geweest te zyn. Haar man heeft haar geen slordigheid of onachtzaamheid te laste gelegd, maar alleen gezegd, dat zy zich te zeer in Gods woord verdiept had, terwyl zy altyd gewoon was stichtelyke boeken te lezen, en geestelyke liederen te zingen.
Sedert eenige weeken vóór Nieuwjaar, was zy, volgens hare eigene bekentenis, zeer neerslachtig geworden. Zy woonde toen eene preek van haren biechtvader by, die bepaaldelyk tegen haar scheen ingericht te zyn, waartoe zy dan ook vastelyk geloofde dat de Leeraar door haar man moest opgezet wezen. Zy had door spaarzaamheid in stilte eenig geld, zonder haar man daarvan iets te zeggen, by een verzameld. Daar was hy, zoo zy meende, nu achter gekomen, en had daarover met den Leeraar gesproken. Eenige gezegden van den Prediker moesten, naar hare gedachten, op deze achterhoudendheid zien, en zy beschouwde nu zelve deze daad als een groote trouwloosheid, ja als eene zeer zwaare en onvergeeflyke zonde. Nu beleed zy voor haar man, 't geen zy gedaan had die haar hierover heftig bekeef, waarom zy echter, naar hare eigene bekentenis, geen den minsten haat of wraakzucht tegen hem had opgevat. Maar van dien tyd af begon zy in ernst aan hare zaligheid te twyfelen. Zy bleef wel als voren vlytig ter kerk gaan, en ging zonder ophouden voort met stichtelyke boeken te lezen; maar zy kon, zoo als zy naderhand verklaard heeft, niet meer, gelyk voorheen, met tranen bidden, en geloofde daarom wegens de hardigheid van haar hart verdoemd te zullen worden.
De daad zelve wierd, naar haar eigene, in eenige puncten, door anderen bevestigde bekentenis, dus uitgevoerd. Het kind was in den namiddag reeds meermalen by haar gekomen, en was nu alleen met haar in de kamer. Een half uur daarna valt haar deze gedachte in: ‘sny het kind den hals af, dan wordt het een Engel by God, en is alle gevaar van verleiding te boven.’ Maar terstond valt haar in, zy zou evenwel hierdoor eene groote zonde begaan. Zy gaat daarop in een ander vertrek, valt op de knieën, en bidt het Onze Vader, opdat God haar die booze gedachte niet toerekene, en dezelve van haar wegneme. Evenwel dezelfde gedachte komt al geduurig weder, en het was, zoo als zy gezegd heeft, als of iemand haar toeriep: gy moet het doen. Zy gaat dan weder naar de kamer, waar het kind zich bevond, sluit de deur toe, neemt een tafelmes uit de eetenskast, benevens een koord, en begeeft zich daarop weder in 't andere vertrek, slypt daar het mes, en roept nu het meisje by zich. Zy geeft het eenig zuikergebak te eeten, neemt het voor zich, bindt haar het koord los om den hals, en geeft haar een paar steeken in den strot, zoodat 'er het bloed te gelyk met geweld uitstroomt. Zy stond, terwyl zy deze afschuwelyke daad verrichtte, en het kind stond ook. Maar nu legt zy het op den grond neder. Zy heeft gezegd,