Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 569]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Algemeene beschouwing van de natuurlyke, zedelyke en euangelische blykbaarheden voor een toekomend leeven, en een staat van vergelding in 't zelve.(Uit het Engelsch van den Eerw. beilby porteus, DD. en Bisschop van Londen.)
(Vervolg van bl. 532.)
By de redenen voor een Toekomenden Staat, afgeleid uit de Bekwaamheden, de Vermogens, de Aandoeningen en Begeerten, die in 's Menschen Ziel huisvesten, mogen wy, als een IV. Bewys, voegen, dat het zelfde Besluit valt op te maaken, wanneer wy den Mensch van eene zedelyke zyde beschouwen. Die verscheidenheid van bekwaamheden, met welke hy begaafd, en de omstandigheden, waar in hy gesteld is, wyzen duidelyk uit, dat de Mensch voor een verantwoordelyk Schepzel te houden zy. - Der Menschen bedryven kunnen baarblyklyk in twee soorten onderscheiden worden, tusschen welken een weezenlyk en onveranderlyk onderscheid plaats heeft. Eenige zyn natuurlyk Regt en Goed, andere natuurlyk Verkeerd en Kwaad. God heeft onzer Zielen een sterk inwendig gevoel ingedrukt van dit onderscheid, gepaard met eene goedkeuring van 't geen regt en eene afkeuring van 't geen verkeerd is. Hy heeft ons teffens bedeeld met het vermogen der Rede, om ons te bestuuren, waar dit natuurlyk inwendig gevoel mogt te kort schieten; en, door de vereenigde werking van deeze twee beginzels, heeft hy ons duidelyk aangeweezen, welk eene rigting hy wil dat wy aan onze daaden zullen geeven. Hier uit ontstaat een duidlyke regel om ons zedelyk gedrag naar in te richten. Begeerte, drift, verzoeking, zetten ons aan om deezen regel te overschreeden; instinct, rede, belang en pligt, strek- | |
[pagina 570]
| |
ken om ons overeenkomstig daar mede te doen handelen. Wy bezitten onbetwistbaar het vermogen om te verkiezen wat ons behaagt; wy kunnen of botvieren aan ongeregelde begeerten, of dezelve beteugelen en bestuuren door verhevener bespiegelingen. Indien wy nu een weezen veronderstellen, met voordagt geschikt om verantwoordelyk te weezen voor zyne bedryven, kan men zich geen gesteltenis verbeelden, beter tot dat einde geschikt, dan die van den Mensch, door ons hier boven beschreeven. - En wanneer gy hier by voegt dat een hooger bestaat, die regt heeft om hem ter rekenschap op te roepen - een Hooger, die hem een regelmaat gaf om daarvolgens te handelen, en dien het niet onverschillig kan weezen, of hy dien regel opvolgt of overtreedt, wie kan dan twyfelen, of die god zal in eenigen anderen staat onderzoeken, welk een gebruik dit Schepzel gemaakt hebbe van zyne Talenten, in deezen? V. Indien wy, van de overweeging des Menschen, opklimmen tot god, zal de blykbaarheid voor eenen Toekomenden Staat in aanbelang en sterkte grootlyks toeneemen. Indien god alle die Volmaaktheden bezit, welke wy doorgaans, en met regt, aan hem toeschryven, kan hy niet nalaaten de Deugd goed te keuren en een afschrik te hebben van de Ondeugd, en teffens de duidlykste blyken te vertoonen, dat hy dit doet. Zyne Heiligheid moet hem aanzetten om de Goeden te beminnen en te begunstigen, om de Kwaaden te verfoeijen en te ontmoedigen. Zyne Regtvaardigheid moet hem eigenaartig opleiden om onderscheiding te maaken tusschen zyne getrouwe en weerspannige Onderdaanen, en in zyne handelingen, ten hunnen opzigte, op eene zeer verschillende wyze te werk te gaan; en een groot onderscheid daar te stellen in zyne handelingen ten hunnen opzigte. Zyne Wysheid moet hem aanzetten, en zyne Magt hem in staat stellen, om de waardigheid van zyn Bestuur en het gezag zyner Wetten te handhaaven, door de Onderhouders derzelven te beloonen, en de Overtreeders te straffen, op zulk eene wyze, dat de geheele Wereld overtuigd worde, dat elk Mensch door gehoorzaamheid wint, en door ongehoorzaamheid verliest. Nu is het eene algemeen erkende waarheid, dat de Deugdzaamen niet altoos beloond, en de Snooden niet altoos, naar elks verdiensten, gestraft worden. Want schoon het natuurlyk uitwerkzel van Deugd geluk is, en dat | |
[pagina 571]
| |
der Ondeugd onheil; en schoon, in 't algemeen, deeze uitwerkzels hier op aarde zelf stand grypen, heeft dit egter, in veele gevallen, blykbaar geene plaats. Zomtyds zien wy Menschen van de slegtste beginzels en bedryven 's leevens stroom afvaaren met een vol getyde van wereldlyken voorspoed, onder het ruim genot van alles wat dit leeven schenken kan, rykdom, eere, rang, magt, gezondheid des lichaams, en vrolykheid des harten. ‘Zy vinden zich niet als anderen geplaagd, of in moeite gelyk andere menschenGa naar voetnoot(*).’ Aan den anderen kant zien wy maar al te dikwyls, dat de besten en waardigsten onder de menschenkinderen, van hunne vroegste jeugd af, met veele ongemakken en tegenheden worstelen; armoede, teleurstelling, een weerbarstig naakroost, ongetrouwe vrienden, geslaagen vyanden, verbitteren hunne dagen; ook hebben zy menigvoud te kampen met sterke driften, lichaams-ongesteldheden, en neerslagtigheid van geest, welke allen genot verbitteren, en den voordeeligsten leevensstand ondraaglyk maaken. - Desgelyks worden ook hunne beginzels en beweegredenen misduid, hunne zuiverste en weldaadigste oogmerken worden in een haatlyken dag gesteld; en zelfs die daaden, welke de goedkeuring en toejuiching des menschdoms verdienen, stellen hun bloot aan kwaadspreekenheid, vervolging en onheil. Wanneer de oude Heidenen voorbeelden als deezen zagen, riepen zy onverwyld uit: waar zyn de Goden? Wie zal ooit gelooven, dat de Voorzienigheid zich der menschen zaaken aantrekt? Wie, in de daad, zal dit gelooven, indien deeze wanordes worden toegelaaten, zonder dat 'er hier eene kennisneeming van hun plaats hebbe, of eenig oogmerk om het naamaals te regt te brengen? Is het mogelyk, te begrypen, dat de wyze, regtvaardige en almagtige, Bestuurder des Heelals zal toelaaten, dat zyne Wetten met voeten getreeden, zyn Eerdienst belacht en bespot, zyne getrouwe Dienaaren gelasterd, bespot en onderdrukt worden, zonder dat hy ooit den arm uitstrekke om den stouten zegepraalenden overtreeder te straffen, en den onweerbaaren verdrukten regtvaardigen te beloonen; om dus zyn Eer in 't oog des menschdoms te verdedigen, ‘zyne Regtvaardigheid te doen aanbreeken | |
[pagina 572]
| |
als de dageraad, en zyn regt als de middag,’ en hem ruime vergoeding te schenken, in een ander leeven, voor de smaadheden en onheilen, welke hy in dit leeven smaakte? Dat 'er zulk eene Vergelding daadlyk plaats zal hebben, mogen wy met te meer gronds besluiten, als wy, in de VI. plaats, overweegen, dat de Gesteldheid deezer Wereld juist zodanig is, als wy met alle reden mogen wagten, indien dit Leeven van een ander staat gevolgd te worden. Veronderstellende dat een Toekomend Oordeel zeker zal plaats hebben, dan is het zeer natuurlyk zich te verbeelden, dat onze Staat hier zodanig zou weezen als eigenlyk een Voorbereiding of Beproeving is tot het Toekomend Oordeel. Dit nu bevinden wy dat daadlyk het geval is. Dit Leeven heeft alleszins het voorkomen van een Proefstaat, ingerigt om ons door veelvuldige oefeningen en beproevingen voor te bereiden tot eenen anderen en beteren Staat. De bekwaamheden, met welke wy ons toegerust vinden, de gesteltenis der wereld, waar in wy geplaatst zyn, beantwoorden volkomen aan dit denkbeeld, en aan geen ander. Goed en kwaad wordt ons voorgesteld, wy hebben het vermogen om te verkiezen wat ons behaagt, en wy kennen alle de gevolgen onzer keuze. Driften zyn ons ingeplant om ons tot werkzaamheid te noopen; eene verscheidenheid van voorwerpen omringt ons om op deeze aandoeningen te werken; wy hebben gelegenheden om dezelve bot te vieren, en beweegredenen om ze te beteugelen. Wy worden aangelokt door vermaak, door belang, door hoogmoed, met geen ander oogmerk, dan om ons zelfbedwang, onze braafheid, onze onbaatzugtigheid, te beproeven. De tergingen, de beledigingen, de onregtvaardigheden, welke ons worden aangedaan, zyn zo veele beproevingen van onze geaartheid, van ons geduld, van onze verzoenbaarheid; de tegenheden en onheilen van veelerlei aart, die ons ten deele vallen, zyn alleen werktuigen in de hand der Voorzienigheid, om ons geduld, onze standvastigheid, onze nederigheid, zagtmoedigheid en onderwerping, te beproeven. Welk een spoor des leevens wy opslaan, hindernissen en ongelegenheden, zorgen en moeilykheden, komen schielyk voor ons op, om onzen voortgang te stuiten, en het noodig te maaken, dat wy al onze om- en voorzigtigheid, | |
[pagina 573]
| |
al ons vlyt- en moedbetoon, te zamen roepen. - Zelfs die ongedsdienstige Schriften, die zo veel kwaads doen, geeven, ten zelfden tyde, gelegenheid aan Godsdienstvrienden om hun yver en bekwaamheid te betoonen in het handhaaven en verdedigen van de gehoonde waardigheid der Godlyke Waarheden. - Die ongelyke verdeeling ook van aardsche zegeningen, welke een zo bestendig onderwerp van te onvredenheid en klagten oplevert, is enkel een gedeelte van het algemeen plan van zedelyke volmaaking en beproeving. De ryken en de behoeftigen, de in hoogen stand verhevenen, en de zich in eenen laagen kring beweegenden, de magtigen en de zwakken, worden zamengebragt op het groot tooneel des bedryfs, om elkander tot het betoon van goede werken aan te zetten, en onderling werktuigen te zyn tot het te voorschyn roepen der goede hoedanigheden, die elk in zynen kring kan aan den dag leggen. - Op dezelfde wyze is het, dat, in den geheelen loop der menschlyke bedryven, de aanbotzing van tegenovergestelde geaartheden, gesteltenissen, belangen, driften en najaagingen, die schinsteringen van deugden doen te voorschyn komen, welke anders waarschynlyk nooit zouden gezien zyn. Het is dan eene Daadzaak, welke geen geschil lydt, dat wy hier weezenlyk beproefd worden - beproefd worden bykans elk oogenblik onzes leevens. Wy zelven noemen, in den gemeenzaamen ommegang, onze tegenheden Beproevingen, en wy voelen, ten onzen koste, dat ze het met de daad zyn. - Indien dit nu wordt toegestaan, dan volgt, dat deeze wereld eene erkende Proefstaat is; en het noodwendig gevolg hier van is geen ander dan dat 'er een Staat van Vergelding op zal volgen. Want het zou zo ongerymd weezen, te veronderstellen, dat wy beproefd zouden worden, zonder des belooning of straffe te ontvangen, als dat wy beloond of gestraft wierden, zonder eenige proeven te geeven dat wy een van beiden verdienen. Deeze beide zaaken liggen in elkander opgeslooten, de een brengt de ander mede. 't Zyn blykbaar gedeelten van het zelfde oogmerk, het begin en het einde van een en het zelfde plan van wys bestuur, 't geen wy niet kunnen veronderstellen, dat onvoltooid zal gelaaten worden, zonder ons te vergrypen aan de wysheid of regtvaardigheid van den Godlyken Ontwerper. Het is hem niet eigen, zyn werk ten halven te doen. Wat hy | |
[pagina 574]
| |
begint zal hy voleinden. Alles wat wy van Hem weeten, en van zyne handelingen, overtuigt ons dat hy het zal doen, en hy zelfs verklaart aan al de wereld, ‘wat ik begin zal ik voleindenGa naar voetnoot(*).’ VII. Hoe sterk deeze bewyzen voor eenen Toekomenden Staat pleiten, strekt het tot geene geringe bekragtiging van dezelve, dat 'er eene algemeene overhelling en neiging geweest hebbe, by bykans geheel het Menschdom, in alle tydperken en in alle deelen der wereld, om te gelooven in het bestaan der Zielen naa den dood des lichaams, en eenig begrip te vormen, hoedanig en hoe onvolkomen het dan ook mogt weezen, van eene toekomende vergelding. - Ten opzigte der oude Heidenen hebben wy het getuigenis van een der grootste Mannen onder hunGa naar voetnoot(†), dat 'er eene algemeene overeenstemming by alle Volken der aarde plaats hadt, in dit groote punt; en hy maakt uit deeze overeenstemming een zyner sterkste bewyzen op voor de Onsterflykheid der Ziele. En van zyn tyd tot den tegenwoordigen heeft men in alle de ontdekkingen, welke gedaan zyn, in alle wereldoorden, nog, zo ik geloof, geen één enkel Volk gevonden, hoe woest ook en onbeschaafd, of het hadt eenige begrippen of vermoedens van eenen Toekomenden Staat, van een in weezen blyven naa dit leeven. Zelfs de zodanige, van welken men gezegd heeft, (schoon op eene zeer twyfelagtige blykbaarheid,) dat zy geen denkbeeld hadden van een Opperweezen, en verstooken waren niet alleen van een Godsdienstig beginzel, maar ook, in zommige opzigten, van zedelyk gevoel, stemmen nogthans alle zamen in 't gelooven, dat de Ziel naa den dood bestaatGa naar voetnoot(‡). 't Is waar, men vondt onder de oude Heidenen eenige | |
[pagina 575]
| |
Aanhangen van Wysgeeren, die twyfelden aan eene toekomende Vergelding, en anderen die dezelve ontkenden. Maar deezer aantal, in vergelyking met de menigte des Volks, die zulks geloofde, was zeer gering. En behoort men niets te besluiten tegen het overwigt van een natuurlyk gevoelen, uit de verbeeldingvolle begrippen van eenige weinige verdwaasde Drogredenaaren; wier trots altoos bestaan heeft om hunne schranderheid te toonen in het bestryden der eenvoudigste waarheden, enkel om dat zy eenvoudig waren; en om de stem der Rede en der Natuure te doen zwygen, door verlegenmaakende scherpzinnigheden, en tot in het onverstaanbaare loopende uitpluizingen. Maar het menschlyk verstand, aan zichzelve overgelaaten, en vry van alle kunstige wending en overhelling, heeft eene sterke geneigdheid tot het geloof in een Toekomend Oordeel. En, schoon in de begrippen, zo van de oude Heidenen, als van onze hedendaagsche onbeschaafde Volken, veel duisters, onzekers en verwarrigs, heerschen moge, met een wonderbaarlyk mengzel van ongerymde en fabelagtige verbeeldingen, zo dat zy weinig of geen uitwerking baaren op hun hart of wandel, nogthans strekken zy alle om ons te overtuigen van de natuurlyke strekking van 's Menschen Ziel tot dit denkbeeld. De gelukkige Gewesten der ThraciersGa naar voetnoot(*); het zinnelyken lust volop verschaffend Paradys van mahomed; het Elysium der Grieken; en de wellustvolle Bergen, van welken de Indiaanen droomen, stemmen alle overeen in één algemeen beginzel, de Volduuring van ons Weezen naa den Dood, en de uitdeeling van Belooningen en Straffen in een ander Leeven.
(Het Vervolg hier na.) |
|