| |
| |
| |
Bericht, aangaande het heulsap en deszelfs werking by de oosterlingen; getrokken uit een Brief van den Heer Reinegg, Med. Doctor in Persien, en Correspondent van het Koninglyk Gezelschap der Weetenschappen te Gottingen, aan den Baron van Asch, te Petersburg.
Zo ik uwe Vraage, aangaande het Heulsap, naauwkeurig wilde beantwoorden, zoude myn Brief de gedaante eener uitvoerige Verhandeling aanneemen. Doch ik zal UEd. in weinig woorden het gewigtigste melden, en de toevallen aanwyzen, welke wy in Asien dagelyks op het gebruik van dit sap zien volgen.
In Klein - Asien is Amasia, en in Persien is Ispahan, de beroemdste geboorteplaats van dit Hemelsch geschenk, alwaar het Papaver somniferum semine albo aut nigro, dat is de slaapverwekkende Papaver met wit en zwart zaad, met eene byzondere zorge wordt aangekweekt.
Wanneer de Bloem haare volle grootte heeft bereikt, en tegen het verwelken aan is, worden alle bloembladen afgeplukt, en het zaadhuis, by gelegenheid van het ondergaan der zonne, van alle kanten met een klein krom mesje in de oppervlakte opengesneeden. Reeds op den volgenden morgen ziet men aan elke insneede een melkachtig sap kleeven, 't geen dagelyks in hoeveelheid toeneemt, en eindelyk op den vyfden dag met eene bruingeele kleur opdroogt. Op den zesden dag verzamelt de Tuinman dit opgedroogde sap, vult daar mede een dun houten bakje, en plaatst hetzelve in ziedend heet water; wanneer het Heulsap ineen smelt, en in ballen, van één tot twee oncen zwaar, wordt zamengerold. Men noemt dezelve Afiun of Theriac.
Andere wachten, tot dat de Piant geheel heeft uitgebloeid, wanneer zy de slaapbollen afsnyden: het sap, 't geen zich thans alleen aanzet aan het einde van den afgesneeden bloemsteng, is maar een eenige drup, doch is zo veel te sterker en beter. Die geene ondertusschen, die gewinshalven gaarne veel inoogsten, stooten het zaadhuis tevens met het zaad, nadat zy de gezegde inzameling reeds hebben volbragt, perssen het sap uit, en laaten het uitdampen tot een stevig uittreksel, waar mede zy nader- | |
| |
hand den oprechten Opium vervalschen. Dit bedrog is intusschen ligt te ontdekken. Het echte Heulsap is immers niet zeer hard, en wordt in de hand, door de enkele dierlyke warmte, zeer week: voorts is zyne kleur bruingeel, terwyl hetzelve, met speeksel gewreeven, overgaat in een wit groenachtig schuim van een zeer onaangenaamen reuk. Het vervalschte Healsap is daarentegen harder, bruinzwart van kleur, en door wryving met speeksel overgaande in een donkerbruin schuim van weinig reuk. De smaak is inmiddels bitter, en gelyk aan dien van het zulvere, zo dat daaruit geen onderscheidend teken kan worden afgenoomen. De vervalschte zoort is die geene, welke in den omtrek van Damascus groeit, en meerendeels naar Europa wordt verzonden.
Het echte Heulsap wordt weinig, of nooit, naar vreemde plaatzen verzonden, maar in het Land zelven verbruikt. Een groot aantal van Mahomedaanen, vooral Dervisen, en voorts Christenen, wier levenswyze niet veel verschilt van die der Dervisen, eeten het Heulsap, en stemmen daardoor de luimen van hunne verbeeldingskragt op een gelykmaatigen toon, van zulk eene uitsluitende sterkte, dat byna geene andere gewaarwording daar by plaats kan vinden. En deeze eenmaal daargestelde wyziging der verbeeldingskragt duurt in dezelfde ingespannenheid voort, zonder dat iets, wat het ook zyn moge, in staat is derzelver draad af te breeken; tot dat eindelyk verslapping het gevolg is der uitgeputte kragt, en thans smert of verdriet een einde maakt aan deezen vergenoegden toestand.
Hoe bekend ook aan UEd. moge zyn het gebruik des Heulsaps, benevens deszelfs nut en nadeel, zo zal ik echter, daar ik dienaangaande eene langduurige en dagelyksche ondervinding hebbe, en veele perssoonen naauwkeurig kenne, die van hetzelve een bestendig gebruik, of liever misbruik, maaken, die uitwerkingen verhaalen, welke door zodanig een genot worden daargesteld. Een Jongeling, die zich door kwaade voorbeelden laat wegsleepen, en zich aan het onmaatig gebruik van Heulsap wil gewennen, om dus in het Genootschap der Heulsap-eeters te worden aangenoomen, wordt daartoe voorbereid op volgende wyze. Zyn Voorganger, of Meester, geeft hem eerst eenige greinen van deeze zelfstandigheid in, met wyn of brandewyn, en laat hem noch zo veel van deezen drank na drinken, tot dat eene sterke dronkenschap hem van alle
| |
| |
gevoel berooft, en hem in een diepen slaap dompelt. Na verloop van zeven of acht uuren, wordt hy door kragtig schudden wakker gemaakt, en, schoon de overmagt van den slaap hem noch boeit, genoodigd veel koud water te drinken. Thans braakt hy, met veel benaauwdheid, alles uit, en staart met traanende oogen op de omstanders, zonder die te kennen, of te weeten, wat met hem wordt gedaan. Eindelyk geeft men hem eenige bekers warmen wyn met nootmuscaat. Nu braakt hy niet meer, doch huilt meenigmaalen half in slaap, zonder bewustheid. Wanneer nu het tydstip daar is, dat de slaap hem weder dreigt te overweldigen, geeft hem de Heulsap-eeter andermaal en wel eene dubbele gifte des Heulsaps. Thans houdt men den Leerling door lachen, schreeuwen, dansen, en door het gedruisch der speeltuigen, eenige uuren lang, in een bewustloozen toestand. Hy wil redekavelen, doch de werktuigen der spraak laaten hem met open mond zitten, zonder te werken. Hy verricht een aantal zotte gebaarden, die de omstanders doen lachen: hy steekt, by voorbeeld, zyn arm uit om een stoel te vatten, en vergeet in hetzelfde oogenblik zo wel denzelven aan te vatten, als den arm terug te trekken, en wat meer van dien aart is, tot dat hy eindelyk in slaap valt.
Het verstrekt den Persiaanen tot een byzonder genoegen, zich te vermaaken met allegorische tekeningen van zodanige Theriakys, gelyk zy deeze Opium-eeters noemen. Een groot deel hunner Prentversamelingen bestaat in dergelyke naar het leven getekende Afbeeldingen, wier byzondere en belachelyke houdingen, voor een gedeelte, het penceel van hogarth waardig zouden zyn.
Nadat de Lyder een uur of vier heeft gerust, wordt hy weder opgewekt, en met koud water begooten. Thans worden hem de oogen met azyn uitgewasschen, en alle mogelyke prikkelingen in het werk gesteld, om den slaap te verdryven. Ten dien einde trekt men hem uit het bed, en dwingt hem tot wandelen over het vertrek, het geen zeer gebrekkig toegaat, om dat de beenen weigerachtig zyn hunne gewoone werking te verrichten. De Leerling stamelt halfverstaanbaare woorden, en klaagt over eene geweldige koude. Nu geeft men hem warmen wyn, hy bevindt zich beter, en verlangt te eeten, doch naauwelyks heeft hy, met langsaam kaauwen, eenige beeten doorgeflikt, of de eetlust verlaat
| |
| |
hem. Gaarne wil hy thans slaapen, doch dit wordt hem niet toegestaan, dan maar eenige weinige uuren vóór het einde des tyds van werken der laatst ingenomen gifte van Heulsap. Naauwelyks heeft hy, vervolgens, geduurende deeze weinige uuren geslaapen, of men wekt hem wederom op met geweld, en laat hem nochmaals zo veel Heulsap neemen, als voorheen, waarna hy weder behandeld wordt op de beschreevene wyze.
Met op deezen voet voort te gaan, wordt het lichaam; van dag tot dag, meer aan dit middel gewoon, en reeds tusschen den 8 en 11den dag deezer behandeling ondervindt de Leerling de door hem begeerde gevolgen. Thans gaat hy zyn weg met opgespalkte staarende oogen, en byzondere veel beduidende gelaatstrekken, die het gevoel van een uitsteekend inwendig vergenoegen te kennen geeven. Ondertusschen duurt deeze gelukkige toestand niet lang, want zo ras het Heulsap heeft uitgewerkt, 't geen in ongeveer vier-en-twintig uuren gebeurt, ondervindt de Leerling groote benaauwdheid, onrust, allerhande verschrikkende verbeeldingen, beevingen en braaklust, welke onaangenaame aandoeningen niet verdwynen, dan nadat hy op nieuws eene voldoende hoeveelheid van het middel heeft ingenoomen. Alsdan verdwynen alle deeze toevallen, en hy ondervindt, geduurende tien of twaalf minuten, eene kalmte, die eerlang eindigt in eene allerleevendigste voorstelling dier denkbeelden, op welke hem zyne driften wilden bepaalen. Gelukkig zou zodanig een mensch noch genoemd kunnen worden, zo hy zich tot de tot hiertoe maatige gave des middels (met betrekking naamelyk tot de sterkere) wist te bepaalen. Doch gelyk zy, die zich aan den drank hebben overgegeeven, dagelyks eene meerdere hoeveelheid van geestryke vochten verzwelgen, zo neemen ook deeze Heulsap-eeters, van tyd tot tyd, meerder, om in de hen zo aangenaame aanhoudende bedwelming te blyven: zo dat eindelyk naauwelyks een once voldoende is, om hunne dagelyksche behoefte te voldoen.
Dus voortgaande, worden deeze ongelukkigen eerlang deerniswaardige voorwerpen. De slaap verlaat hen. Hunne gedaante wordt geheel mismaakt. Zy verliezen alle denkbeelden van eerbaarheid, benevens hun geheel denkend vermogen. Onvernuftiger, dan het redenloosste vee, worden zy den menschen tot een afschrik,
| |
| |
en komen eindelyk elendig om aan de waterzucht. Zommige, met wien het noch niet tot het uiterste is gekomen, maaken gebruik van sublimaat, dewyl zy, voor zachtere prikkels, onvatbaar zyn; dit vergift kaauwen zy, en laaten het met hun speeksel ten mond uit loopen, waar door hen de lippen en kin ras worden aangedaan met stinkende kankerachtige zweeren, die hen zo afzichtelyk maaken, dat men ze naauwelyks zonder walging kan aanzien.
Hun, die zich eenmaal aan het misbruik des Heulsaps hebben overgegeeven, valt het byna onmogelyk zulks weder na te laaten: zelfs, wanneer zulks onvoorzichtiglyk geschied, komen zy veelmaalen door geweldige stuiptrekkingen spoedig aan hun einde. Eenige heb ik nochtans gekend, welke zich door een zeer overvloedig gebruik van Azyn van deeze plaage hebben verlost. Andere verdryven daarentegen den lust tot het Heulsap door een zeer gevaarlyk middel: zy rooken namelyk, in de plaats van tabak, de groene gedroogde bladen van de hennip, by hen bekend onder den naam van Hoeschischoe. Die geene, welke daar gebruik van maaken, geraaken, na het doen van eenige trekken, geheel bedwelmd en als in verrukking, en verliezen, door dit middel eenige reizen te herhaalen, den trek naar het Heulsap; doch sterven eindelyk in een staat van volkomen dolheid.
Zommige, die reeds zo verre gekomen waren, dat zy dagelyks, zonder hinder, twintig greinen Heulsap by hun ontbyt namen, beslooten niet verder te gaan, en maakten ten dien einde gebruik van het volgend middel. Neem een once saffraan, laat denzelven uittrekken in zo veel zoeten wyn als noodig is, pers het sap uit, en verdik het, door eene zachte uitwaasseming, tot de zelfstandigheid van honig; doe hier dan noch by eene once fyn gesneeden Heulsap en eene once Amber de gris, en laat, na dat alles wel vereenigd is, dit mengsel in een dampbad uitwaassemen, tot de grootste dikte. Verdeel dan het overblyfzel in zestig deelen, om dagelyks één daar van in te neemen. De voortreffelykheid van dit mengsel bestaat niet alleen in de verminderde hoeveelheid van Heulsap, maar ook hier in, dat deeze bereiding de kragt tot den byslaap staande houdt, en zelfs opwakkert: terwyl het Heulsap alleen, schoon het in den beginne hetzelfde doet, echter al spoedig een volkomene mannelyke onmagt te wege brengt.
| |
| |
Nu zal ik UEd. eindelyk melden, met hoedanige toevallen het Heulsap iemand doet omkomen.
Een Persiaan, genoemd Nasir Ullah Mirsa, die een zeer aanzienelyke post in Georgie bekleedde, had een groot schelmstuk begaan, 't geen hy voorzag, dat eerstdaags moest uitlekken, en eene schandelyke doodstraffe ten gevolge hebben. Hy besloot hierom zelve zyne dagen te verkorten, en liet een groot gezelschap, op een pragtigen avondmaaltyd, noodigen; hy at by die gelegenheid veel, dronk noch meer, en zocht op alle mogelyke wyzen zyne zinnen te bedwelmen. Onder deeze vermaaken overviel hem plotselyk eene pynelyke blaazenkramp, die hem tot dikwerf wateren noodigde, zonder dat hy veel konde loozen, dan eenige groenachtige druppels. Eerlang wierd hy overvallen door eene hevige beeving, die gevolgd wierd door eene volledige bedwelming, en in een gerusten en natuurlyken slaap eindigde, met een zachten langsaamen polsslag, en eene natuurlyke warmte des lichaams.
Dewyl niemand wist, wat hy bedreeven had, hield een ieder deeze toevallen voor gevolgen van zyn onmaatig drinken, waarom men hem, zonder verdere achterdocht, naar bed bezorgde. Doch hoe geweldig waren wy alle verschrikt, toen wy hem, den volgenden morgen, zagen liggen met knersende tanden, en stuipachtige trekkingen van alle de ledematen; terwyl zyne oogleden vastgeslooten waren, en hem het schuim tot eene geweldige hoogte op den mond stond. Wy hielden toen zyne kwaal voor een hevigen aanval eener volkomen vallende ziekte, te meer daar zyn bediende ons verzekerde, dat zyn meester meermaalen, door die kwaal, was aangetast geweest. Alleen verwonderde het ons, dat wy zyn polsslag niets minder dan Epileptisch vonden, daar dezelve noch even langsaam en bedaard was, als op den voorigen dag. Ongeveer ten tien uuren vóór den middag hielden de stuipen op, terwyl een overvloedige zever steeds ten monde uitliep. De oogleden bedekten nu niet meer de oogen, welke gantsch verdonkerd waren door opgezwollene bloedige aderen. De pols wierd eindelyk langsaamer en kleiner, de ademhaaling zeldsaamer, en ten één uuren na den middag was 'er geen teken van leven meer te zien. De zever hield nu op met vloeijen, en daar en tegen liep het dun hoogrood bloed, druppelswyze, uit den neus. Het lichaam wierd niet styf, en alle leden bleeven
| |
| |
buigsaam, tot dat het lyk, op den derden dag na den dood, begraaven wierd.
Weinige dagen laater ontdekte men het bedrog, door den overledenen gepleegd, de oorzaak van deszelfs dood, en ook de wyze, waarop hy denzelven had bewerkt; hier in bestaande, dat hy zich met twee brokken Heulsap, die met hun beiden anderhalf once woogen, had vergeeven. De Vorst nam dit alles zo euvel, dat hy hem der begraavenis onwaardig oordeelde, en liet het lichaam weer opdelven. Daar men, by deeze gelegenheid, met het lyk niet zeer hoflyk handelde, en een der opgraavers hem by den baard wilde trekken, hield hy denzelven, onder groot gelach der omstanders, in de handen. Ook wierden alle hairige deelen des lichaams, door het minste trekken aan dezelve, van hair ontbloot. Het lynwaat en de windsels, met welken het lichaam ter aarde was besteld geweest, wierden, door het ontbonden bloed, hoogrood geverwd gevonden. De geledingen hadden noch hunne voorige buigsaamheid. Ook was 'er aan het lyk noch geene aasächtige stank te bespeuren.
Het opgedolven lichaam wierd verder, met veel moedwil, door de Stad gesleept en in den vloed geworpen, door welken het, niet verre van daar, aan den tegenovergestelden oever, wierd opgeworpen. De Honden verzamelden zich in menigte om het lyk doch, hoe gretig zy anders ook mogen zyn naar menschenvleesch, waagde het geen derzelve daar in te byten. De Ravens en Roofvogels greepen alleen de beenen aan, welke zy geheel kaal afäaen, terwyl zy het overige des lichaams aan de verrotting overlieten. |
|