| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Verhandelingen, raakende den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door Teyler's Godgeleerd Genootschap. XVIIde Deel. Te Haarlem, by Joh. Enschedé en Zoonen en J. van Walré, 1797. In gr. 4to. 534 bl.
(Eerste Berigt.)
Aan geene grootspraak maakt zich de Steller van het Voorberigt deezes Deels der Teyleriaansche Verhandelingen schuldig, als hy aanheft: ‘Onvoorbeeldelyk, tot benydens toe, gelukkig is ons Godgeleerd Genootschap geweest in het ontvangen van Antwoorden op de uitgeschreevene Vraagen. Dan dit geluk wedervoer ons by uitstek, blykens de Antwoorden door ons in 't licht gegeeven, ten aanziene van zodanige Vraagstukken, die eene meer of min rechtstreeksche betrekking hadden tot de vryheid in godsdienst en burgerstaat.’ Ten voorbeelde voert hy aan, de Beantwoordingen der Vraage over den Grondregel der Protestanten, wegens het eigen oordeel in zaaken van den Godsdienst, in het XIde Deel voorhanden; en die op de Vraage wegens de Gelykheid der Menschen, enz. in het XIIIde Deel te vinden.
‘De tydsomstandigheden,’ vervolgt hy, ‘bewoogen ons weder eene Vraag uit te schryven, betreklyk tot, of liever rechtstreeks raakende, een Onderwerp van veel Gespreks en Geschils in den Vaderlande. Mag en behoort het Burgerlyk Bestuar eenigen Invloed uit te oefenen op zaaken van Godsdienst? - Zo ja - van welk een aart en uitgestrektheid behoort die Invloed te zyn?’
Overeenkomstig met de verwagting, ontbrak het niet aan Antwoorden, en, zo als wy vermeld vinden, ‘onder deeze niet aan de zodanigen, die elk den Gouden Eerprys waardig gekeurd mogten worden.’ By meerderheid van stemmen streek b. van rees, Stads Secretaris, en Leeraar der Remonstrantschgezinde Christenen te Leyden, den Gou- | |
| |
den Eerprys. - Naast hem keurde de Meerderheid plaatzenswaardig de Verhandeling van g. hesselink, A.L.M. Phil. Doct. Lid van de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem, en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wysbegeerte by de Doopsgezinden, vergaderende by den Toren en het Lam, te Amsterdam. - In de derde plaats rangschikte men het Antwoord van Mr. rhynvis feith - en voegde 'er eindelyk aan toe, eene korte Verhandeling van den Burger cornelius rogge, Leeraar der Remonstranten te Leyden. Welke drie laatstgenoemden, zich, in tyds, als Schryvers ontdekt hebbende, ieder met een Zilveren Eerpenning door Directeuren van teyler's Stichting begiftigd werden.
Men heeft zich gehaast om dit Deel in 't licht te brengen, waarom het veel schielyker dan anders, naar den gewoonen voortgang, verschynt. Ten slot betuigt de Voorberigtschryver: ‘of dit Deel tydig genoeg te voorschyn zal komen, om ook te kunnen voorlichten aan die Mannen in den Lande, die bezig zyn met een Plan van Constitutie op nieuw te ontwerpen, weeten wy niet; doch, in zulken gevalle, zou het tot verdubbeling van ons genoegen strekken, indien wy, door het ophangen der Vraage, gelegenheid gegeeven hadden tot Antwoorden, die, in een stuk van zo ernstigen en aangelegenen aart, iets konden bydraagen tot het maaken van Vaststellingen, ons en onzen Medevaderlanderen heilzaam.’ Wy bepaalen ons in dit Berigt tot de twee eerste Verhandelingen. De Burger van rees verklaart by den aanvange, onder het bearbeiden zyner Proeve, niet alleen zich genoopt gevonden te hebben om vry wat veranderingen te maaken in zyne vroegere gevoelens deswegens; maar dat deeze hem ook bragten tot een gansch ander besluit omtrent andere Waarheden, daar toe min of meer betrekkelyk. Bykans niets meer dan een verkorten Inhoud kunnen wy opgeeven; doch zal deeze genoegzaam weezen, om te doen zien wat men al in deeze Proeve te vinden hebbe, waar onder niet weinig, 't geen, door de zeldzaamheid, in 't eerst zal treffen; doch waar mede men zich, schoon het niet ten vollen toestemmende, zal kunnen verdraagen, en het Stuk over 't geheel schoon, en den geschonken Eerprys waardig, keuren.
Naa reden van het schryven deezer Verhandelinge gegeeven, en het Voorstel bepaald te hebben, schikt de Burger van rees het eerste Deel, om te toonen: wat
| |
| |
een Burgerlyk Bestuur ter bevordering van den Godsdienst kan en behoort te doen; en welke middelen het ten dien einde kan en moet bezigen. - Het eerste Hoofdstuk loopt over de Magt van een Burgerlyk Bestuur in 't algemeen, en over het stuk van den Godsdienst in 't byzonder. Hier neemt de Schryver in opmerking, den oorsprong en 't oogmerk der gezellige Zamenleeving, als mede der Burgerlyke Maatschappye; 't oogmerk der Burgerlyke Maatschappye, als mede van de Magt van het Burgerlyk Bestuur. - Toont voorts, wat tot dit einde aan het Burgerlyk Bestuur moet afgestaan worden. Hier beweert hy, dat de Godsdienst niet behoort tot die dingen, die aan het Burgerlyk Bestuur moeten afgestaan worden; dat de Godsdienst niet kan afgestaan, noch eenige Magt, om daar over te beschikken, aan het Burgerlyk Bestuur opgedraagen worden; dat, indien die afstand al mogelyk ware, dezelve voor de Burgerlyke Maatschappy nutloos is. Als mede, dat nimmer eenig Burgerlyk Bestuur, met zyne beschikkingen over zaaken van Godsdienst, iets anders bedoelt, dan overeenkomst in daaden; dat de beschikkingen van het Burgerlyk Bestuur nooit waaren Godsdienst hebben voortgebragt, noch zulks bedoelt; en, eindelyk, dat aan het Burgerlyk Bestuur een zekere Invloed op den Godsdienst kan en behoort toegekend te worden.
Het tweede Hoofdstuk, over den Invloed van den Godsdienst op de Maatschappye, beweert, dat de Burgerlyke Maatschappy onder de bescherming en 't bestuur der Godlyke Voorzienigheid staat; dat geen Volk zonder Godsdienst bestaan kan, of gelukkig zyn.
Het derde Hoofdstuk, over de Middelen, door welken Godsdienst onder een Volk kan, mag en behoort bevorderd te worden, is in twee Afdeelingen onderscheiden; de eerste deezer stelt de Middelen voor, ter bevorderinge van den Godsdienst, die tot de Constitutie van een Volk behooren, of uit den aart der Burgerlyke Maatschappy voortvloeijen, als (1) Ieder Burger te beschermen by zyne Vryheid in het stuk van den Godsdienst. (2) Dat het Burgerlyk Bestuur geene stellige beschikkingen hoegenaamd maake omtrent het stuk van Godsdienst. (3) Een ieder geniete, in het stuk van den Godsdienst, de onbeperktste Vryheid. Hier treft men eene zonderlinge uitweiding aan over het houden van Godsdienstoefeningen binnen daar toe bestemde Gebouwen, met ontslooten deuren. (4) De
| |
| |
Burgerlyke Wetten moeten weinig, eenvoudig, klaar, en de daar by bepaalde straffen duidelyk aangeweezen zyn; maar naauwkeurig ter uitvoer gebragt worden. Te deezer gelegenheid weidt de Schryver uit, over de Belastingswetten; over den Eed; over de verkeerde Middelen tot het ontdekken en straffen van het misdryf. (5) Het voorbeeldig gedrag van allen, die in eenig bewind of den dienst des Volks zyn. - In de tweede Afdeeling spreekt de Proeveschryver over de Middelen, die reeds in den eenvoudigen staat der gezellige Zamenleevinge Invloed hebben op den Godsdienst; hier gewaagt hy, naa eenige algemeene aanmerkingen, als een (6) Middel, van de zorg voor genoegzaame Werkzaamheid voor den Gemeenen Man. (7) Volksverlichting en Beschaaving. (8) Bevordering van nutte Kunsten en Weetenschappen. (9) Belooning van braave Daaden. Met eene nadere aanwyzing over den aart en uitgestrektheid van den Invloed der voorgedraagene Middelen. In 't slot deezer Afdeeling, zegt de Schryver: ‘Dus hebben wy beproefd het eerste gedeelte van het voorstel, voor zo verre ons bestek in dit eerste Deel onzer Verhandelinge vorderde, te beantwoorden; en wy verbeelden ons beweezen te hebben, dat, schoon een Burgerlyk Bestuur geene stellige beschikkingen nopens het stuk van den Godsdienst kan noch mag maaken, en alzo geen rechtstreekschen of daadlyken Invloed op denzelven uitoefenen, egter, in eene welgeregelde Burgermaatschappy, overvloedige Middelen, ter bevordering van den Godsdienst, voorhanden zyn.’ - Naa den aart dier Middelen breeder ontvouwd te hebben, laat van rees volgen: ‘Ziet daar! Burgers, Leden van teyler's Godgeleerd Genootschap, uw voorstel, naar ons vermogen, ten deele beantwoord door eene uitkomst onzer onderzoekingen, die geenzins, in alle deelen, instemt met de verwagting, welke wy ons daar van hadden voorgesteld. Eer wy daarmede een aanvang namen, meenden wy dat aan het
Burgerlyk Bestuur vry wat invloeds op zaaken van Godsdienst kon en behoorde toegekend te worden; maar, hoe ernstiger wy het Vraagstuk overwogen, hoe dieper wy in de behandeling daar van doordrongen; hoe meer wy ons over die onverwagte uitkomst verbaasden, en als tegen wil en dank het besluit moesten opmaaken om allen daadlyken Invloed op het stuk van den Godsdienst
| |
| |
aan het Burgerlyk Bestuur te ontzeggen, gelyk uit het volgend Deel onzer Verhandelinge nog nader zal blyken.’
In dit tweede Deel beweert de Schryver de Stelling: Een Burgerlyk Bestuur kan of mag omtrent zaaken van den Godsdienst geene stellige beschikking maaken. In de eerste Afdeeling wordt gehandeld over dingen, die verkeerdlyk onder de zaaken van den Godsdienst gebragt worden; hy merkt als zodanig aan, de zorg voor de Armen. - De tweede Afdeeling strekt ten betooge, dat het gevoelen, waar by aan het Burgerlyk Bestuur eenig recht van beschikking in Kerklyke zaaken wordt toegeschreeven, op valsche en onbehoorlyke gronden rust. - De derde en Slot-Afdeeling beweert, op eenen hoogst ernstigen toon, de Stelling: De Godsdienst heeft voor zich zelven geene bescherming noodig van het Burgerlyk Bestuur; maar god zelfs zorgt voor zyn Ryk van Waarheid en Deugd. Hier toe beschouwt hy den Mensch als een gezellig weezen, en beweert, Godsdienst en Christendom kunnen niet verlooren gaan; en de Godsdienst heeft best gebloeid, als het Burgerlyk Bestuur zich over denzelven niet bekommerde, ja dien zelfs tegenwerkte.
Schreeven wy hier boven, dat men, met de meerderheid der Beoordeelaaren, deeze Proeve den Gouden Eerprys zou waardig keuren, het verwondert ons in geenen deele, dat 'er onder geweest zyn, die aan de tweede Verhandeling het Eeregoud wilden toewyzen. Geeft de Burger van rees te verstaan, dat zyne Proeve, om daar opgegeeven reden, ‘min beschaafd en afgewerkt is, dan hy anders onder het oog der Beoordeelaaren zou verscheenen weezen,’ de tweede Verhandeling des Hoogleeraars hesselink, in het Voorberigt als in neten naauwkeurigheid uitsteekend beschreeven, draagt alle blyken van volkomene afgewerktheid.
Zie hier het beloop van dit Meesterstuk eens Mans, die te meermaalen by dit zelfde Genootschap een Zilveren Eerprys wegdroeg. Naa eene korte Inleiding vangt hy aan met de Beschouwing der Vraage: merkt op, dat, wordt het eerste Lid der tweeledige Vraage ontkennend beantwoord, het laatste Lid wegvalt. Hy schroomt niet op het eerste Lid ja te antwoorden; en dus schikt zyne Verhandeling zich in twee Hoofdstukken. Hy voegt 'er by: 't Eerste moet kort, en kan niet anders dan algemeen zyn,
| |
| |
niet afdaalende tot byzonderheden, die het Vraagstuk, in hoe verre, raaken. Het eerste Hoofddeel moet niet anders dan een algemeen betoog behelzen, dat het Burgerlyk Bestuur Invloed moet hebben op de zaaken van den Godsdienst.
Het eerste Hoofdstuk voert ten opschrift: Het Burgerlyk Bestuur heeft Invloed op den Godsdienst. De Opschriften der Afdeelingen zullen ons den loop en aaneenschakeling van 's Hoogleeraars denkbeelden aanwyzen. Het heeft een eenigzins brokkelig voorkomen; doch wy kunnen, ons eenigzins binnen ons gewoon bestek beperkende, niet veel meer geeven; schoon wy anderzins veelmaalen in bekooringe kwamen, om, zo uit deeze als de voorgaande Verhandeling, het een en ander ter Proeve aan te bieden. De Opschriften der Afdeelingen luiden:
De Godsdienst is volkomen vry. - Uitwerkzels van den Godsdienst tweeledig. - De Staat heeft geen Godsdienst; wat dit betekene. - Een Maatschappy zonder Godsdienst moet zichzelve verwoesten. - 'Er is geen Zedenlykheid en genoegzaame aandrang tot deugd, zonder Godsdienstige Grondbeginzels. - Eerzugt kan het gemis van Zedenlykheid en Godsdienstige beginzels niet vergoeden. - Voorbeelden van oude Volken. - De Staat heeft geen Godsdienst, de Staat heeft geen Weetenschappen, met elkanderen vergeleeken. - Staat en Godsdienst verbonden. - Misbruik der voorgaande Stelling.
's Verhandelaars tweede Hoofdstuk, over den aart en uitgestrektheid van den Invloed des Burgerlyken Bestuurs op zaaken van Godsdienst, vangt aan met eene ontvouwing van den staat des Geschils. - Onderzoekt wat de Kerk is. - De Regten der Kerk. - Nadere beschouwing van den Burgerstaat, met betrekking tot den staat der Kerk. - Eén Kerk in den Staat. - Een Burgerstaat, uit veele Godsdienstige Gezindheden bestaande.
Voorts gaat de Burger hesselink over om in drie Afdeelingen te toonen, hoe de Staat Invloed kan en behoort te hebben. Zyne eerste Afdeeling is: Het Burgerlyk Bestuur moet den Godsdienst beschermen. Ten dien einde verleent het aan de onderscheiden Godsdienstige Gezindheden gelyke Regten. Eer hy verder voorttreedt slaat hy het oog op twee Godsdienstige Gezindheden, de Jooden en Weerlooze Burgers, en toont daar op, dat het Burgerlyk Bestuur aan alle Godsdienstige Ge- | |
| |
nootschappen gelyke Bescherming verleent. Verder beantwoordt hy de belangryke Vraag: Mag het Burgerlyk Bestuur zich met Kerklyke Geschillen bemoeijen?
In de tweede Afdeeling schetst de Hoogleeraar treffend, hoe het Burgerlyk Bestuur den Godsdienst aanmoedigt door deszelfs Invloed; toont de algemeene verpligting tol die Aanmoediging. - Hoe het Burgerlyk Bestuur de Ongodsdienstigheid te keer gaa. - Zeer leezens- en overweegenswaardig is hesselink's voordragt op de gewigtige Vraage: Mag of moet de Openbaare Godsdienst 's Landswege onderhouden of bekostigd worden? - Hier op volgt een voordragt van andere Middelen, waar door het Burgerlyk Bestuur kan medewerken ter bevordering van den Openbaaren Eerdienst van God. - Invloed van het Burgerlyk Bestuur op de hoogere en laagere Schoolen, zo ver zulks kan strekken ter bevordering van Godsdienstige gevoelens. - Volksbestuurders behooren Voorstanders van den Godsdienst te zyn.
Eindelyk wyst hesselink, in de derde Afdeeling, aan, Algemeene Schikkingen, ter bevordering van den Openbaaren Godsdienst. Hier toe behoort het vaststellen van eenen Algemeenen Dag voor den openlyken Godsdienst. - Of hier toe de Zondag moet worden vastgesteld? - Joodsche Sabbath; Roomsche en andere Vierdagen. - Mag de Staat Bede- en Dankdagen of Bedenuuren uitschryven? Wat Invloed het Burgerlyk Bestuur hebbe op de wyze van de Openlyke Godsvereering.
Behalven de Aantekeningen, kortere en breedere, aan den voet der Bladzyden geplaatst, vindt men agteraan een Byvoegzel over het Godsdienstig vieren van den Zevenden Dag, 't welk blyk draagt van 's Mans Geleerdheid en oordeelkundige Beleezenheid.
Schoon wy in deezen niets meer gedaan hebben dan den Hoofdinhoud des met Goud bekroonden en daar op eerst volgenden Antwoords op te geeven, zal zulks genoegzaam zyn om de volledigheid deezer beiden te doen zien. Plaatsgebrek, willen wy de maate niet te buiten gaan, verbiedt ons uit een van beiden byzondere staalen by te brengen, en noodzaakt ons een afzonderlyke Bekendmaaking voor de twee volgende Verhandelingen, in dit Boekdeel begreepen, te schikken.
|
|