heid zyner werken. Dan, wordt myn hart soms door onspoed en verdriet als ter nedergedrukt, ô dan biedt my de met liefde gepaarde vriendschap myner Wederhelft haaren balsemenden troost aan. Hoe klopt dan haar gevoelig hart, daar haare trouwe, tedere, deelneemende, vriendschap myne boezemsmarten lenigt; en welke genoegens, welke vreugde, schenkt ons iedere aanlichtende
dag, iedere schoone morgen, wanneer de zon, in het bloozend oosten, voor dit ons halve waereldrond te voorschyn treedt dan - dan looven wy en de gantsche schepping dien Maaker, wiens magt dit alles uit niet deed worden, en die ons, in alle de omstandigheden van dit leven, beschermt, geleidt, en voor alles behoedt: en komt de stille avondstond, wanneer het zwarte floers het aardryk dekt, en de zon haare pracht ontkleedt; dan zien wy de purperen avondwolken, - dan daalt dat heerlyke, verwarmende en alles koesterende licht, met denzelfden glans en luister, in het westen neder: hoe vergroot zy haaren kring; hoe spiegelt zy zich in den vloed, met een blik van golvend rood; hoe zinkt zy zagt voor ons beperkt gezigt - en zo maaken de avondschemeringen plaats voor den duisteren nacht, en alles vertoont zich prachtig, grootsch en majestueus. Zo schenkt alles wat ons omringt, alles wat wy beschouwen, waare genoegens; - de morgen en avondstond; de dag en de nacht; het huilen der winterstormen; het lachen der lente; het lonken van den zegen; het dreigen van den tegenspoed, - daar wy, onderworpen en gelaaten, alles met een bedaard gemoed beschouwen en opmerken.
ô Heerlyke Weltevredenheid, zaligende gerustheid, die zo veele waare genoegens aanbrengt; welk een grooten zegen verschaft gy uwe bezitters! Met den blyden bly, deelt gy in de smart der verdrukten, daar gy uwe medenatuurgenooten mint, met een hart vol gevoel; en, ongeveinsd in woorden en handel, met een grootschen tred voorttreedt op het pad der deugd. Nog eens - zalige Tevredenheid! wie,
Wie, met uw gunst vereerd, zyn vlugtende uuren slyt,
Geniet het streelendst zoet, trots 't woeden van den nyd.
J.D.V.
Brielle,
1797.