is, wien, op een ernstige wyze bestraft wordende, zyne dwaasheden met veel nadruk en overtuiging onder 't oog worden gebragt. Bespot en uitgelachen te worden bevat iets geheel onverdraaglyks in zich. - Men zal het iemand minder kwalyk nemen, uitgemaakt te worden voor een schurk, dan dat men verdragen zal door hem in een bespottelyk licht geplaatst te worden.
Het is zo, laaghartigheid en hoogmoed schynen zo strydig met elkanderen, als vuur en water - licht en duisternis. De hoogmoedige, zou men zeggen, heeft niets met den laaghartigen gemeen. Zou zulk een, die zich verheft boven al de wereld, zou zulk een zich zo laag kunnen vernederen, dat hy voor zynen evenmensch in 't stof zou kunnen kruipen? Nogthans is 'er niets zo zeker, dan dat een hooghartig mensch doorgaans de grootste laagheden begaat. Kruipende slaven in de Maatschappy hebben het had hoog geplaatst, zyn trotsch en opgeblazen; maar 't zyn lage Zielen, ellendige en veragtelyke Wezens.
Men had weleer zo veel ontzag voor de Grooten der Aarde, voor Koningen en Prinsen, dat men hen niet alleen met ontzag, en de diepste onderdanigheid, naderde, maar in hunne tegenwoordigheid niets dorst bestaan te doen, 't geen men maar vreesde, of dagt, dat hen beledigen of oneer aan zou doen. Dan Koningen en Vorsten zyn slegts Menschen, Wezens van gelyken aart en beweging als wy allen zelve zyn. Van deze waarheid schynt men thans al veel meêr overtuigd te wezen, dan in vorige dagen, daar de Grooten der Aarde, Koningen en Vorsten, op een lagen prys gedaald zyn, en mogelyk nog op veel lageren prys komen zullen; evenwel zyn ze tot die laagte niet gedaald, of men zou nog in hunne tegenwoordigheid hun veel eerbied bewyzen, en zich op het zorgvuldigst zoeken te wagten, om hun geene reden van misnoegen te geven, of te verstoren. - Ondertusschen, hoe weinig is men bedagt, om zich te wagten, dat wy onzen Grooten Maker, onzen Oneindigen Schepper, dien Koning der Koningen, dien Vorst der Vorsten en Heer der Heeren, geene reden van ongenoegen geven, met Hem zonder eerbied en ontzag te naderen. Hoe vaak onteert men zynen grooten Naam, met dien te misbruiken tot ydelheid, of valschelyk in denzelven te zweren. - Dit durft men doen zonder schaamrood te worden, zonder blozen, ofschoon men were, dat de Heer niet ver van eenen iegelyk van ons is; dat wy ons altyd in zyne nabyheid bevinden, en Hy ons omringt in ons zitten en ons opstaan, in ons waken en slapen, in ons woelen en stille zyn, in het vormen zelfs van onze vryste daden, in het vormen onzer gedagten.
C.v.d.G.