Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSchryvers van de Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen!Ga naar voetnoot(*)Het inliggende, welk ik de Eer heb Ul. by deezen toe te zenden, is de Afteekening van een, onder myne Verzameling van Romeinsche en Vaderlandsche Oudheden bewaard wordende, onbekenden Steen, welken ik alhier by publicque Auctie ben magtig geworden. De afkomst van deezen Steen, welks gedaante ik voorgenomen heb UI. kortelyk te beschryven, is my, tot myn leedweezen, geheel onbekend. Wat moeite - welke naspeuringen ik, zo door het doorbladeren van Oudheid - beschryvingen, als door veelvuldige gesprekken met Oudheid-kenneren, gedaan heb, nimmer is my iets tot opheldering voorgekomen, en ik heb eindelyk myn vergeefsch onderzoek moeten staaken. Gissingen, niet gegrond op eenig geaccrediteerd Schryver, voldoen den waaren beminnaar van Oudheden nooit. Neen! en ik behoef UI. niet te zeggen, dat 'er byna geen weetenschap is, die meer bewyzen eischt, dan deeze, en dit is wel het moeijelykste in de anders zo nuttige en vermaakelyke Archaeologie. Vooraf egter kan ik 'er nog byvoegen, dat zo wel het fatsoen der Letteren als de stoffe van den Steen eenigsints kenmerken zyn van deszelfs ondheid. De gedaante van deezen Steen is langwerpig vierkant, ruim 5½ duimen breed, circa 4½ duimen hoog, en 1¾ duim dik, zeer licht rood naar 't geele hellende, van een ligte stoffe gebakken, en eenigsints spongieusachtig, of met gaatjens. In het midden van denzelven is een langwerpig vierkant indruksel, | |
[pagina 393]
| |
draagende, in verheevene, doch een weinig afgesleetene, Letteren, dit nochtans leesbaar Opschrift:
LVOLVSI PHASIS.
Aan de kanten en van agteren schynt eertyds een soort van kalk of cement gezeten te hebben, doch ten deele asgeschraapt, waarmede het waarschynlyk in eenig oud Metzelwerk ingevoegd zal zyn geweest. Wat nu het Opschrift aanbelangt, nimmer heb ik kunnen ontdekken, of 'er eenig teeken van abbreviatie in geweest is, dan wel een geringe tusschenwydte tusschen de eerste L en V, en de laatste V en S van den bovensten, en een duidelyke punct agter de laatste S van den ondersten regel. Dit is alles wat ik Ul. kan melden. Zo de herkomst kenbaar was, misschien zou de Oplossing en Uitlegging der Inscriptie ('t geen de hoofdzaak is) minder moeijelyk zyn. En daarom is het, dat ik de vryheid neeme Ul. de Beschryving en accuraate Afteekening, na de waare grootte derzelve, toe te zenden; hoopende, dat Gyl. my door het Mengelwerk van Ul. geacht Maandwerk daaromtrent wel eenige inlichting zult willen geeven. Twyffele niet, of Gyl. zult daar door veele Oudheid - beminnaaren verpligten, als ook wel een byzonder genoegen willen verschaffen aan hem, die zig teekent
Uw bestendige hoogachter,
Hage, den 26 Juny 1797. J: A: N. |
|