Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 269]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Iets over Henoch.'Er wordt, in de gewyde geschiedenisGa naar voetnoot(*), van Henoch gezegd, God nam hem weg, en dit hebben zeer veelen zoo verstaan, als of deze vroome man, zonder sterven, ten hemel opgenomen ware, en zich ik weete al niet welke gissingen veroorloofd, om zoo wel de redenen, waarom hem zoo iets buitengewoons zy te beurt gevallen, als de wyze, waarop zich zulks toegedraagen hebbe, aan den dag te leggen. Men heeft in Henoch, gelyk ook in Elias, die men even zeker vaststelt, dat leevendig ten hemel opgenomen is, een voorbeeld van de hemelvaart onzes Heeren gevonden, en alzoo deze vooronderstelling in de Christelyke geloofsleer zelve ingeweeven. Ze is nog steeds, zoo wel in de eenvoudigste catechizeerboeken, als in de Godgeleerde samenstellen, voorhanden, en wordt, met veele anderen van dat soort, reeds in de vroege kindschheid, doorgaans ingeprent, en als eene onweerspreekelyke waarheid vastgehouden. De minsten vraagen zich zelven, of vraagen het anderen, zou het wel waarlyk gebeurd zyn? Het verhaal van Moses, wel ingezien zynde, geeft geen grond ter waereld, om dit als eene ontwyfelbaare daadzaak aan te neemen. Henoch wandelde met God, is eene Hebreeuwsche spreekmanier, die, in goed Nederduitsch, niets anders zegt, dan, hy maakte werk van den GodsdienstGa naar voetnoot(†). In het N.T.Ga naar voetnoot(‡) wordt het, in navolging der Alexandrynsche vertaaling, dus uitgedrukt, hy heeft Gode behaagdGa naar voetnoot(§). Dit zal hy, in onderschei- | |
[pagina 270]
| |
ding van de meesten zyner tydgenooten, met zeer veel yver gedaan hebben. Daarom wordt dit van hem, gelyk naderhand van NoachGa naar voetnoot(*), by uitneemendheid gemeld. En, gelyk de laatstgenoemde daarvoor eene aanmerkelyke belooning, en openbaar bewys van Gods goedkeuring, ontving, zoo wierd ook de buitengemeene godvrucht van Henoch, op eene buitengewoone wys, daardoor van God beloond, dat hy hem vroeg door den dood tot zich nam; en wel, zoo 't schynt, op eene elk in 't oog loopende wyze, het zy hy door een bliksemstraal getroffen, het zy door een ander nog minder gewoon toeval, waarin elk Gods hand eerbiedigde, het zy op eene wyze, die niemand wist, plotsling uit de waereld geraakt zy: want zoo iets dient, om de ongewoone uitdrukking, terwyl men van alle anderen in dit Hoofdstuk leest, en hy stierf, hier voorondersteld te worden. Het geen hier van Henoch gezegd wordt,
Hy leefde vertrouwd met God;
En, dewyl God hem lief hadt,
Was hy niet meer;
God hadt hem opgenomen.
‘Dit verhaal, zegt Herder, over de Hebr. Poëzy, IIde Deel, bl. 35, is de zachte nagalm wegens iemand, die vroeg gestorven was, die het getal der jaaren zyner vaderen en broederen niet bereikte. Terwyl kinderen nog geen begrip van de andere waereld hebben, zogt men hun; uw broeder is by God; God heeft hem zoo vroeg weggenomen, omdat Hy hem lief hadt, dewyl uw brooder zoo deugdzaam was. De eerste waereld was nog in zulk eene kindschheid; men moest toen zoo spreekenGa naar voetnoot(†).’ Ik kan niet zien, dat 't geen 'er die geleerde en vergiftige Schryver uit de verhaalen en fabelen van andere volken, als gegrond op eene oude overlevering, ter verdediging van het gewoone gevoelen, heeft bygevoegd, | |
[pagina 271]
| |
voldoende redenen bevat, om van de eerst opgegeevene, zoo zeer eenvoudige, uitlegging van Moses woorden af te gaan. Dat vroegere en laatere Joodsche Schriftverklaarders, die geen meer gezag hebben, dan andere menschelyke Bybel-uitleggers, ook het Mosaisch verhaal van eene hemelvaart, zonder tusschenkomst van den dood, verstaan hebben, (zie Eisenmenger, entdecktes Judenthum, I. p. 865-867, en 't geen michaëlis daarover heeft aangemerkt in de Aanm. op Hebr. XI:6), doet even weinig af. De plaats uit den brief aan de Hebreen, alwaar van deze gebeurtenis gewag gemaakt wordt, verdient hier alleen opmerking. Daar wordtGa naar voetnoot(*) gezegd, door 't geloof is Henoch weggenomen geweest, opdat hy den dood niet zou zien, en hy wierd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had: want voor zyne wegneeminge heeft hy getuigenis gehad, dat hy Gode behaagde. Maar wat zegt dit, den dood niet te zien? Jesus heeft dit beloofd aan allen, die in hem gelooven, die toch niet allen, zonder sterven, ten hemel opgenomen worden. Voorwaar, voorwaar zegge ik u, zoo iemand myn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in eeuwigheidGa naar voetnoot(†). Een iegelyk, die leeft, en in my gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheidGa naar voetnoot(‡). Het wil niet anders zeggen, dan dat de opneeming van Henoch voor hem geen dood, geen ongeluk, geen straf, geweest is, dat hy niet ophield te leeven, maar, door dezen vroegtydigen dood, overging in een beter en onsterflyk leeven. Niet kwalyk te passe kan men hier de wyze uitspraaken, die wy in het Boek der WysheidGa naar voetnoot(§) aantreffen, waarin ook op de geschiedenis van Henoch schynt gedoeld te weezen, vergelyken. Maar de rechtvaardige, indien hy vroeg komt te sterven, zal in ruste zyn. Want ouderdom is eerlyk, niet die van veel tyds is, noch die met een getal van jaaren gemeeten wordt. Maar wysheld is den menschen dat regte gryze hair; en een onbevlekt leeven is de regte ouderdom. Die God behaagd heeft, is van hem bemind geweest: en leevende onder de zondaaren wierd hy weggenomen. | |
[pagina 272]
| |
Hy wierd weggerukt, opdat de boosheid zyn verstand niet zoude veranderen, of list zyna ziele bedriegen. Want de betooveringe der boosheid verdonkert het goede; en omdryvinge der lust keert een gemoed om, dat zonder kwaad is. In weinig tyds volmaakt geworden zynde, heeft hy lange tyden vervuld. Want zyne ziele was den Heere aangenaam, daarom heeft hy gehaast, hem uit het midden der boosheid weg te neemen. Waarmede de leertrant van Philo den Jood ook juist instemt. Men zie de plaatzen, door Eichhorn aangehaald, Einleit. in die Apocryphischen Schriften, p. 179. Bekend is ook de oude Grieksche zinspreuk Ὁν ὁι ϑεοὶ φιλοῦσ᾽, ἀποϑνήσϰει νέος.
Wien de Goden beminnen, die sterft vroeg.
CiceroGa naar voetnoot(*) maakt melding van een merkwaardig geval, ('t welk men by Herodotus breeder verhaald vindtGa naar voetnoot(†),) van de zoonen eener Argivische Priesterin, Cleobis en Biton, voor welken de Godsdienstige moeder, toen zy haar eens op eene zeer zeldzaame wyze behulpzaam geweest waren, van de Godinne Juno begeerde, zy mogt hun de grootste belooning, die in de magt der Goden stond, geeven. En ziet den volgenden morgen wierden zy beiden dood gevonden. Iets dergelyks wedervoer, volgens denzelfden Schryver, aan Trophonius en Agamedes, die, een tempel ter eere van Apollo te Delphi gesticht hebbende, gebeden hadden, daarvoor tot eene belooning dat gene, 't welk het best was voor de menschen, te mogen erlangen. Apollo gaf ten antwoord, dat hy hun binnen drie dagen het begeerde zou schenken, en, met het aanbreeken van den derden dag, wierden beiden dood gevonden. Hy voegt 'er eindelyk nog eene vertelling by van Silenus, een half God, die, eens door Midas gevangen en weder losgelaaten zynde, hiervoor dit onderricht tot belooning kreeg, dat het voor een mensch verreweg het beste is, niet gebooren te worden, en, 't geen het naaste daarby komt, zeer vroeg te sterven. |
|