| |
De goede kloosterbroeder van Augsburg.
Een zeer leerzaam Onderhoud.
(Ontleend uit Mr. campbell's journey over Land to India.)
- Getroffen door de gevoelens natuurlyk eigen aan een Mensch die gaarne zyne Medemenschen gelukkig ziet, breidde myn hart zich uit in de beschouwing van een stelzel van Vrede en Eensgezindheid, zich over de wyde wereld uitstrekkende. Myn hart weidde van zelve uit in de bespiegeling der voordeelen en zegeningen, uit zulk een stelzel oorspronglyk; en een vlugt neemende van de grenzen der uitvoerlykheid, tot welke onze zwakke menschlyke natuur hier op aarde bepaald is, tot in het ryk der verbeelding, vormde ik een schets van eene Utopische wereld, welke ik, met de daad, geloof, dat in buitenspoorigheid alle lugtkasteelen, welke de Utopiaansche Werkmeesters ooit gevormd hebben, wyd en verre overtrof.
Weggesleept door deeze bekoorlyke schildery der verbeelding, gehoorzaamde myn lichaam ongewillig aan de indrukken der ziele; en de snelheid myner schreden toeneemende met de drift myner gedagten, bevond ik my, eer ik het bemerkte, binnen de deur van het Carmeliter Klooster. - Myne dwaaling bemerkende, trad ik schielyk te rugge; wanneer een Kloosterling, die het goedaartigst voorkomen hadt, reeds vry bejaard, my riep, en, na my toetreedende, op de beleefdste wyze, my in 't Fransch vroeg, waarom ik zo
| |
| |
schielyk te rug ging? - Ik stond versteld; maar waarheid is de vyandin voor welke verlegenheid altoos wykt. Ik ver haalde den Man myne geheele misvatting, met vermelding van de gepeinzen, die 'er aanleiding toe gegeeven hadden.
De goede Vader, het verder gesprek over dit onderwerp ter zyde schuivende, doch met een glimplach op 't gelaat, welke, myns oordeels, inhieldt een mengzel van genegenheid mywaards, en tevens eene versmaading myner begrippen, geseidde my door de Kerk, my alles merkwaardigs, daar in te zien, vertoonende. In zonderheid wees hy my aan, een Zonnewyzer, gemaakt inde gedaante van een Madonna, het hoofd omringd met straalen en starren, in de hand een Schepter houdende die de uuren aanwees.
De Kapél verlaatende, en na het Klooster gaandé, zag de Monnik my met een vrolyken lach aan. ‘Ik heb u nog iets te vertoonen, 't welk, terwyl Madonna den tyd aauwyst, ons dien zal helpen verkorten; en dewyl het waarschynlyk een dieper indruk op uwe zinnen zal maaken, dan 't geen gy tot nog gezien hebt, zult gy het daardoor misfchien te langer in gedagtenisse houden.’
Hy wendde zich daar op na een Persoon die 'er zeer vreemd uitzag, dit was een Leekebroeder, deezen zeide hy iets in het Hoogduitsch, 't geen ik niet verstond. Een lange gang doorgaande, bragt hy my in zyn Cel, waar ons de gemelde Leekebroeder welhaast volgde, met een grooten aarden drinkkan, twee glazen, en een schenkbord met beschuit.
‘Gy moet weeten,’ sprak daar op de Kloosterling, ‘dat het Klooster der Carmeliten, te Augsburg, eeuwen lang beroemd is geweest door beter Bier te brouwen, dan men elders in de wyde wereld aantreft; ik heb u hier gebragt om uw gevoelen deswegen te verstaan. - Want, een Engelschman zynde, moet gy een bevoegd Regter weezen: de Britten zyn bekend voor Liefhebbers, en volkomen hedreeven in het scavoir vivre.’ - Hier op schonk hy in, en bragt my aan; het zag 'er eer in helderheid uit na Champagne Wyn dan Bier. - Ik proefde nooit lets dergelyks, en myn Gastheer scheen zeer in zyn schik over den lof dien ik daar aan gaf; een lof, niet alleen uit beleefdheid gebooren, maar op waarheid gegrond.
Naa dat wy elk een glas gedronken hadden, hervatte hy zyn onderhoud in deezer vóege. ‘Ik heb myne gedagten laaten gaan over de zonderlinge vlugt van verbeelding, welke u ongemerkt in dit Klooster bragt. Uwe ziel was ongesteld, myn Zoon! een gunstige beschikking der Voorzienigheid heeft uwe schreden bestuurd en u gebragt tot een Geneesmeester, indten gy slegts de goedheid wist hebben om de Geneesmiddelen, welke hy u aanbiedt, in te neemen.’
Uit myn geheel gelaat was de verwondering te leezen. - | |
| |
Hy voer voort: ‘Gy staat versteld; maar luister toe. Wanneer gy my eerst die vlaagen uwer verbeelding vermeldde, zou ik, op 't eigen oogenblik, u daarop hebben kunnen antwoorden. - Maar gy zyt jong - gy zyt een Engelschman - twee character byzonderheden, die onverduldigheid, om bestraffing te hooren, aanduiden; de leeringen van een Priesten, dagt ik daarom, zullen op zich zelven bezwaarlyk ingang vinden, behalven de bykomende wansmaak, ontstaande uit de staatlykheid van het Kerkgevaarte, 't welk wy doorwandelden.’
Ik keek zonder eenigen toeleg op de Bierkan, en glimplachte. - Myne inwendige gepeinzen uit myne houding opmaakende, vervolgde hy: ‘Het is eene gegronde waarheid, dat eene goede Leering, op zekeren tyd, en by zommige Persoonen, kragtdaadiger invloed kan bekomen onder den vervrolykenden invloed van gezellige verkeering, dan door den gezagvoerenden toon van den Predikstoel. Noch ook ben ik, schoon een Carmeliter, van die lieden, die denkt, dat eene zaak, in zichzelve goed, kwaad kan gemaakt worden door voeglyke vrolykheid, en de verlevendiging gebooren uit een verstandig en gemaatigd gebruik van de goederen deezer aarde.’
Ik stond versteld.
‘Gy vervielt,’ vervolgde de Kloosterbroeder, ‘in eene mymering, gebooren uit de beschouwing van het geluk eener Maatschappye, waar in geen onderscheid plaats hadt; waar geen menschlyke boezem eenige zugt loosde; geen oor eene klagt hoorde; geen traan biggelde; geen kommer of zwaarigheid het hart knelde.’
Ja Vader, sprak ik, dit denkbeeld wederom met dezelfde geestdrift omhelzende, dat zou myn wensch, dit het uiterste verlangen van myn hart, weezen.
‘Dan ziet gy,’ viel hy my in de reden, ‘de uitgebreidheid van uwen wensch, verondersteld dat gy ze kondt voldaan krygen; 't geen gy, dank zy gode! niet kunt doen.’
Hoe! god danken dat ik niet kan? Zyn dit uwe gedagten?
‘Ja, myn Zoon! en eer Madonna tien minuten verder wyst met haaren Schepter zullen het ook de uwe weezen.’
Onmogelyk!
‘Hoor my, myn Zoon! - Is de dood geen afgryslyke afgrond voor het oog der Menschen?’
Zeker, zeide ik, het allerafgr slykste. De menschlyke Westen, tot den dood, als de uiterste straffe, de toeylugt neemende, verklaaren zulks genoegzaam.
‘Wanneer dan,’ hervatte hy, ‘myn Zoon! daar wy zo zeer met ramp en elende omgeeven zyn, het verlaaten van deeze wereld iets zo ondraaglyks voor 's menschen bevatting in- | |
| |
sluit, wat zou dan het geval weezen, indien wy niets dan vreugde, vrolykheid en wellust, in dit leeven smaakten? Merk op, myn Zoon!’ dus voer hy voort met een verdubbelden yver, die eene uitdrukking aan zyn gelaat byzette hoedanig ik nimmer aanschonwde, ‘de rampen, de elenden, de kwellingen, de traanen daar uit opwellende, welke zo door en door vermengd zyn, door den grooten Maaker, in onze natuure, dat zy 'er niet van afgescheiden kunnen worden, zyn, in de eerste plaats, ons eene waarborg voor een Toekomenden Staat; zy dienen, vervolgens, om den weg voor ons vlak en effen te maaken, en, door eene langzaam voortgaande werking, onze zielen in staat te stellen, om, met eene soort van kloekmoedigheid, die ontzettende kloove te beschouwen, welke tusschen ons en dien staat - den dood - in ligt. Zie, derhalven, deeze elenden aan als daaden van medelyden en genade van eenen gunstigen Schepper, die door elken ramp een schakel wegneemt van die keten, welke ons aan dit aardsche hegt. - Ontvang zyne zegeningen en goedgunstigheden, als Hy ze u laat toekomen, met dankbaarheid; geniet ze in volle maate. - Ontvang ook de onheilen, welke Hy u toeschikt, met dankzeggingen. Ik deezer voege, en op geene andere wyze, zult gy alle uwe Utopiaansche verlangens een daadlyk bestaan geeven; uit alles een grond van troost ontleenen, en wel te vrede leeven met eene bedeeling, welke gy niet kunt veranderen, en die gy, het vermogen van ze te veranderen bezittende, zoudt verslimmeren.’
Ik zat verstomd in aandagt opgetoogen. - De Kloosterling voer, naa eene kleine tusschenpoozing, in deezer voege voort: ‘Dwaalingen, voortspruitende uit eene deugdzaame gezindheid des harten en liefde voor onze medemenschen, hebben iets van de zielsgesteltenisse waaruit zy ontstaan, en mogen deugdzaam heeten. - Uwe wenschen, derhalven, myn Zoon! schoon dwaalende, verdienen belooning, en zullen die, vertrouwe ik, ontvangen van dat Weezen, 't geen de van 't menschlyk hart doorziet. - En indien de waarheden, welke ik u vermeldde, niet gemist hebben ingang in uw verstand te vinden, laat dan het geen u op deezen dag bejegende deezen grondregel wel diep inprenten: - Zo bepaald is de Mensch, zo onvolmaake zyne natuur, dat het uiterste zyner Deugd aan Ondeugd grenst, en de uitgebreidste strekking zyner Wysheid aan Dwaasheid.’
Ik dagt dat hy door den geest gedreeven sprak: en juist toen hy aan de laatste zinsneede kwam, wees myn geheele houding uit, dat ik zyne woorden als indronk.
Hy voer voort: ‘'t Is wel, myn Zoon! ik bemerk dat myne Leer by u ingang vindt.’ - Hier op veranderde
| |
| |
hy zyne geheele wyze van voordragt en zyne gelaatstrekken, die, zeer veel uitdrukkende, bykans zyne woorden vooruit liepen, en schonk een srisch glas in. - Myne betuigde vrees van te veel te zullen drinken, ging hy té keer, met te zeggen: ‘Vrees niet; het Bier van dit Klooster bedwelmt het verstand nimmer.’
Ons gesprek hieldt aan tot den tyd van het middagmaal. Ik vond zo veel smaaks in dit onderhoud, dat ik naauwlyks van den Kloosterbroeder kon afkomen: zulk-eene gelukkige mengeling van Godsvrugt en vrolykheid, ernsthaftige wysheid en goedaartigheid, had ik nimmer gezien. - Eindelyk, de klok des Kloosters luidende, rees ik op. Hy vatte my by de hand, en sprak op den toon der ernstigste vermaaning: ‘Gedenk, myn Zoon! gedenk, zo lang gy leeft, aan het Klooster der Carmeliten; en in de ontelbaare rampen en ongelegenheden, die gy buiten twysel op uwen leevensweg ontmoeten zult, zo gy lang leeft, aan de woorden, welke gy uit den mond van een ouden Augustyner Monnik gehoord hebt; en mogten dezelve à tér vertroostinge strekken!’
Vader, gaf ik hem ten antwoord, wees verzekerd, dat ik van u iets mededraag, 't geen my nimmer uwe gastvrye opwagting zal doen vergeeten, en den raad my door een Augustyner Monnik gegeeven. Ik kan niets meer doen dan myne welmeenende wenschen over u uitboezemen, en geen indruk van myn hier geweest hebben agterlaaten; maar dewyl myne hoogagting voor u, en misschien myn hoogmoed, my doet wenschen, dat ik by u niet vergeeten worde, zo neem dit aan, (met trok ik een ring met een devies in hair gewerkt van myn vinger) en wanneer gy deezen ring ziet, laat dezelve u doen gedenken aan een van die, ik durf zeggen ontelbaare, gevallen, waar in gy het uwe gedaan hebt tot verbetering en geluksbevordering uwer medemenschen!
De goede oude Vader was zeer aangedaan, nam den ring aan, geleidde my na de Kloosterpoort, stortte de beste wen schen over my uit, en verzogt, dat ik, op myne terugreize na Engeland, weder te Augsburg komende, hem zou bezoeken, en een glas Kloosterbier drinken. |
|