| |
| |
| |
Twee Verhandelingen over den invloed van den Christelyken Godsdienst op het Volksgeluk, door Herman Muntinghe. Te Harderwyk, by J. van Kasteel, 1797, In gr. 8vo. 156 bl.
De vrees voor het gevaarlyk misbruik, dat minnadenkende of loszinnige menschen van het besluit der Nationale Vergadering, waardoor de Kerk van den Staat afgescheiden is, ligtelyk zouden kunnen maaken, door te waanen, dat het derhalven nu, ten opzichte van den Staat, even veel is, hoe men omtrend den Godsdienst gezind zy; deze regtmaatige vrees deed den Hoogleeraar muntinghe besluiten, om, door eene Leerrede, zyne Toehoorders, en vooral de Akademiejeugd, daartegen te wapenen. Deze Leerrede over Spr. XXIX:18. Als 'er geen profetie is, wordt het volk ontbloot; maar welgelukzalig is hy, die de Wet bewaart; nu meer uitgebreid, dan ze is uitgesproken, maakt de eerste der twee Verhandelingen uit, die ons in dit Stukjen medegedeeld worden.
Eerst wordt de letterlyke zin der spreuke, die ten texte gekozen is, kortelyk opgehelderd, en dus opgegeeven: Als 'er in het land geen gelegenheid tot onderricht in den Godsdienst is, dan raakt het volk in wanorde; maar welgelukzalig is het daarentegen, wanneer het de Godsdienstige Leer heeft en onderhoudt. Daar uit wordt vervolgends gepaste aanleiding genomen, om den invloed van den Christelyken Godsdienst op het volksgeluk te betoogen. En wel in diervoege, dat de Redenaar eerst met een woord aanwyst, waarin het geluk van een volk gelegen zy, en daarna den invloed van den Christelyken Godsdienst op zoodanig volksgeluk met duchtige redenen bevestigt. Waare gelukzaligheid van een volk bestaat, zynes oordeels, in twee dingen, algemeene gerustheid en algemeene voorspoed. Hoe veel te ruimer, zekerder en duurzaamer genot het van beiden heeft, zoo veel te gelukzaliger kan men het noemen. Tot bevordering van zoodanig volksgeluk wil de Hoogleeraar, met het hoogste recht, Godsdienst in het algemeen, zonder zelfs in aanmerking te neemen, of hy natuurlyk, dan geopenbaard zy, indien hy ons maar rechte en Gode waardige denkbeelden inboezemt, voor een der noodzaakelykste, maar
| |
| |
te gelyk ook zekerste, middelen beschouwd hebben. Maar hy maakt echter voornaamelyk zyn werk, om te betoogen, dat de Geopenbaarde, dat is de waare Christelyke, Godsdienst een der noodzaakelykste en vruchtbaarste middelen is ter bevordering van het volksgeluk.
Vooraf doet ons de Leeraar opmerken, dat men door den waaren Christelyken Godsdienst alleen dien Godsdienst verstaan moet, welken ons het Euangelie van Jesus Christus en zyne Apostelen leert; zoo als dezelve uit deze bron alleen gehaald wordt, en afgescheiden is van alle slegts menschelyke bepaalingen en uitleggingen, die dikwyls aan de eenvoudige leerstellingen van het Euangelie eene geheel verkeerde gedaante hebben gegeeven; of ten minsten dezelve gemaakt hebben tot zulk een samenstel van wetenschap, waarvoor alleen de Geleerde vatbaar is. Wanneer men spreekt van den invloed van den Godsdienst op het geluk van een volk, dan heeft men alleen te letten op die leerstellingen, welke wy, na een bedaard en onpartydig onderzoek, als de echte leer van Jesus Christus en van zyne Apostelen erkennen. Ten betooge, dat deze echte eenvoudige leer van Jesus Christus en zyne Apostelen den gewigtigsten invloed heeft op het geluk van een volk, zal men hier eerst een algemeen bewys aantreffen, dat hierop nederkomt: ‘Is Godsdienst reeds, in het algemeen, een noodzaakelyk en zeker middel ter bevordering van het volksgeluk, dan moet dit nut van den Godsdienst immers zoo veel te grooter zyn, - als de kennis van denzelven by het volk zuiverder is; - als zy gemakkelyker voor allerlei soort van menschen te verkrygen is; - als zy eindelyk uit haar eigen aart kragtiger is, om het verstand tot overtuiging van de waarheid te leiden, en het hart tot edele gevoelens te beweegen.’ Alle welke eigenschappen de Redenaar middagklaar aantoont, dat in den Christelyken Godsdienst gevonden worden. Daarop volgen meer byzondere bewyzen. 1. De Christelyke Godsdienst gaat zelfs de verborgenste ondeugden, welke het heil (onheil) van een land of volk veroorzaaken of verhaasten, op de kragtigste wyze te keer. 2. Het oprecht en leevendig geloof aan den Christelyken Godsdienst werkt op het allerkragtigst eene geheele verbetering, niet alleen van het uitwendig gedrag, maar tevens van het inwendig
gemoedsbestaan, en dus van de geheele geaartheid der menschen. 3. De Christelyke Godsdienst stelt ons niet slegts alle deugd, op de uitdrukkelykste wyze, voor als den
| |
| |
wil van God, maar geeft ons ook tevens de sterkste drangredenen en kragtigste hulpmiddelen aan de hand, om dien wil van God te betrachten; en dit is een der meest vermogende hulpmiddelen, waardoor de Leer van dezen Godsdienst werkt op de deugdsbetrachting, en tevens daardoor op het volksgeluk, door God, die ons de deugd voorschryft, aan ons te ontdekken als de hoogste liefde; ons te onderrichten, dat het voornaame oogmerk der genade, welke God aan zondige menschen door Jesus Christus schenken wilde, was onze herstelling tot, en volmaaking in, alle waare deugd; door de genaderykste en heerlykste belooningen toe te zeggen; op het voorbeeld van den Verlosser te wyzen; en ons met de belofte en daadelyke mededeeling van den alvermoogenden bystand van Gods Geest te ondersteunen. 4. 'Er zyn veele byzondere plichten, die op het volksgeluk den meest rechtstreekschen invloed hebben, tot welke de Christelyke Godsdienst veel kragtiger drangredenen oplevert, dan de zuiverste begrippen van den natuurlyken Godsdienst, of van eene louter wysgeerige Zedekunde, immer doen kunnen: als daar is, vlyt en getrouwheid in de waarneeming van ons beroep, (waarmede elk in zyn eerlyk beroep, ten nutte van het algemeen, werkzaam zyn moet); maatigheid in het gebruik van de aardsche zegeningen; onderlinge eendragt en liefde; eerlykheid, oprechtheid en goede trouw.
Op alle zoodanige gronden tracht de Hoogleeraar, in de zoogenaamde toepassing, elk en een iegelyk het overgroot belang en den veel vermoogenden invloed van de zuivere kennis en de trouwe beoefening van het Christendom allerernstigst op het hart te drukken. Men zal de onderscheidene aanspraaken tot de openbaare bestierders van 's Volks belangen, tot bestierders van byzondere huisgezinnen, ouders, en allen, aan wien de opvoeding en het onderwys der jeugd is toevertrouwd, inzonderheid ook tot jonge lieden, en wel bepaaldelyk de kweekelingen der Hooge School, ingericht, met genoegen, en, zoo wy hoopen, niet zonder veel vrucht, leezen.
In de tweede Verhandeling is eene door den Hoogleeraar, voor ettelyke jaaren, gehouden Akademische Redevoering ten grondslage gelegd, die ons hier vertaald, veranderd, vermeerderd, afgekort, en met eenige aanteekeningen verrykt, geleverd wordt. Daarin wordt het zelfde stuk, dat in de Leerrede beredeneerd was, door de Geschiedenis gestaafd.
| |
| |
Men heeft staande gehouden, dat het uit de Kerkelyke Geschiedenis klaarlyk bleek, dat de Christelyke Godsdienst zynen oorsprong niet van God zelven had, maar slegts een uitvindsel van het menschelyk brein was, daar dezelve byna niets ten gevolge had, dan schandelyke bedriegeryen, onverdragelyke trotschheid, nooit te verzaden gierigheid, en andere schandelyke misdaaden zyner belyders, en wel inzonderheid zyner Leeraars; misdaaden, welke, reeds op zich zelven zeer gevaarlyk voor de maatschappy, daardoor nog te gevaarlyker werden, dat men dezelve grondvestte op het gezag van Jesus en zyne Apostelen, en ze met den schoonen glimp van Godsdienstigheid, welke de inwendige leelykheid verborgen hield, verniste.
Van deze beschuldiging tracht de Redenaar het Christendom te ontheffen. Hy staat gereedlyk toe, en bevestigt dit zelf door voorbeelden, dat de Christelyke Godsdienst, hoe geschikt ook in zich zelven ter bevordering van het algemeen welzyn, door de schuld van hun, die hem misbruikten, eene gestadig vloeiende bron is geworden van verscheiden allerverderflykste onheilen, die niet alleen aan veele byzondere personen, maar zelfs ook aan geheele landen en staaten, de onbeschryflykste ellenden, ja den ondergang zelven, berokkend hebben; maar merkt daartegen aan, en wel met het hoogste recht, dat alle deze wandaaden en onheilen geensins uit den aart van den Christelyken Godsdienst zelven voortkomen, maar alleen te wyten zyn aan de schuld van de zoodanigen, welke denzelven, ter bedekking van hunne boosheid, of ter bereiking van hunne snoode oogmerken, schandlyk misbruikten, en toont vervolgends uit de Geschiedenis zelve, dat de Christelyke Godsdienst, in zoo verre dezelve zuiver beleeden werd, niets dan goed voor de maatschappy heeft uitgewerkt, en dat de onheilen, welken der maatschappy door Christenen berokkend zyn, niet uit het Christendom zelven, maar uit geheel andere oorzaaken, zyn voortgekomen. Daar, ten tyde van de opkomst van het Christendom, alle menschelyke wysheid ontoereikend werd bevonden, om de zeden te herstellen, zag men den Christelyken Godsdienst dezen zegen voor het menschdom daarstellen. De Leer, welke Jesus en de Apostelen voorstonden, vormde hen zoo wel tot braave burgers als tot deugdzaame menschen. Ook na den dood der Apostelen, geduurende de eerste eeuwen van
| |
| |
het Christendom, is meer dan een bewys van de heilzaame uitwerkingen des Christendoms op het welzyn van 't algemeen openbaar geworden. Door het Christendom zyn de afschuwelyke beestengevechten afgeschaft; alle onreine feesten, alle schandelyke mysterien van het Heidendom, waar de ontucht als een middel geleerd werd om de Godheden te vereeren, vernietigd; tusschen ryken en armen de gescheurde banden der menschheid wederom te samen gestrengeld; de armen ook by den ryken eerwaardig gemaakt, en tallooze inrichtingen tot ondersteuning van armen en ongelukkigen tot stand gebragt. Het Christendom heeft zelfs op de verbetering van hun, die voor het overige den Heidenschen Godsdienst toegedaan bleeven, eene weldaadige uitwerking gehad. De leer en zeden der Heidenen ondergingen daardoor geene geringe verbetering, het Veelgodendom ontving eene zekere naar het Christendom gevormde gedaante; de Heidensche Wysgeeren, die met de beginsels en leerstellingen van het Christendom meer bekend waren, dachten en spraken op eene waardiger wyze, en in veele opzichten vry wat zuiverder van de plichten jegens God en andere menschen, dan zy, die vroeger leefden, en hebben zelfs zeer veel uit de Heilige Schriften in hunne zedeleer overgenomen. Men moet bekennen, dat in laatere tyden, nadat de Romeinsche Keizers, op den voorgang van Konstantyn den Grooten, de Christelyke leer openlyk beleeden hadden, de gezegende invloed van 't Christendom op 't algemeen volksgeluk, door misvorming der Christelyke leer, en steeds toeneemende onkunde en ondeugendheid van derzelver voorstanders, merkelyk gestremd, en voor een groot deel bykans onzichtbaar geworden is, waarvan de Redenaar eene voor alle godsdienstlievende harten zeer bedroevende, doch met de waarheid allezins overeenkomstige, beschrijving ter nederstelt; maar desniettemin leert de Geschiedenis uitdrukkelyk, dat 'er ook toen uit de beginsels van het Christendom, voor zoo verre die in de harten der menschen bewaard bleeven, niet alleen
meer goeds dan kwaad, maar zelfs niets, dan het geen goed en heilzaam is voor de maatschappy, ontstaan is. 't Geen uit verscheidene heilzaame wetten en verordeningen van die Romeinsche Keizers, welke het Christendom omhelsden, uit den altyd hoogeren trap van beschaafdheid in kundigheden en zeden onder de Christenen, dan onder andere volken, zelfs in de
| |
| |
zoogenaamde middeleeuwen, en andere onweerspreekelyke uitwerkselen van den Christelyken Godsdienst, wordt aangeweezen, waarin wy ons niet verder kunnen inlaaten.
In eenige achteraan gevoegde Aanmerkingen wyst de Hoogleeraar naar de beste Schryvers, die, tot opheldering en bekrachtiging van deze en gene gezegden, nader kunnen geraadpleegd worden. Alles draagt getuigenis van de meer dan gemeene ervarenheid en juiste oordeelkunde, waarmede het onderwerp voorhanden door den Schryver is behandeld. Wy kunnen niet nalaaten, dit Werkje, waarby wy ons, om de belangrykheid, langer dan naar gewoonte hebben opgehouden, ten sterksten aan allen, die Godsdienst en Volksgeluk behartigen, ter leezing aan te pryzen.
|
|