Graf van Hendrik den IV, Koning van Frankryk, met een boek.
Hendrik de IV, zich op eene Jagtparty in het Vendemoische bevindende, dwaalde van zyne Jagtgenooten af, en ontdekte, eenigen tyd gereeden hebbende, een Boer, die by een boom zat. ‘Wat doet gy daar?’ vroeg de voorbyrydende Koning. Ik zit hier, was het antwoord, om den Koning te zien voorbygaan. - ‘Is dit uw voorneemen,’ hervate hendrik, ‘zit dan agter by my op, en ik zal u brengen op eene plaats, waar gy hem wel degelyk zult kunnen zien.’ - De Boer klom terstond agter den Koning te paard; doch vroeg, onder het voortryden, waar aan hy den Koning zou onderkennen? - ‘Gy behoeft,’ antwoordde zyne Majesteit, ‘niets neer te doen, dan hem aan te kyken, die zyn Hoed op 't hoofd houdt, terwyl alle de overigen zich ontdekken.’ - Eerlang kwamen zy by het overige Jagtgezelschap, en alle de Heeren groetten hendrik. - ‘Wel nu,’ zeide hy tegen den Boer, ‘wie is de Koning?’ - Henkers! sprak de Boer, Gy of Ik moet de Koning weezen; want wy hebben beiden onze Hoeden op!