Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 408]
| |
Verhandeling over den aart en de werking der zouten.In het eerste deel dezer Verhandeling hebben wy gehandeld over het Bestaan der Zouten, en wat men al onder den naam van Zouten te verstaan hebbeGa naar voetnoot(*); thans zullen wy over den Aart en de Werking derzelve handelen, en, in de daad, beide zyn zy onze opmerking dubbel waardig. De Zouten, in hunne natuur beschouwd, zyn Wezens, of Lichamen, zeer enkelvoudig, zuiver, afgezonderd van hunne verblyven, in welke zy huisvesten; want men kan ze ten eenemaal afzonderen van alle andere stof, binnen welke zy te vooren besloten zich bevonden. Hunne Lichamen laten zich verdeelen, en tot kleinere onderscheiden lichaampjes brengen, in welke deze byzonderheid plaats heeft, dat, hoe byster klein zy ook zyn mogen, de kleine aan de groote, en deze weêr aan de kleine soort in gedaante gelyk zyn. Zulke Zouten, welke puntig, met scherpe naaldvormige gedaanten, afscheiden, vertoonen dezelfde gedaante ook, schoon onmerkbaar klein; terwyl weêr dezulke, die stompe of ook wel dobbelsteenige kristallen schieten, dezelfde figuuren vertoonen in eene voor 't bloote oog onmerkbare kleinte. Dit blykt ten allerklaarsten in de Sublimaat, in het Zuiker van Lood, en veele anderen. Een à twee druppels water, in welke bytende Sublimaat ontbonden is, geeft dezelfde kristallen als de kristallen van 't zelfde soort zich vertoonen die heel groot zyn, en als men in een groote hoeveelheid ontwaar word; en hoe menigvuldige malen ook veranderd, de aart en de natuur verandert nimmer. In het groot geeft de Sublimaat kristallen van eene langwerpige gedaante, aan de einden met punten, zeer gelyk aan scherpe naalden - deze ontdekt men ook op gelyke wyze in 't klein. De puntjes zyn zo onnagaanbaar fyn gescherpt, dat ze nauwlyks met de sterkst vergrootende glazen aan derzelver uiterste fynheid kunnen bespeurd worden. - Dan hoe fyn moeten die toch in hunne eige en natuurlyke grootte zyn, daar, voor 't bloote oog geheel onzichtbaar, men niets, in 't geheel niets, | |
[pagina 409]
| |
daarvan, buiten behulp der vergrootglazen, kan zien of ontwaar worden, en dan moet men daar nog zulke glazen toe gebruiken, welke de voorwerpen, die men beschouwt, eenige duizende malen vergrooten. Hoe fyn echter deze puntjes ook wezen mogen, zy behouden nochthans hunnen aart, als aan dit Zout eigen is, namelyk zy zyn in het klein even zo beledigend, als in 't groot; zy steeken zo fel, en snyden als de grootere. Ieder voorwerp schier, dat zy ontmoeten, word door hen beledigd, inzonderheid doorknagen zy de metalen; voor de planten, en voor al het gedierte, zyn zy, tenzy in eene zeer kleine hoeveelheid, en dan noch opgelost in eenig vogt, inwendig gebruikt, doodelyk, volstrekt doodelyk. - Uitwendig doorknagen, of doorbooren, deze zeer scherppuntige naalden, in eene ongeloofbare schielykheid, de huid. - Dit alles veroorzaken zy door hunne scherpheid, die zeer beledigende is; want hier door kwetzen zy geduurig, en door dit onophoudelyk kwetzen en beledigen doen zy de beledigde delen geweldig ontsteeken, welke ontsteeking tot de verderving en 't vuur spoedig doet overgaan, en eenen haastigen en geweldigen dood veroorzaken. - Zommige dezer kristallen, die als scherpe zagen met tanden gewapend zyn, ontdekt men desgelyks in het oneindig kleine, ook weêr op dezelfde wyze als in 't groote; zo ook zommige, die de gedaante hebben van lange spiessen met zeer scherpe punten, terwyl andere gelyk zyn aan zeer scherpsnydende scheermessen, alle zeer geschikt om te kwetzen en te beledigen. Van alle deze gedaanten word 'er geen een gemist in eene kleinere zo wel als in eene grootere hoeveelheid, ongeschikt om door het ongewapend oog te kunnen nagegaan worden. Van dit alles overtuigen ons op het allerzekerst de vergrootglazen, waar mede wy onze oogen wapenen, die zo scherpziende niet zyn, om zulke verbazend kleine voorwerpen te kunnen nagaan en ontdekken; door deze hulpmiddelen dringt men door tot in de binnenste, tot in de geheimste, schuilhoeken der Natuur. - In het Zout van koper, en in de bloemen van de Antimonium, worden ook die puntige en beledigende figuuren ontdekt; terwyl in de andere Zouten, niet beledigend, de kristallen stomp, of ook wel dobbelsteenvormig, bevonden worden, gelyk, onder anderen, het Sal Gemmae, de Borax, Sal Polychrest, het Wonderzout van Glauber, en andere niet beledigende Zouten. | |
[pagina 410]
| |
Dusdanige verborgenheden (die altoos verborgen zouden gebleeven zyn, ware het slypen der glazen niet uitgevonden, waardoor men deze wonderen en verborgenheden kan naspooren) en dusdanige wonderen heeft de Alwyze Schepper in de Natuur gelegd; wonderen, waarover elk zich moet verbazen, die maar de genoegzame oplettendheid wil gebruiken, om het bestaan der Wezens, derzelver aart en natuur, met eenige nauwkeurigheid na te gaan. Welk een groot Kunstenaar is hy, die Wezens kan vormen, eenige millioenen kleiner dan een Zandkorrel. Zo zyn ook de fynste deeltjes veeler Zouten zo uitermate klein en fyn, dat ze noch fyner zyn dan de allerfynste Lugtdeeltjes; zo fyn, dat geene metalen, hoe hard of digt ineengedrongen, dat zelfs niet de porien van het glas, tegen deszelfs doordringbaarheid en kragtdadige werking, bestand zyn. - Daar nu deze scherppuntige Zouten, welke zich door alles, wegens derzelver kragtdadige werking, eenen weg weeten te banen, zo fyn en scherp zyn, is het ligt te vermoeden, dat dezelve, slegts met eene geringe hoeveelheid gebruikt, in 's menschen lichaam een verbazende beweeging en oproer veroorzaken, terwyl zy in eene grootere mate volstrekt doodelyk moeten wezen, - daar andere Zouten, geheel andere gedaanten hebbende, ook wederom andere heilzame werkingen moeten hebben; want uit de eigenschappen der Zouten ontdekken wy derzelver verbazende uitwerkingen, die het begrip en geloof aller stervelingen zou te boven gaan, wierden wy in het onderzoeken en doorzoeken van derzelver natuur en aart niet onwederlegbaar overtuigd. Zo veel onderscheiden gedaantevormingen en figuuren geeven zo veelerley soorten van kragt en werking aan de Zouten. - Dan wat geeft dit alles niet een overvloedige stof van bespiegelingen! Ieder Zout heeft zyne byzondere eigenschappen, ieder zyne byzondere en eige werking. - De Almagtige heeft een wys en wel uitgedagt plan, naar welk schoon plan zy alle werken - de eene soort tot vernieling en verderf, terwyl weêr een andere werkt tot behoud en bewaring. Zo groot zyn de werken Gods, zo magtig veele en wonderbaar, dat zy ons, en elk redelyk Wezen, in verbaasdheid moeten doen uitroepen: Onze God is groot, hy doet wonderen in den hemel boven, en op de aarde beneden! - Ondertusschen zyn 'er geen wezens, | |
[pagina 411]
| |
en by gevolg geen Zouten, in de gansche Natuur voorhanden, welke overtollig zyn, of tot geen oogmerk dienen en niet eenig nut aanbrengen kunnen. Alle wezens, in de natuur voorkomende, onder welke ook de Zouten sorteeren, ('er mogen ook andere gevonden worden, welke zeer beledigend en schadelyk zyn, in te groote hoeveelheid ingenomen,) hebben echter met dat al ook hunne nuttigheden en gebruik; en zommige derzelven zyn, in hardnekkige kwalen en ongemakken, den menschen van een allerheilzaamst gebruik; terwyl zy daarenboven noch veele nuttigheden hebben, hier niet alle op te noemen; doch welke overvloedig bewyzen, dat de groote Schepper niets in de gansche geschapenheid heeft voortgebragt, dat onnut, te veel is, of kan gemist worden. Welk een onnagaanbaar verstand, welk eene ondoorgrondelyke wysheid, die zulk een welingericht plan in de Natuur gevormd, en in eens geheel overzien heeft, op zodanig eene wyze, dat alles juist beantwoordt aan zyne einden en bestemming, waartoe het verordend is. - Dit alles met een aandagtige oplettenheid overweegende, wie moet dan zynen geest niet verheffen tot Hem, van wien alle dingen zyn, tot den Almagtigen, den alleen wyzen Schepper aller dingen, dien grooten Zamensteller van de Natuur, die eenmaal de dingen uit Niet tot de Wording roept, even als of zy waren - en die Hemel en Aarde vervult, die in den Hemel boven op de aarde en onder de aarde alles vervult met zyne Magt en Wysheid? Hoe verbazend groot is God, de God der Natuur, uit wiens almagtige hand de waereld met al derzelver volheid is voortgekomen! Hoe betaamt het ons, als kinderen der Aarde, maar tevens ook als Wezens van edeler natuur dan de dieren des velds, als Wezens met verstandelyke vermogons begaafd, hoe betaamt het ons, demoedig in het stof, uit welk wy genomen zyn, neêr te buigen, en met eerbied Hem te aanbidden en te looven die alleen wonderen doet en onbegrypelyk is! Niets zou in stand kunnen blyven, moest het Zout uit de Natuur gemist worden; geen ding kon bestaan, maar zou schielyk, zeer haastig, tot verderf en ontbmding overgaan. Al het gedierte der aarde, en wy met hetzelve, al het gevogelte des Hemels, dat door de lugt zweeft, langs de weiden en vlakten, of dat zich in de wouden, bosschen en wildernissen, onthoudt - al het gedierte, welk de diepe wateren en de onmeetelyke uitgestrekte | |
[pagina 412]
| |
Zeeën bewoont, al wat, met één woord, al wat leven ontvangen heeft, zou vergaan, zou sterven, en in het Niet verzinken, indien de Zouten moesten gemist worden. De gansche werking in de Natuur zou stilstaan; de vorming der lichamen en der lichamelyke deelen zou ten eenemaal ophouden. Van zodanig eenen aart zyn de Zouten, dat ze in het instandhouden der geschapen wezens, of in het bestek der Schepping, niet kunnen ontbeerd worden; ja zo noodzakelyk zyn, dat 'er zonder dezelve geen enkel wezen in de Natuur kon blyven bestaan, of voortduuren. De almagtige en alwyze Schepper heeft het daarom, in zyn welberaamd plan van Schepping, zodanig geschikt, dat 'er geen enkel wezen onder dat onmeetelyk aantal zonder dezelve immer bestaan heeft, of bestaan kan. Alle de onderscheiden werkingen der lichamen hangen ook voornamelyk van de Zouten, derzelver aart en natuur, grootendeels, af; - want wie kan met eenigen grond veronderstellen, dat zy volgens andere wetten of grondbeginsels werken. Zy houden die overschoone en regelmatige orde in de Natuur, en in alle derzelver werken, in stand. De aart der tegenstrydige Zouten bewaart overal de middelmaat, de evenredigheid, en dat de eene soort niet te sterk de andere overheersche, en alzo de gelykheid breeke, wanorde veroorzake, en ten bederve strekke van die wezens, tot wier instandhouding zy geschikt zyn, en in welke zy huisvesten. - Alle de verschynsels in de Natuur hangen af van de beweeging; dan deze beweeging wordt veelal voortgebragt door de Zouten, welke, door de warmte, door den aart en werking der onderscheiden soorten, veroorzaakt, de deeltjes, de onderscheiden deeltjes, in werking brengen, en aldus de beweeging veroorzaken; en 't is juist deze beweeging, welke de instandhouding der dingen bewerkt, en het evenwigt in de Natuur in stand houd en bewaart, Het is een lang bewezen, proef-ondervindelyk bewezen, waarheid, dat in de gansche Natuur alle de beweegingen zouden ophouden, dat de geheele Natuur zou stilstaan, dat 'er geen groei, geen leven, noch in het dierennoch in het plantenryk, zonder de Zouten, zou plaats hebben; deze brengen alles in werking, in beweeging, in leven. Alle verschynsels, welke men in de Natuur ontwaart, alle die verschynsels hebben hunnen grond alleen in de Zouten; deze zyn derzelver bewerkers. De | |
[pagina 413]
| |
dampkring, welke onzen aardbol omringt, en in welken wy leeven, en zonder welken wy geen oogenblik leeven kunnen; de dampkring is vervuld met Zoutdeelen, welke hem al die kragt en vermogens schenken, om onzen aardbol op te houden, binnen zynen as doen omwentelen, maaken, dat hy niet buiten zyne looporde gaan kan, en bewerken, dat al het gedierte, het gansche planten- en mineraalen-ryk, door dezelve bestaat. Door de heele natuur heen, in alle wezens, welken in stand gebragt zyn, heeft de groote Werkmeester, de Formeerder van 't Geheelal, de Schepper der Waereld, de Zouten zo verdeeld, dat 'er niets is in al het geschapene 't welk geheel van dezelve ontbloot is, en derzelver werking is zo allernoodzakelykst in alle de onderscheidene dingen, welke men in de geschapen natuur ontdekt, dat zy onmogelyk kunnen gemist worden. De bewaring aller dingen hangt eenig en alleen af van de Zouten, van derzelver werkingen, aart, kragt en vermogens; terwyl het allernoodzakelykst tevens is, om dit groot oogmerk te bewerken, de instandhouding aller dingen, dat de Zouten in aart, kragt en werkingen, verschillen; want waar van 't eene te overvloedig is, en daar door het evenwigt zou worden weggenomen, zo noodzakelyk om de orde in de natuur te bewaaren en alle wanorde weg te neemen, daar schiet terstond een ander soort toe, om de overheersching te beteugelen, zo schadelyk voor alles, zo verderfelyk voor mensch en vee, zo verderfelyk voor al 't kruid der aarde, - een Zout van eenen tegenstrydigen aart, vyandig met het overheerschend Zout, geheel vyandig tegen een despotieke werking. Deeze twee vyanden vallen elkanderen met zo veel geweld aan, en rusten niet eer voor dat zy beiden sneuvelen, en uit hunnen ondergang een derde soort voortkomt, het geen 't volmaakt evenwigt in de natuur weer herstelt. Zulk eene werking heeft al de geschapenheid door plaats, in ieder byzonder wezen zo wel, als door het gansche heelal, en het eene foort van Zout kan niet verdragen, dat het andere te veel de overhand kryge, of het stelt zich aanstonds vyandig hier tegen, en altyd is het gevolg van dezen stryd, de herstelling van het evenwigt, de herstelling van de rust, en dan trekt de gansche natuur hiervan de heilzaamste gevolgen, de volmaakte rust wordt overal gebooren. C.v.d.G. |
|