Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige byzonderheden, Robert Dudley, graaf van Leicester, betreffende; geschikt om dien haatlyken man van naderby als een monster van wreedheid te doen kennen.(Ontleend uit Biographical Sketches of eminent Persons, whose Portraits form part of the Duke of Dorset's Collection at Knole; uitgegeeven in 1795.)
Het mangelt, in onze Vaderlandsche Geschiedenissen, geheel niet aan opgetekende laag- en snoodheden, bykans zonder tal, toegeschreeven aan eenen voortyds uit Engeland deezen Lande toegeschikten Man, die de Gunsteling was van Koningin elizabeth, en de Lieveling van veele Geestlyken hier te lande; robert dudley, Graaf van Leicester. Zyn Naam is een Vloek geworden, en een wisselwoord om tyden van Volksonderdrukking te betekenen: wie Leicester's Dagen noemt duidt daar mede aan, Tyden van Volksramp. Elk, der Geschiedenissen van de dagen deezes onwaardigen Hoofschen Gunstelings kundig, onderschryft de Characterschets, van hem opgegeeven, in het Tafereel der Nederlandsche Geschiedenissen, gevolgd naar het Fransche van den Heere a.c. cerisier, waar wy hem met deeze niet malsche kleuren afgeschilderd vinden: ‘Hy vatte met veel vuurs eer- en staatzugtige denkbeelden op; maar hy hadt noch de hoedanigheden, noch zelfs de ondeugden, om 'er een daadlyk bestaan aan te geeven. De Geveinsdheid strekt om gebreken te vermommen, en kan zomtyds de Braafheid misleiden; doch die van leicester bedroog alleen zwakke verstanden en vooringenomen gemoederen; zy verkloekte nimmer Menschen met oordeel en doorzigt begaafd. Genoeg trouwloosheids hadt hy in zyn Character om gevaarlyke ontwerpen uit te denken en te onderneemen; dan hy kende de middelen niet, om ze te vol- | |
[pagina 299]
| |
voeren; en, wen het hem mislukte, hadt hy, te zyner verschooninge, geene dan jammerhartige uitvlugten, laage ontkenningen, en onbeschaamde leugens. Zyn rustlooze en opstookende geest verzon, met weinig moeite, plans van wanorde en omkeering; maar, moed en bekwaamheden dervende, nam hy de toevlugt tot geringe en laage middelen, eer geschikt om ze te doen mislukken dan te doen slaagenGa naar voetnoot(*).’ Deeze trekken, hoe afzigtig ook, worden nog veel verzwaard en zwarter door 't geen 'er ten zynen opzigte vermeld wordt in het boven aangeduide nu onlangs in Engeland uitgekomen Werk. Wy zullen leicester's Landgenoot laaten spreeken, en daaden doen aanvoeren, geschikt om dien haatlyken Man, dien Huichelaar, en Vriend veeler zogenaamde regtzinnige Kerklyken, in nog haatlyker daglicht te doen voorkomen; ja zo haatlyk, dat hy, in deeze laatere tyden, naauwlyks eene wedergade vindt. ‘Robert dudley, Graaf van Leicester, was de Zoon van john, Hertog van Northumberland, gebooren in den Jaare 1532. Vroegtydig tradt hy in dienst, en kwam in gunste by eduard den VI; doch, met de Throonbeklimming van maria, verviel hy, nevens de overigen zyner Familie, in ongenade. Dan, zo ras elizabeth ten Ryksthroon gesteegen was, werd hy ten Hove als den grootsten Gunsteling der Koninginne ontvangen. Binnen kort werd hy Stalmeester, Ridder van de Kousseband, en Geheimraad. Hy werd door elizabeth (schoon waarschynlyk niet in goeden ernst) voorgesteld als een geschikt Egtgenoot voor de Koningin van Schotland; een voorstel, 't welk men over 't algemeen denkt door elizabeth gedaan te zyn, om een verschoonend voorwendzel te hebben, ingevalle zy zelve haare hand aan dien Gunsteling mogt geeven. De dood van dudley's Egtgenoote, omtrent dien tyd, gaf aanleiding tot veele allerongunstigste vermoedens. Zy werd door haar Man gebragt ten huize van een zyner Bedienden te Cunmor in Berkshire, waar zy, gelyk het gerugt liep, naa dat eenige poogingen om haar door Vergif van kant te helpen kragtloos bevonden waren, eerst geworgd, en naderhand van een | |
[pagina 300]
| |
hoogen trap afgeworpen werd, ten einde haar dood een gevolg van dien val mogt schynen. In den Jaare 1564 werd r. dudley verheven tot Baron van Denbigh en Graaf van Leicester, en verkoozen tot Cancelier der Universiteit van Oxfort. Omtrent deezen tyd trouwde hy de Erf - Baronesse van sheffield; maar naderhand duchtende, dat dit Huwelyk hem zou ontzetten van den invloed dien hy op elizabeth hadt, deedt hy alle poogingen om zyne Vrouwe te beweegen tot eene Egtscheiding. Doch haar tot dezelve niet kunnende beweegen, nam hy de toevlugt tot zyn weleer aangewend middel, het Vergiftigen; maar de sterke gesteltenisse deezer Vrouwe stelde de werking van het ingegeeven Vergif in zo verre te leur, dat zy 'er met het verlies van haar Hair en Nagelen afkwam. Zy hadt één Zoon, dien leicester den naam gaf van zyn Bastaardzoon; doch wien hy zyne opgehoopte schatten naliet. De Koningin maria gaf leicester, in den Jaare 1575, een bezoek te Kenilworth, waar hy die Vorstin zeventien dagen onthaalde; een Onthaal, 't welk hem 60,000 P. St. kostte. Ten deezen tyde kwam 'er een Geschrift in druk, getyteld: A Dialogue between a Scholar, a Gentleman, and a Lawyer, (een Zamenspraak tusschen een Student, een Heer, en een Regtsgeleerde) in welke het geheele gedrag van leicester ontvouwd werd met zo veel waarheids als bitterheids. De Koningin zelve deedt, door den Geheimen Raad, Brieven schryven, strekkende om de Beschuldigingen, op haaren Gunsteling afgegeeven, te ontkennen, en diens onschuld te verdedigen. Gemelde Geschrift werd egter niet min geleezen en geloofd. In den Jaare 1585 werd hy als Generalissimus na de Nederlanden gezonden. In deeze Gewesten was zyn gedrag zulk eene aaneenschakeling van onbeschoftheid en grilligheid, dat hy terug ontbooden werd; doch niets verloor van de gunst zyner Meestresse, die hem raadpleegde in de netelige zaak van maria, de Schotsche Koningin; en men verhaalt, dat zyn raad was de toevlugt tot Vergiftiging te neemenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 301]
| |
Leicester stierf in Herfstmaand des Jaars 1588, naa door de Koningin tot Luitenant Generaal benoemd te zyn over het Leger te Tilburg verzameld. Met een der snoodste en ondeugendste harten vertoonde deeze Man eene stipte geregeldheid in het waarneemen der uitwendige Godsdienstpligten. Hy was welbedreeven in de Latynsche en Italiaansche TaalenGa naar voetnoot(*), sprak wel, en schreef ten minsten zo goed als iemand van zyne Tydgenooten.’ |
|