Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBydrage tot de levensgeschiedenis van Edward Harwood, door hem zelven opgegeven.(Overgenomen uit Gentlem. Magaz. Nov. 1793.)
De aankomst van myn oudsten zoon, die een geruimen tyd heelmeester op 's Konings vloot geweest, en, 't geen hem tot eene groote eer, en my tot een oneindig vergenoegen strekt, tot Chirurgyn op het Schip Providence, (Kapt. bligh,) benoemd is, heeft my, na de bekommernis en onrust, die ik over hem gehad heb, als een nieuw leven en nieuwe sterkte gegeven. Sedert tien jaren heb ik van myne rechter zyde in 't geheel geen gebruik gehad, en zelfs deze drie laatste maan- | |
[pagina 344]
| |
den het bed niet kunnen verlaten, dan voor korte oogenblikken, wanneer men 'er my zoo lang van afligt, dat het kan opgemaakt worden. Een matige en nauw geregelde levensregel heeft my tot hier toe alleen by 't leven gehouden. Ik ben nu vier en zestig jaren oud; maar als ik op myn voorbygevloogen leven te rug zie, dan ben ik overtuigd, dat geen der thans levende Geleerden zoo veel, en eene zoo voordeelige, gelegenheid gehad heeft, om zich Classicale en Theologische geleerdheid eigen te maken, als ik. Myn goede Vader gaf my eerst onder het opzicht van de Heeren belfborrow, darwen, een leerling van den beroemden clarke, en hull, die een bekwaam Leeraar in de talen, doch een streng tuchtmeester was, die zich niet zelden in den drank te buiten ging, en dan vooral, zelfs onder zyne beste scholieren, gewoon was zeer hard te handelen. Ik wierd naar den leid draad der Latynsche Grammatica van lilv onderweezen, de beste, die wy voor dat vak, federt dat dezelve door ward verbeterd is, hebben. In 't jaar 1744, 't sterfjaar van pope, heb ik de Metamorph. van Ovidius met hem geleezen. In 't jaar 1745, toen de noordelyke streeken, door den inval van Schotsche rebellen, zeer verschrikt en ontrust wierden, kwam ik onder het opzicht van den Heer thomas hunter, die naderhand Vikaris te Weaverham in Cheshire geweest is, en toen te Blackburn in Lancashire de beste school van dien geheelen oord had. Deze waardige Leeraar liet dagelyks, 's morgens en 's avonds, eenige uitgezogte stukken uit de Liturgie lezen. Die zelfde geleerde Geestelyke wilde my in 't jaar 1748 by het Collegie der Koningin te Oxford, waartoe hy ook zelf behoorde, geplaatst zien; maar myn Vader, die een styve Presbyteriaan was, zou het, geloove ik, bestorven hebben, indien hy my in een priestergewaad gezien had. Men bragt my daarna op eene van Coward's Academien, alwaar ik vyf jaren bleef, welke het eenig tydvak van myn leven uitmaken, welk ik zonder nut besteed heb: want ik had naderhand moeite, om de systemas van zedekunde en Godgeleerdheid, die ik daar aanleerde, weder te verleeren; wy wierden daar, zelfs naar marckii Medulla, een duister systema van een zwaarmoedigen Hollander, dat blootelyk een uittreksel uit de Institutiones van calvyn behelst, onderweezen. In het jaar 1750 wierd ik Leeraar in een kostschool te Peckham in Surry, en gaf my aan de beoefening van de Classicale Grieksche en Latynsche Schryvers over. Terwyl ik by deze gelegenheid somtyds voor Dr. benson predikte, zoo wierd ik met dien grooten man, en met Dr. lardner, van naby bekend, die my altyd zeer veel achting toonde toe te dragen. Vervolgens ging ik in 't jaar 1754 naar Tongleton in Cheshire, alwaar ik het Leeraarambt ontving in de Latynsche taal. Deze post was my van een der schranderste en geleerdste mannen, | |
[pagina 345]
| |
die ik immer gekend heb, den Eerw. wilh. turner, opgedragen. Ik leefde zeven jaren met hem in vriendschap en nauwe vereeniging, en predikte, om den anderen zondag, in twee kleine gemeenten te Whitlock in Cheshire, en Leck in Staffordshire. In 't jaar 1765 haalde men my over, om een zeer kleine gemeente in Bristol aan te neemen, maar, nadat ik het boek van zekeren williams, over de Vaderlyke Oppermacht, in eene tweede uitgave had aan 't licht gebragt, begou men my, in een Bristols weekblad, als een Ariaan, Sociniaan, Deist, ja als iemand die nog erger was dan een Deist, zwart te maken. Door deze openbare beschimping verminderde myn inkomen van jaar tot jaar; en in het laatste jaar daalde het merkelyk, schoon ik met een talryk huisgezin bezwaard was. In Bristol las ik, in den tyd van vyf jaren, met veel nauwkeurigheid, de Grieksche Kerkvaders der drie eerste Eeuwen. Het Grieksch was my, terwyl ik my vele jaren achtereen daarop had toegelegd, zoo gemakkelyk, als het Fransch voor een Engelschman zyn kan. Ik had in twintig jaar geen Woordenboek gebruikt. Ik begaf my, onmiddelyk daarna, op 't verzoek van eenige vrienden, naar Londen, en deed aanzoek om eene openstaande plaats in het Britsche Museum. Tot myn geluk kwam ik hiermede te laat; want een maand later wierd ik in een voordeeliger stand geplaatst. God weet, dat ik in 't minste geen ongenoegen tegen de kooplieden en burgers te Bristol heb opgevat. Ik heb ze altyd als edele gastvrye lieden leeren kennen. Maar de lagere klasse van menschen, in die Stad, leeft nog in eene barbaarsche onkunde. Sedert 't jaar 1772 heb ik over 't geheel by uitnemendheid gelukkig onder myne oude vrienden in Londen geleefd, terwyl ik my en myn huisgezin door letterärbeid genoegzaam onderhoud kon verzorgen. Ik heb meer dan een myner tydgenoten, priestley alleen uitgezonderd, geschrevenGa naar voetnoot(*). Nimmer heb ik van de geestelykheid der Bisschopale kerk kwaad gesproken, en veeleer in de beste verstandhouding, met | |
[pagina 346]
| |
derzelver medeleden, die my als een man van geleerdheid achtren, geleefd. Na veel tyd tot onderzoek besteed te hebben, verklare ik, noch Athanasianer, noch Ariaan, noch Sociniaan, te zyn, maar te sterven met de vaste overtuiging van die groote leeringen des N.T., dat 'er namelyk eene Opstanding en toekomstigen staat van Gelukzaligheid voor alle oprecht boetvaardige en rechtschapene Christenen is te verwachten. |
|