Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVeldtogten van den Generaal Pichegru, by de Noordlyke Samber en Maas Legers. Naar het Fransch. In den Haag, by J.C. Leeuwestyn, 1797. In gr. 8vo. 350 bl.Welke reden de Vertaaler deezes Werks gehad hebbe, om den naam van david, den Franschen Schryver, te verbergen, weeten wy niet; dan het is de Vertaaling van diens Werk, 't welk wy, in 't oorspronglyke, in den voorleden jaare aankondigdenGa naar voetnoot(*). Te dier plaatze kan men onze oordeelvelling naleezen, en behoeven wy dezelve, by de Vertaaling, niet te herhaalen. De Vertaaler heeft hier en daar, doch zeer spaarzaam, zich eene aantekening veroorlofd, die 'er, blykens ons berigt, veele, zeer veele, op zouden te maaken zyn, wat ons Vaderland in 't byzonder betreft. Met dit alles blyft het de waarde behouden, die wy 'er te gemelder plaatze aan toekenden. Te breed liep ons verslag toen uit, om van een en ander der bygevoegde Persoonen, enkel door ons opgenoemd, iets meerder op te geeven: de Vertaaler heeft ze aan den voet des blads, waar zy voorkwamen, te recht geplaatst. Wy leggen dan deeze Vertaaling niet ter zyde, zonder de gelegenheid waar te neemen, om, wat deeze Fransche Schryver van twee onzer Vaderlanderen zegt, plaats te geeven, en over te neemen gelyk wy het vinden. | |
[pagina 89]
| |
De eerste is onze Vlootvoogd, door een moedig gestreeden, doch ongelukkig uitgevallen, Zeeslag beroemd. ‘De winter, dus luidt het kort verslag, is een Nederlander, die na de Omwenteling van 1787 naar Frankryk week. Het is een Man van vier of vyf en dertig jaaren, van een zeer onderscheidend gelaad en gestalte. Vóór de Bataafsche Omwenteling was hy een Zeeman. Naar het schynt, kent hy de Zeeën, waar de Walvisschen gevangen worden, zeer wel, en is ook ongemeen kundig in alles wat tot die Visschery behoort. Hy heeft zich door oeffening veele bekwaamheden en kennis van het Krygsweezen verworven; doch voor den Zeedienst moet hy zeker nog veel meer geschikt zyn, wyl zyne Landgenooten hem tot Admiraal der Bataafsche Zeemagt aangesteld hebben. Hy heeft egter aan Frankryk, als Generaal eener Brigade, groote diensten beweezen.’ David's verslag van daandels is iet wydloopiger, en van deezen inhoud: ‘Daandels is mede een uitgeweeken Bataaf. Hy was weleer Advocaat, en niet te min een uitmuntend Krygsman. Hy is van eene zeer driftige geaartheid. Na alvoorens op eene zeer voordeelige wyze op de voorposten geduurende den Winter, als Chef de Brigade, gestreeden te hebben, benoemde men hem, by het openen van den Veldtocht, tot Generaal, en hy voerde vervolgens het bevel over de linker-colonnen der eerste divisie. Hy heeft zich van elken aan hem opgedraagen last volmaakt gekweeten, en aan de algemeene belangen de gewigtigste diensten beweezen. Men leide hem ten laste, dat hy, by gelegenheid van eene reize, welke hy na Parys deedt, overdreeven denkbeelden zou aangenomen hebben. Sedert zyne terugkomst heb ik hem niet meer gezien; doch dit durve ik gerustelyk verzekeren, dat hy te vooren eene zeer goede denkwyze hadt. Dit is waar, dat hy een onverzoenlyken haat tegen zyne Medeburgeren, die hem sedert de Bataafsche Omwenteling, en zyn vertrek uit zyn Vaderland, ondienst gedaan hadden, aan den dag lei. Niet alleen verlangde hy in het bezit zyner goederen hersteld te worden, het geen zeker ten vollen billyk was; maar tevens sprak by van het ombrengen van die geenen, die dezelve hadden doen verkoopen, en die deeze gekogt hadden. Ik erken | |
[pagina 90]
| |
gaarne dat deeze denkwyze geenzins van mynen smaak was. Ik haat de Fransche Emigrés geenzins uit hoofde dat zy hun Vaderland verlaaten hebben. Een vast gevestigd gevoelen kan iemand daartoe voorzeker ten vollen regt geeven; doch wanneer zy de wapens tegen myn Vaderland opgevat, en zich voorgesteld hebben, derwaards alleen weder te keeren, ten einde in het bloed der Franschen te baaden, als dan ben ik hun vyand. Ik keurde dus de handelwyze van daandels, toen hy bedreigde zyn Vaderland (lyken met) met lyken te bezaaijen, even min goed als ik dit ten aanzien der Fransche Emigrés zou doen, wanneer zy soortgelyke gevoelens koesterden. Doch men heeft my verzekerd dat de boosheid van daandels alleen in woorden bestaan hadt, en dat hy zich in zyn Vaderland zeer verstandig gedraagen heeft. En dus ben ik weder ten vollen met hem bevredigd. Voorzeker moet hy dit ook met zyne Landgenooten weezen; wyl zy hem tot Generaal en Chef des Bataafschen Legers benoemd hebben.’ Nog één woord: het Fransche Werk in handen krygende, bewonderden wy den netten druk en het fraaije papier, beide thans schaars in Frankryk: op geen van beide kan de Nederduitsche Uitgave boogen; de Letter is droevig slegt, en de Vertaaling draagt blyken van overhaasting. |
|