| |
Bericht van den Geneesheer Brandis, te Drieburg, aan den Hoogleeraar Blumenbach, aangaande de doodelyke werking van den taxisnoom.
Myne Waarneeming over de doodelyke werking van den Taxisboom verdient alle opmerkzaamheid der Natuuronderzoekers en Geneesheeren: vooral daar de tot hier toe dienaangaande medegedeelde Waarneemingen zo duister en verward zyn. Ik had voorgenomen deeze zaak door een aantal Proeven in het helderste daglicht te stellen, doch ben daarin tot dus verre verhinderd geworden. Op uw verzoek deele ik derhalven alleen dat geen mede, 't welk ik tot hier toe heb waargenomen, en wenschte van herten dat een of ander Student in de Geneeskunde het nog ontbreekende door de noodige Proeven wilde aanvullen, 't welk eene uitmuntende stoffe tot eene Inaugureele Dissertatie zoude kunnen opleveren.
Op bericht aan ons Gezondheids Collegie, aangaande het plotselyk overlyden van eene jonge Maagd in S., die van zwangerheid verdagt was, wierd my last gegeeven, de zaak op de plaats zelve te onderzoeken, en, zo ik het noodig mogt oordeelen, eene Gerechtelyke Ontleeding in het werk te stellen. Ik vond aldaar het Lyk
| |
| |
van een zeer schoon negentienjaarig Meisje, met nog eenigsins roode wangen, en als in eene slaapende houding. Het reeds voor dertig uuren overleden Meisje was in den voorgaanden nagt overvallen door eene geweldige benaauwdheid, die haar genoodzaakt had haar slaapvertrek te verlaaten, en om hulp te roepen. Op den benedensten trap was zy in onmagt gevallen, en had aldaar geduurende twee uuren in dien staat gelegen, eer men zulks ontdekte. Straks had een Wondärts haar een ader geopend, en een Apotheker haar wat Salpeter, en dergelyke middelen meer, ingegeeven, waar door zy ook weder was bygekomen; alleen met eenig klaagen over hoofdpyn en duizeligheid, waarom zy ook in het bed was gebleeven. Even voor den middag kwam een haarer Vriendinnen derwaards, om haar een bezoek te geeven; doch deeze vond de Lyderesse, welke men meende dat enkel in slaap gevallen was, reeds overleden.
Ik vond het dienstig dit lichaam te openen, en gaf daarvan aan de Regeering het volgende
| |
Bericht.
‘Op bevel der Hoogvorstelyke Regeering begaf ik my op den 20 April 1789 naar S. alwaar ik, in het huis van den Bakker N.N. met behulp van den tot dit oogmerk beëedigden Wondarts N. en in tegenwoordigheid van den Amptsschryver L. na den middag ten vier uuren, de volgende Gerechtelyke Lykschouwing verrichtte.
‘Het Lyk was dat van een byna twintigjaarig wel volgroeid sterk Vrouwspersoon, 't welk, op den voorigen dag, ongeveer ten vier uuren, na den middag, plotselyk was overleden. Uitwendig bespeurde men maar alleen eene kleine niets betekenende verwonding aan het linker oor, waar door deszelfs bovenrand eenigzins was ingedeukt. De geheele rug, schouders en zyden, waren blaauwachtig gekleurd. Het onderlyf was geweldig opgezet. In het gezicht waren geenerleye tekenen van stuipen te bespeuren. Ook stond 'er geen schuim op den mond; en dezelve geleek volkomen naar dien van een slaapend mensch. Doch door den reuk bespeurde men reeds eenige tekenen van bederf.
‘By het openen van den onderbuik viel straks de sterk opgezette Baarmoeder onder het gezicht, welke in haare oppervlakte zeer rood was geverwd, door eene
| |
| |
groote menigte van sterk opgevulde bloedvaten. Voorzichtiglyk wierd dezelve geopend, en men bevond daar binnen een onbeschadigde mannelyke vrucht, van ongeveer vyf maanden ouderdom. De Lever was volkomen gezond, en de Galblaas aangevuld met eene maatige hoeveelheid van natuurlyk geverfde Galle. Aan de Maag bespeurde men uitwendig niets tegennatuurlyks, dezelve bevatte ongeveer vier oncen van een geelbruin vogt, 't geen in een byzonder glas tot een naauwkeuriger onderzoek wierd uitgestort. By het openen bevond zich de binnenhuid, voornamelyk naar den benedenmond der Maag, aangedaan met vry aanmerkelyke ontstookene vlekken, terwyl ook de laatstgenoemde opening tegennatuurlyk scheen te zamen getrokken te zyn. Aan de dunne darmen werden insgelyks hier en daar ontstookene plaatsen gevonden; doch waren voor het overige in haare natuurlyke gesteldheid: De dikke darmen waren geheel onbeschadigd, gelyk mede de overige ingewanden des onderbuiks. In de Borstholte waren de beide benedenste lobben, gelyk ook de bovenste linkerlob der Longen, geweldig ontstooken. Het Hert, met de nabuurige stammen der groote bloedvaten, was geweldig opgevuld met zwart geronnen bloed, 't welk hier en daar als in een polypeus zamengroeisel was overgegaan. De Zwelgpyp vond men op twee plaatsen, ieder ter breedte van twee dwarsgeplaatste vingers, ontstooken. Onder de afgenomene algemeene bekleedselen des Hoofds bevond men geen de geringste kwetsing; terwyl de vaten van het harde Herssenbekleedzel onder de afgenomen herssenpan met geronnen bloed waren gevuld. Voor het overige was noch in de lobben der Herssenen, noch in de holligheden, noch in eenig ander deel des herssengestels, eenige uitstorting van vogt of eenige andere belediging te bespeuren.
‘By een naauwkeuriger onderzoek van het vogt 't geen in de Maag was gevonden, openbaarde zich ras het Vergift, 't welk in dit geval de Lyderesse had doen omkomen. Men bespeurde, namelyk, in deeze vloeistoffe eene aanmerkelyke hoeveelheid grovelyk gekurvene groene bladen, die zeer gemakkelyk voor Taxisbladeren waren te kennen: derzelver hoeveelheid bedroeg ongeveer een vierde lood, en uit haare donkergroene glinsterende kleur was het te vermoeden, dat zy frisch ingenomen, en nog niet lange in de Maag waren geweest. Door een Chemisch onderzoek deezer vloeistoffe vond men ook geener- | |
| |
ley spoor van eenig metaalachtig of ander Vergift, het geen door dit onderzoek zou kunnen te voorschyn gebragt zyn.
‘De schadelyke eigenschappen van dit in onze Tuinen zo overvloedig voortkomend Gewas zyn in nieuwere tyden zo zeldsaam bespeurd, dat men veelligt zou kunnen twyfelen, of wel de gevonde blaadjes de oorzaak des doods in de Overledene mogten zyn geweest, zo niet alle na den dood bespeurde omstandigheden zulks meer en meer hadden bevestigd. De Overledene was immers, naar het getuigenis der daar over verhoorde persoonen, in den nacht, ten twee uuren, door eene sterke flaauwte overvallen, die verscheidene uuren lang had geduurd, en by gelegenheid van welke zy door haaren val eene kwetzuur aan het oor had bekomen, waarna zy, ten elf uuren vóór den middag, in eene dergelyke flaauwte, zonder eenige zenuwtrekkingen, kwam te sterven. Volkomen op dezelfde wyze beschryft de Engelsche Geneesheer percival (Sammlungen auserlesner Abhandlungen zum Gebrauch practischer Aertze s. 710) den dood van drie jongens, aan welke de Taxisbladen, om tot een worm-verdryvend middel te dienen, waren gegeeven. Want, na eenige flaauwten, stierven deeze, binnen den tyd van twaalf uuren, zonder pyn of zenuwtrekkingen.
‘Met betrekking tot de doodelykheid deezer Vergiftiging laat zich, by gebrek van meerdere waarneemingen, aangaande de werking deezes Vergifts, niets naders bepaalen. Dan daar de Overledene, na den eersten aanval van flaauwte, ten vollen weder is hersteld geworden; daar het Vergift nog geheel en al binnen de Maag was; daar voorts eene genoegzaame tusschenruimte van tyd verliep tusschen dat bykomen en den dood, in welke geschikte geneesmiddelen hadden kunnen worden aangewend, zo komt het my zeer waarschynlyk voor, dat deeze Vergiftiging alleen toevalligerwyze, en door het verzuimen der geschikte geneesmiddelen, doodelyk is geworden.
‘Dat het bovenstaande door ons getrouwelyk en naar ons beste geweeten aldus is waargenomen, om tot eene, door ons verschuldigde, onderrichting der Hoog Vorstelyke Regeering te dienen, betuigen wy by de ondertekening onzer Naamen, en de daar nevens geplaatste Zegels.
Hildesheim, den 2 May 1789.
d. brandis, &c.
| |
| |
Wat nu, ten opzichte van het Factum deezer Vergiftiging, door de onvermoeide zorge van den Amptman verder heeft kunnen worden ontdekt, zal ik U.H. Gel. uit de Acta mededeelen; want, schoon het niets tot de zaak zelve doet, kan het echter tot waarschuwing der Gerechten verstrekken. De Overledene had zich aan een Bakkersknegt, die met haar in hetzelfde huis diende, verloofd, en zich door hem laaten beslaapen. Niet lang daarna vindt die Jongman eene andere party, die hem voordeeliger is. Hy stelt hierom het Meisje voor, hoe ongelukkig zy beide zouden worden, met te trouwen, zonder het noodige vermogen om hunne neering te beginnen, en belooft haar een goed deel van de Bruidschat, die hy door het trouwen eener oude Weduwe hoopt te bekomen. Wat haar zederd eenige maanden weggebleevene Stonden betrof, daar was geene zwaarigheid by; 'er woonde in dien oord een ervaaren Veeärts, die bekwaame middelen bezat, om die ontlasting weder aan den gang te helpen. Hy spreekt hier op met dien man, en belooft hem eene aanzienelyke belooning, zo hy zyne kuur naar genoegen volbrengt. De Veeärts begint hier op zyn werk, met het ten platten lande zo gewoon proefmiddel, den Witten Vitriool. Wanneer deeze braaking veroorzaakt, geeft hy verdere middelen; doch welke? dienaangaande kon de waarheid niet ten vollen aan den dag gebragt worden. Zo veel wierd door getuigen beweezen, dat hy, een tyd lang vóór den dood van het ongelukkig schepsel, in een Adelyken Tuin was geweest, en aldaar zeer zorgvuldig naar Zevenboom had gevraagd. Eene eenvoudige meid had hem by een Taxisboom gebragt, en hy had daar een goed deel afgesneeden en in een buidel gepakt, onder voorwendsel, dat hy zulks tot eene Veeartzeny zou gebruiken. Dit erkende hy; doch voegde daar by, dat hy, ontdekkende dat zyne bekomene middelen de regte niet waren, dezelve in het water had geworpen. Ook ontkende hy ten sterksten, iets van dezelve aan het Meisje gegeeven te
hebben. Wilde de Rechter nu verder gaan, zo had hy alleenlyk keuze tusschen den gevaarlyken Eed van Zuivering en de gruwelyke Pynbank. De schuldige wierd hierom, van wegen het geen beweezen was, met gevangenis gestraft, en het overige wysselyk aan de vergetelheid overgegeeven.
Kort daarop nam ik eenige Proeven op jonge Honden,
| |
| |
om de werking van het Vergift van den Taxis nader te ontdekken. In den eersten opslag kwam het my niet onwaarschynelyk voor, of het Vergift van den Taxis zoude eenige overeenkomst kunnen hebben met dat van de Laurierkers. Ik liet hierom door een Apotheker drie reizen gecohobeerd water van Taxisbladeren bereiden, 't welk zeer kragtig was; van hetzelve goot ik aan drie jonge Honden ieder vier oncen in den hals; doch ik bespeurde geenerleye uitwerking. Even onkragtig was het waterig Extract, en zelfs, tot de hoeveelheid eener once, hun ingegeeven, deed het geene uitwerking dan hun alleen een overvloedigen afgang te verwekken. Wat de Beziën aangaat, dezelve worden, zonder eenig nadeel, door de kinderen, in eene ruime maate verslonden, en hebben niets vergiftigs in zich.
Ondertusschen moet ik aanmerken, dat alle Dieren, die ik weet dat door den Taxis zyn omgekomen, het blad zelve hadden gevreeten. Op zodanig eene wyze herinner ik my daaraan te hebben zien sterven twee Geiten, en een jongen Os. Uit mondelinge berichten is 't my bekend, dat een aanzienelyk deel der kudde van eene nabuurige Schaapherdery door het gebruik deezer bladen is omgekomen. Insgelyks is my verzekerd, dat 'er in de Artzenyschool der Dieren te Hanover proeven zyn genomen, welke de doodelykheid van het Taxisblad voor de Paarden ten sterksten bewyzen. Uit dit alles wordt het my zeer waarschynelyk, dat dit Vergift, gelyk veele andere uit het Groeijend Ryk, by voorbeeld Tabaksölie, werkt, dat de scherpe puntige bladen de maag kwetzen, en in die wondjes het eigentlyk zenuwenvergift instorten. Eene reeks van onderzoekingen, die voor de Geneeskunde én de kennis der Dierlyke Huishouding van het grootste nut kan verstrekken, zoude dit verder moeten bevestigen; en U.H. Gel. heeft de beste gelegenheid, om daar toe jonge Geleerden aan te wakkeren.
d. brandis,
Hildesheimsche Gezondheids-Raad. |
|