Zoo zyn de menschen!
(Fragment.)
- - Ja, het is groot, Mensch te zyn; maar, wanneer men, met een aandagtig oog, gadeslaat, het doelwit van ons bestaan, de heerlyke einden, waar toe wy, door den wyzen Schepper, op dit waereldrond geplaatst zyn; einden en oogmerken, zoo zeer strekkende om onszelven en anderen gelukkig te maaken, waar toe elk in een byzonderen kring, de een met kunde, de ander met schatten naar de waereld, gezegend is - dan is het, helaas! te bejammeren, dat de Mensch, dat voortreflyk Wezen, zoo weinig beantwoordt aan die uitmuntendheden, welke hem, door het wél gebruiken, de grootste genoegens verschaffen, en het leeven veraangenaamen. En wat is aangenaamer, wat streelt meer ons aandenken, dan anderen wél te doen, en te zien dat het onzen Natuurgenooten welgaat? - Maar neen; - en het smert my tot in de ziel, te moeten zien en zeggen, hoe ontaard wy Stervelingen handelen. Wy maaken ons den schoonen eernaam van Mensch onwaardig, en vergeeten die schoone Spreuk: anderen zoo te handelen, als wy gaarne wenschten behandeld te worden. - Dan, de smaak der waereld vordert niet, zich met de onspoeden van anderen te kwellen: het is te laag, zich de omstandigheden van zynen ongelukkigen Natuurgenoot aan te trekken; dit belemmert onze vermaaken te zeer. En, geraakt iemand in de engte, zo dat wy overvallen worden door de klaagende aanzoeken van den ongelukkigen, dan weet men, onder alle schoonschynende voorwendzelen, zich van hem te ontslaan; en met veele beloften, en onder toezegginge van hulp en bystand, zend men hem, zo dra mogelyk, weg. - Zoo zyn de Menschen! ik spreek by eigene ondervinding. Ja gy, Grooten naar de waereld, die het goud tot uwen god maakt, en op het zilver uw vertrouwen stelt; wat baat u uw opëengestapeld muntmetaal, als gy den armen en elendigen om hulp ziet schreijen, en uwe oogen en ooren sluit voor hun geklag? Vervloekt zyt gy, met uwe schatten! gy zyt dezelve
geheel onwaard. God schonk u dezelve, om ook anderen daar mede ten nutte te zyn, en tot heil van 't algemeen te verstrekken. Maar, helaas! veel liever maakt gy uwen buik tot uwen god; en aan uwe toegerechte tafels, en by uwe volgeschonkene bekers, vergeet gy uwen Medebroeder, die door honger en gebrek vergaat. Zoo handelt gy, zoo weinig beantwoordt gy aan uwe duure verpligting, en maakt uzelven den naam van Mensch onwaardig. - Zoo zyn de Menschen! Zy zyn niet onkundig van hunne verpligtingen; neen, zy kennen, zy weeten, dezelve: en, met