Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Proeve van andwoord op de vraag:‘Wat is de reden, waarom Jezus het algemeen vooroordeel, of voorgeeven, dat hy te Nazareth zou geboren zyn, nimmer heeft te keer gegaan; daar deeze dwaaling de Jooden natuurlyk moest weêrhouden, Jezus als den Messias te erkennen, welken zy, overeenkomstig de Godsspraak, van Bethlehem verwagtten?’ Door g. hesselink, A.L.M. Phil. Doct. en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, by de Doopsgezinden, te Amsterdam. Veel is 'er, zinds jaaren, zedert men genoodzaakt is geworden den Godsdienst van Jezus tegen bykans alle mogelyke tegenwerpingen te verdedigen, tot handhaaving van denzelven geschreeven; zo dat 'er bykans geene byzonderheid van eenig belang in de Evangelische Geschiedenis gevonden wordt, welke niet haare aanvallers en verdedigers gehad, of niet de aandagt der geleerde Schriftverklaarders tot zig getrokken heeft. - Ik weet echter niet, of iemand zig wel opzettelyk verledigd heeft, het Vraagstuk, 't gene aan 't hoofd deezer Verhandeling gesteld is, tot een onderwerp zyner bedenkingen uit te kiezen, schoon zommigen, gelyk priestley en evanson, daaruit mede aanleiding genomen hebben, om de Geboorte te Bethlehem, als geheel verdicht zynde, te verwerpen. Het moet ons zekerlyk vreemd dunken, dat, zo ver ons uit de Geschiedverhaalen der Evangelisten bekend is, onze Zaligmaaker nooit eenige pooging gedaan heeft, om de algemeene dwaaling te keer te gaan, uit kragt van welke men meende, dat hy te Nazareth in Galilea geboren was. - De plaats, alwaar iemand het leevenslicht het eerst aanschouwt, doet in het algemeen niet tot zyne Waardigheid. Hier echter was het eene zaak van gewigt. Volgens de algemeene verwagtingen der | |
[pagina 90]
| |
Jooden, gegrond op eene aloude Voorspelling, moest de groote Verlosser Israëls te Bethlehem, de Stad Davids, geboren worden, gelyk blykt uit het Andwoord, door de geleerde Schriftverklaarders van dien tyd aan Herodes gegeeven: Op de Vraag: (Matth. II:5, 6.) Waar de Christus (Messias) zou geboren worden? geeven zy dit Andwoord: Te Bethlehem in Judea. Want alzo is geschreeven door den Profeet: En Gy, Bethlehem, gy land Juda, zyt geenszins de minste onder de Vorsten van Juda, want uit u zal de Leidsman voortkomen, die myn Volk Israël weiden zal. Ter deezer plaatze geboren te zyn, was dus een byzonder kenmerk van den Messias, wordende dit ook van de Jooden als zodanig beschouwd, gelyk uit de aangehaalde plaats te zien is. - Het kon dan (zou men zeggen) den Heiland niet onverschillig zyn, wat de Jooden hieromtrend dagtten, daar deeze dwaaling hen natuurlyk moest weêrhouden, hem als den Messias te erkennen. En dit is geen enkel gissen, dewyl wy, in de daad, vinden aangetekend, dat de Jooden meermaalen deeze omstandigheid, dat Jezus te Nazareth geboren was, als eene zwaarigheid deeden gelden, en als een kragtig bewys aanvoerden, dat hy de beloofde Verlosser niet zyn kon. Zeer duidelyk blykt dit, onder anderen, uit hetgene Joannes heeft aangetekend. Veelen dan uit de Schaaren, (luidt zyn Verhaal, Hoofdd. VII:40, enz.) deeze woorden hoorende, zeiden, deeze is waarlyk de Profect: anderen zeiden, deeze is de Christus of Messias. Wederom anderen zeiden, zal dan de Christus uit Galilea komen? En zegt de Schrift niet, dat de Messias komen zal uit den Zaade Davids, en uit het Vlek Bethehem, daar David was? En wanneer Nikodemus in den Raad den zaak van Jezus eenigermaate durfde bepleiten, duuwde men hem vry driftig en onbescheiden toe: Zyt ook Gy uit Galilea? Onderzoek en zie, dat uit Galilea geen Profeet is opgestaan (vs. 52.). Zou men by deezen toestand van zaaken niet verwagten, dat Jezus, welke toch niets verzuimde, 't gene ter behoudenis der menschen dienstig is, den Volke zou gezegd, en by de stukken getoond hebben, dat hetzelve hieromtrend in dwaaling, en hy waarlyk te Bethlehem geboren was, waaromme dit geen beletsel zyn kon, om hem, als den Messias der Natie, geloof te geeven? Intusschen vinden wy zulks, tot onze groote verwondering, niet; en het is hoogstwaarschynlyk, en wy durven wel zeggen, volstrekt zeker, dat Jezus nimmer openlyk | |
[pagina 91]
| |
eenige pooging gedaan heeft, om deeze oorzaak des Ongeloofs weg te neemen. Ik besluit zulks niet alleen uit het stilzwygen der Evangelieschryvers, maar inzonderheid daaruit, dat het nergens blykt, dat eenigen hieromtrend tot andere gedagten gekomen zyn; weshalve men op goeden grond mag vaststellen, dat Jezus hieromtrend (ten minsten in het openbaar) nimmer eenige opheldering gegeeven heeft. - Hieruit ontstaat dan dit volgende Vraagstuk: ‘Wat is de reden, waarom Jezus het algemeen voorgeeven, of vooroordeel, dat hy te Nazareth zou geboren zyn, nimmer heeft te keer gegaan; daar deeze dwaaling de Jooden natuurlyk moest weêrhouden, Jezus als den Messias te erkennen, welken zy, overeenkomstig de Godsspraak, van Bethlehem verwagtten?’ Iemand zou ligt kunnen denken, ‘dat het Andwoord op de voorgestelde Vraag moet gezogt worden in het ontkennen der veronderstelling, of, om duidelyker te spreeken, in het beweeren, dat de Jooden wel beter geweeten hebben, dat zy by zigzelven wel overtuigd waren, dat niet Nazareth, maar Bethlehem, de Geboorteplaats van den veelgerugtmaakenden Profeet was, maar dat zy zulks slegts voorgaven, om hiermede hunne afkeerigheid, van in Jezus te gelooven, gevoegelyk te bedekken; waaruit dan van zelfs volgt, dat het geheel overtollig zyn zou, deeze tegenwerping te beandwoorden.’ Dit laat zig in den eersten opslag zeer wel hooren, en misschien wordt het van de meesten stilzwygend aldus opgevat; doch, by nader overweeging, zullen wy bevinden, dat zulk eene veronderstelling van allen grond ontbloot is. Wanneer wy naamelyk de Evangelieschryvers raadpleegen, zullen wy weldra overtuigd worden, dat het geen valsch voorgeeven, maar waarlyk een algemeen gevoelen, onder de Jooden geweest is, dat Jezus te Nazareth geboren was. Misschien moeten hiervan eenigen worden uitgezonderd, als hiervan beter onderrigt zynde, doch zulks listig verbergende. De groote menigte intusschen schynt hieromtrend ter goeder trouw, gelyk men zegt, of uit onkunde, gedwaald te hebben. - Ten bewyze hiervan maak ik de volgende aanmerking. Elk weet, hoe algemeen het was, Jezus den Galileër, den Nazarener te noemen, weshalve ik hierop niet zal stilstaan, maar | |
[pagina 92]
| |
alleen aanmerken, dat deeze benaamingen hem niet alleen gegeeven werden van zyne Vyanden, uit verachting; maar ook by aanhoudenheid van de schaaren, welke hem volgden en genegen waren. Deeze, riep de juichende schaare, is Jezus, de Profeet van Nazareth in Galilea. (Matth. XXI:11.) - In stede van zulks verder omslagtig te bewyzen, beroep ik my slegts op eene plaats, welke hieromtrend voor voldoende zal gehouden worden. Filippus, (tekent Joannes in het Iste Hoofdd. het 46 vs. aan) vondt Nathanaël, en zeide tot hem, wy hebben dien gevonden, van welken Mozes in de Wet geschreeven heeft en de Profeeten, Jezus den Zoon van Jozef, van Nazareth, en Nathanaël zeide tot hem, kan uit Nazareth iets goeds zyn? Volgens de Vertaaling (gelyk ik de woorden aangehaald heb) heeft het den schyn, dat dit, van Nazareth, van Jozef, doch niet van Jezus, gezegd wordt, zo dat uit dit zeggen van Nathanaël niet meer zou volgen, dan dat wel de eerste, maar niet de laatste, gezegd wordt van Nazareth oorsprongelyk te zyn. Doch in de grondtaal is deeze dubbelzinnigheid niet, en van Nazareth moet, volgens den aart der taale, noodwendig op Jezus slaanGa naar voetnoot(*). - Uit welke plaats dan zeer duidelyk blykt, dat Filippus en Nathanaël in het algemeene denkbeeld stonden omtrend de plaats van 's Heilands Geboorte; ten minsten is het zeer klaar uit deeze en veele andere plaatzen op te maaken, dat men vry algemeen geloofde, dat Jezus uit Nazareth in Galilea herkomstig was. Veele Leezers zullen misschien het voorgestelde Vraagstuk nu uit eenig ander gezigtspunt beschouwen; en het kan niet wel anders zyn, of by deezen is tegelyk eene nieuwe Vraag opgekomen, hoe het naamelyk mogelyk was, dat 's Heilands Geboorteplaats niet algemeen is bekend geweest. Hoe het zy, deeze bedenking hangt met het onderwerp, waarvan wy thans spreeken, zo naauw te samen, dat wy onze aandagt hiertoe voor eene wyl bepaalen. - Het moet ons immers ten uitersten verbaazen, dat het Joodsche Volk hiervan heeft kunnen onkundig zyn, wanneer wy acht geeven op hetgene 'er volgens de aantekeningen van Mattheus en Lukas by 's Heilands Ge- | |
[pagina 93]
| |
boorte is voorgevallen, zo ten opzigte van de komst van eenige Wyzen uit het Oosten op het zien eener Sterre, van den gruwelyken Kindermoord, op bevel van Herodes, te Bethlehem by die gelegenheid gepleegd, als ten opzigte van hetgene den Herderen in de Bethlehemitische velden gebeurd is. Hoe toch is het mogelyk, dat dit alles heeft kunnen gebeuren, zonder dat het gerugt van deeze zaaken zig alomme verspreidde, en de gantsche Natie met verwondering en verbaasdheid vervulde? - De twee eerstgemelde byzonderheden, de komst naamelyk der Wyzen uit het Oosten, en den Bethlehemitischen Kindermoord, vinden wy aangetekend in het 2de Hoofdd. van Mattheus. Voor dat wy tot de byzondere beschouwing deezer twee gebeurtenissen overgaan, dienen wy eene algemeene aanmerking te laaten vooraf gaan. Het is zekerlyk veelen bekend, dat sommigen de echtheid deezer twee eerste Hoofddeelen van Mattheus, en dus ook de zaaken daarin voorkomende, hebben in twyfel getrokken, vermoedende, dat deeze 'er door eene laatere hand zyn bygevoegd. - Dan wy zouden te verre uitweiden, met de redenen van dit vermoeden omstandig open te leggen, en ter toets te brengen. 't Zy genoeg, dat ik slegts de voornaamste redenen van deezen twyffel met een woord aanroere. Verscheiden geleerde UitleggersGa naar voetnoot(*) zyn het ten vollen eens, dat Mattheus zyn Evangelie in het Hebreeuwsch geschreeven heeft, houdende het Grieksche, 't gene wy thans bezitten, voor eene Vertaaling. Zy besluiten zulks uit verscheiden inwendige kenmerken, als vry duidelyke spooren van oorsprongelyk Hebreeuwsch vertoonende, en hebben voor zig het getuigenis van eenige der kundigste Kerkvaderen, die in de 2de en 3de Eeuw gebloeid hebben. - Elk kent verder de zeer tastbaare overeenkomst van zaaken, wyze van verhaalen, en gelykheid van uitdrukkingen, tusschen Mattheus en Markus; welke overeenkomst zo zigtbaar is, dat men vry eenpaarig heeft aangenomen, dat Markus zig in het opstellen van zyn Grieksch Evangelie van het Hebreeuwsche van Mattheus bediend, of liever, met eenige verkortingen, meest woordelyk gevolgd heeft. Niets echter heeft Markus | |
[pagina 94]
| |
uit de twee eerste Hoofdd. van Mattheus overgenomen, maar begint zyn Verhaal, alwaar het 3de Hoofdd. van Mattheus eenen aanvang neemt. Ook waren 'er oudtyds Sekten onder de eerste Christenen, die de wonderdaadige Geboorte onzes Heilands, en de verdere omstandigheden, daarby vermeld, ontkenden. - Om deeze redenen zyn sommigen op het denkbeeld gekomen, of misschien de Grieksche Vertaaler (wiens naam en leeftyd echter geheel onbekend zyn) deeze twee Hoofddeelen by het Evangelie van Mattheus gevoegd heeft. - Men bemerkt, intusschen, dat dit slegts eene losse gissing is; welke ik niet zie, dat eenen genoegzaamen grond oplevert, om de hierin voorkomende zaaken, als geheel verdicht zynde, te verwerpen, schoon het waar is, dat men al vroeg de geschiedenis onzes Zaligmaakers door veelerleije byvoegsels verbasterd heeft, waarvan verscheiden Opstellen van Evangelien, nog voorhanden, tot voorbeelden kunnen dienen. Doch deeze zyn ook nimmer van de Christenkerke in de vroegste eeuwen algemeen erkend, daar integendeel het Evangelie van Mattheus, zo als wy het thans in zyn geheel bezitten, zo ver ik weet, nooit van eenig Kerkvader of Vergadering is in twyffel getrokken. Wy zouden eene afzonderlyke Verhandeling schryven, indien wy ons daarover in 't breede wilden uitlaaten. De bedenkingen tegen de twee eerste Hoofddeelen van Mattheus vindt men in de Theological Repository 1784, in eene Verhandeling, getiteld Observations on the Introduction to Matthew's Gospel, 4 Vol. p. 484. Naauwkeurig is dit onderzogt door michaëlis Einleitung, enz. 2 Th. §. 133. - Dewyl de wonderdaadige Geboorte des Heilands sommigen in den weg, en, behalven van Mattheus, ook door Lukas geboekt is, heeft evanson in zyn Disharmony beslooten, om ook dit gedeelte van Lukas Evangelie, anders by hem het eenigste echte opstel, voor onecht te verklaaren. Aldus laat zig alles gemakkelyk buigen naar aangenomene begrippen. Op deezen grond dan zullen wy over de twee voorvallen, in dit gedeelte van Mattheus Verhaal voorkomende, de komst naamelyk der Wyzen uit het Oosten en den Kindermoord te Bethlehem, voor zo verre zy het gemelde Vraagstuk raaken, eene en andere aanmerking voordraagen. 1) Wat de Komst der Wyzen uit het Oosten betreft, dit zekerlyk is een der duisterste stukken uit de gantsche | |
[pagina 95]
| |
Evangelische Geschiedenis, waaromtrend de redelyke Uitlegger zig niet gemakkelyk voldoening kan geeven. Met de verschillende verklaaringen omtrend dit voorval zullen wy ons niet ophouden, naardien ons hier alleen te overweegen staat, hoe dit heeft kunnen gebeuren, zonder dat zulks zo veel opziens by de gantsche Natie verwekt heeft, dat Jezus Geboorte te Bethlehem hierdoor een ieder kenbaar werdt. - De aanneemelykste uitlegging komt ons voor deeze te zyn, dat deeze Oostersche Wyzen Persische of Arabische Astrologi, of Sterrewichelaars, waren, 't gene ook de naam van Magi, waarmede zy benoemd worden, schynt aan te duiden; welke menschen uit de verschyning der Sterren de geboorte en dood van doorluchtige persoonaadien, en de omwentelingen van Koningryken, meenden te kunnen voorspellen; naar welke bygeloovige begrippen het der Voorzienigheid behaagde zig te schikken, ter bereikinge haarer doeleinden. - Wy hebben hier aan geene gewoone Ster te denken; en de geleerde Bisschop pearce heeft in zyne aantekeningen op deeze plaats getoond, dat de Grieken een luchtverheveling, of voorbygaand licht in den Dampkring, met denzelfden Griekschen naam (ἀϛηρ) pleegen uit te drukken, welke hier in den tekst gebezigd is. - Deeze Magi, of Wyzen, door de regelen van hunne konst, en door het algemeene en alom verspreide gerugt wegens de op handen zynde geboorte van een groot Koning in het Oosten, gaande gemaakt, trokken hierop naar het Joodsche Land, alwaar deeze vermeende Ster zig vertoond hadt, en wel naar de Hoofdstad Jerusalem, in welke volkryke Stad de komst van eenige Arabieren op zig zelfs niet veel opziens konde verwekken, dan voor zo verre het oogmerk van hunne reis derwaards bekend werdt. De Jooden, niet gewoon zig op de kennis des Hemels toe te leggen, bemerkten de verschyning van deeze Ster, of Luchtverschynsel, niet; en het gerugt van deeze vreemde Wysgeeren of Sterrekykers liep ook welhaast wederom te niete, naardien zy Jerusalem terstond verlieten, hunne reis weldra voortzetten naar Bethlehem, of, volgens anderen, naar Nazareth, keerende van daar langs eenen anderen weg naar hun Land terug; zo dat dit alles zeer stil afliep. - Herodes, een man zonder eenigen Godsdienst, en aan de komst van den Grooten Verlosser Israëls geen geloof slaande, of dezelve althans niets achtende, begreep, naar zyn staatkundig plan, dat hy alle | |
[pagina 96]
| |
beginselen van zulk eenen aanstaanden Vorst, (waarvan de gemoederen vol waren) terstond moest te keer gaan, en heeft dus zekerlyk zyn best gedaan, om het gerugt van deeze zaak, zo veel mogelyk, te onder te houden; 't gene ook de reden was, waarom hy deeze zyne onderhandelingen met de Arabische Wyzen bedektelyk in het werk stelde. Toen heeft Herodes, leest men by Mattheus in het 7de vs. des IIden Hoofdd. de Wyzen heimelyk geroepen. - Deeze zaak liep dan geheel stil af, en, daar zy geene gevolgen hadt, ging het gerugt hiervan wederom geheel te niete. 2) Herodes, intusschen, ziende zig door de Sterrewichelaars in zyne verwagtingen te leur gesteld, begon waarschynlyk te vermoeden (want de argwaan van deezen Vorst omtrend alles, dat eenigen schyn hadt van inbreuk op zyn Gezag, is uit zyne daaden blykbaar, gelyk wy straks gelegenheid zullen hebben nader aan te toonen), dat 'er in 't geheim eenigen aanslag tegen zyne Heerschappy gesmeed werdt, welke kwaade vermoedens zeer natuurlyk vallen in eenen Vorst, die zig den regtvaardigen haat der Landzaaten heeft op den hals gehaald. - Om dit gevreesde onheil af te wenden, besloot hy dit kwaad in deszelfs beginsels te stuiten, en den gewaanden jonggeboren Vorst, die, volgens het algemeen gevoelen, eens den throon des Ryks beklimmen zou, heimelyk van kant te brengen, geevende, ten dien einde, bevel, om alle de Kinderen beneden de twee jaaren binnen het grondgebied van Bethlehem om het leeven te brengen. Men zou natuurlyk verwagten, dat dusdanig een verschrikkelyke aanslag zulk een gerugt door al het Land moest verwekken, dat niemand hiervan kon onkundig blyven. Dan, hoe verschrikkelyk en onmenschelyk ook deeze aanslag van Herodes was, schynt deeze moord echter op verre na niet zo groot geweest te zyn, als men zig dezelve gemeenlyk verbeeldt. Bethlehem was slegts eene geringe plaats, van weinig menschen bewoond. De Profeet Micha beschryft in het Vde Hoofdd. het 1ste vs. deszelfs geringheid op deeze wyze: Gy Bethlehem Ephrata, gy zyt klein om te weezen onder de duizenden van Juda: de zin is, ‘Gy zyt kleiner dan dat Gy zoudt kunnen geteld worden onder den rang der Steden, die duizend inwooners bevattenGa naar voetnoot(*);’ want de Steden | |
[pagina 97]
| |
werden oudtyds by de Jooden, naar het getal van derzelver bewooners, in verscheiden rangen verdeeldGa naar voetnoot(*); en naar deeze rangschikking wordt Bethlehem geteld onder dezulke, die geen duizend inwooners bevatten. - Ten tyde van den Zaligmaaker schynt het geen meerder aanzien gehad te hebben, 't gene ook de reden is, dat het van de H. Schryvers onder de Dorpen, of Vlekken, geteld wordt. Dus leezen wy, by Joannes, zal niet de Christus komen uit het vlek (ϰωμη) Bethlehem? (VII:42.) - Verder: de moord bepaalde zig alleen tot Kinderen beneden de twee jaaren; waartoe zekerlyk alleen die van het mannelyk geslagt moeten gerekend worden. Om het dan niet te gering te neemen, zo laaten wy eens veronderstellen, dat Bethlehem 1000 inwooners hadt. De sterflysten onderrigten ons, dat 'er ongeveer van de 32 of 33 menschen 's jaarlyks één sterft; dus moeten 'er, om een gelyk getal menschen te houden, ook even veel geboren worden, en 'er zouden, derhalve, naar deeze veronderstelling, 's jaarlyks te Bethlehem ongeveer 30 Kinderen geboren zyn. Dit zou in twee jaaren 60 Kinderen bedraagen. En misschien vergissen wy ons niet zeer, wanneer wy, om de genen, die beneden de twee jaaren sterven, hiervan een derde gedeelte aftrekken; blyvende 'er dus 40 Kinderen over, van welk getal nog eens de helft moet worden afgetrokken voor die van het vrouwelyk geslagt. Dus zou zig deeze moord tot ongeveer 20 Kinderen bepaald hebben. - Voltaire, belust, om, was het mogelyk, de ongerymdheid van dit verhaal in een klaar daglicht te stellen, schynt zyne rekenkunst in eene andere Schoole geleerd te hebben; beweerende, dat 'er ongeveer 14000 Kinderen door dit bloedbad zouden moeten omgekomen zynGa naar voetnoot(†). Men begrypt ligt, dat slegts eenige weinige manschap toereikend was, om deeze gruweldaad ter uitvoer te brengen; 't gene men ook genoegzaam uit het 16de vs. des gezegden 2den Hoofdd. kan opmaaken. Het was ook de zaak van Herodes, zo veel mogelyk, te beletten, dat deeze aanslag veel gerugts maakte, dewyl hy al dat gene tragtte te voorkomen, 't welk het denkbeeld van de op handen zynde komst van den, door veelen met verlangen te gemoet gezien wordenden, Koning voedsel verschaffen kon. - Maar wy staan toe, dat zulk een wreed en | |
[pagina 98]
| |
onmenschelyk bedryf, in onze tyden en in ons Land, niet zou kunnen nalaaten veel gerugts, en zulke diepe indruksels op de gemoederen der menschen te maaken, dat dezelve niet gemaklyk zouden worden uitgewischt. - Dan, om een regt oordeel over deeze zaak te vellen, moeten wy ons in de toenmaalige omstandigheden verplaatsen. De Regeering van Herodes de Groote (gelyk wy uit de geschiedenissen van den Joodschen Historieschryver jozefus kunnen opmaaken) was een aaneenschakeling van geweldenaaryen, wreedheden en onmenschelykheden; - onmenschelykheden, welke den gepleegden Kindermoord zeer verre te boven gingen. Om zig eenen weg tot den throon te baanen, moesten Antigonus en Hirkanus, beide nog overig zynde Prinsen uit den huize der Makkabeërs, hun leeven boeten, en aan deszelfs heerschzugt worden opgeofferd. Zyn schoonbroeder Aristobulus en zyne vrouw Mariamne, benevens derzelver moeder Alexandra, werden, op zyn bevel, op eene verraderlyke wyze van kant gebragt. Hy spaarde zyn eigen kroost niet, en liet twee zyner zoonen in de gevangenis verwurgen, uit argwaan, dat dezelve naar huns Vaders kroon dongen. Zeer veelen uit de aanzienlykste Familien der Jooden werden om dezelfde redenen ter dood gebragt. Toen hy reeds met de bitterste doodsangsten worstelde, moest zyn oudste zoon Antipater dit zelfde lot ondergaan. Gereed staande, om deeze wereld te verlaaten, wilde hy nog een eeuwigduurend Gedenkteken van zynen wreeden inborst oprigten, en beval, dat, zodra de adem uit hem was, de aanzienlyksten des Ryks, reeds met dat oogmerk te Jericho byeengeroepen, terstond ter dood gebragt werden, opdat, gelyk jozefus 'er byvoegt, geheel Judea genoodzaakt werde by zynen dood rouw te bedryven; welke Schryver deszelfs leeven besluit met aan te merken, dat 'er nooit toorniger, onregtvaardiger en wreeder, Vorst geweest isGa naar voetnoot(*). - Zulk een monster was Herodes, die nogthans uit eene niet ongewoone verachtelyke vleizugt jegens de Vorsten den bynaam verwierf van de Groote, welken hy buiten twyffel meer verdiende om de grootheid zyner gruweldaaden, dan zyner verdiensten. | |
[pagina 99]
| |
Niemand zal het nu meerder bevreemden, dat de moord, op bevel van Herodes te Bethlehem in stilte ten uitvoer gebragt, onder zo veele wreedheden, welke in wreedheid deezen moord verre overtroffen, niet zo veel opziens verwekte, dat het gerugt hiervan den onderdaanen van Herodes, deszelfs onregtvaardigheden gewoon, als een donderslag in de ooren klonk; en misschien tasten wy niet zeer mis, wanneer wy, 't zy de bedektheid, waarmede dit gruwelstuk ten uitvoer gebragt is, 't zy de veelheid der geweldenaaryen, door deezen Vorst gepleegd, ter oorzaake stellen, dat de Joodsche Geschiedschryver van deezen Kindermoord geene uitdrukkelyke melding maakt. 3) Wy komen nu tot de derde omstandigheid, die echter, volgens de orde des tyds, de eerste is, welke de Geboorte onzes Heilands vergezelde, naamelyk de plegtige bekendmaaking deezer Geboorte aan de Herderen, door den H. Lukas te boek gesteld. - Zekerlyk zal het gerugt van deeze zaak, van mond tot mond voortgeplant, zig allengskens verspreid, en meer of min geloof gevonden hebben naar de onderscheiden gesteldheid der menschelyke gemoederen. Misschien werdt het in den beginne van veelen geloofd, van veelen verworpen, welke hetzelve met de, ik weet niet welke, hersenschimmige denkbeelden van eene gantsch staatelyke aankomst en luisterryke vertooning van den Messias geheel niet wisten overeen te brengen. Deezen (te weeten Jezus) hooren wy hen naderhand zeggen, weeten wy van waar hy is, maar de Messias, als die zal gekomen zyn, zal niemand weeten, van waar hy is (Joan. VII:27.) Was de Messias, de groote Verlosser en Koning der Jooden, te voorschyn gekomen, zo moest dit immers niet aan Herders, maar aan de eerste Staatsdienaars des Ryks, plegtig zyn bekend gemaakt, om den Vorst met luister te ontfangen. Dan laat dit alles in den aanvang al eenig opzien by sommigen gemaakt hebben, 't gene 'er in 't vervolg gebeurde was natuurlyk geschikt, om deeze flaauwe indruksels wederom geheel uit te wisschen. Jozef en Maria weeken met den jonggeboren Jezus weldra van Bethlehem en Nazareth, zetten zig neêr in Egipten, en kwamen niet dan na den dood van Herodes in Judea te rug, neemende hunne woon in Galilea, in het ongeachte Nazareth. Hier leefden zy van hun dagelyks beroep, het | |
[pagina 100]
| |
kind Jezus wies op, en 'er liet zig niets bespeuren van dien Luister en Majesteit, welke hem als den Messias kenschetste. De ondervinding sprak dus de voorige vertellingen aangaande de komst van den Messias zo zeer tegen, dat hy, die hieraan nog eenig geloof sloeg, voor dwaas en onzinnig gehouden werdt. Volle dertig jaaren zyn 'er aldus verloopen. Archelaus, de zoon en opvolger van Herodes, werdt door den Romeinschen Caesar uit zyn Ryk gejaagd, en Judea tot een Wingewest der Romeinen verklaard. Alle deeze omwentelingen en toestand van zaaken vertoonden geen het minste blyk der aankomst van den Messias, welke de verlossing zou te wege brengen. Na ongeveer dertig jaaren te Nazareth, niet anders bekend dan by zyne medeburgers, te hebben doorgebragt, kwam Jezus openlyk te voorschyn; maatigende zig het gezag aan van een Godlyk Profeet, waarvoor hy ook van veelen erkend werdt, welke hem echter voor den Zoon van Jozef en Maria hielden, staande als zodanig by de inwooners van Nazareth bekend. Wanneer wy nu het tot dus ver verhandelde te samen neemen, zullen wy wel willen toestaan, dat het niet zo vreemd is, als het in den eersten opslag schyne, dat de geschiedenis van 's Heilands Geboorte niet algemeen is bekend geweest, zo ten tyde, toen dezelve geschiedde, als inzonderheid, wanneer Jezus dertig jaaren daarna zyne bediening aanvaardde. Was dan, gelyk wy gezien hebben, het Joodsche Volk omtrend 's Heilands waare geboorteplaats in eene vry algemeene dwaaling, moest deeze dwaaling hetzelve natuurlyk weêrhouden Jezus als den Messias te erkennen, wat is dan toch de reden, dat onze Heiland deeze algemeene dwaaling niet heeft te keer gegaan, en den Volke niet ronduit gezegd, dat hy, overeenkomstig de Voorzegging, oudtyds gedaan, waarlyk te Bethlehem geboren was? - Op welke Vraag wy ons verbeelden, dat het Andwoord zig nu gemaklyk zal laaten vinden. Hiertoe behooren wij alleen acht te geeven op de natuur des geloofs, 't gene de Heiland, geduurende den tyd zyner openbaare prediking, van zyne Toehoorders heeft afgevorderd. Dit dienen we iets omstandiger te ontvouwen. 'Er was zedert lang een vry algemeene verwagting onder de Jooden, dat 'er een zeker doorluchtig Persoon onder hen zou te voorschyn komen, welke, behalve het vervallene in den Godsdienst, ook inzonderheid den | |
[pagina 101]
| |
deerniswaardigen toestand van den Burgerstaat zou herstellen; deeze verwagtingen berustten op meer of min duidelyke toezeggingen, oudtyds door de Profeeten gedaan. Jezus was deeze doorluchtige Afgezant des Hemels, schoon het oogmerk zyner zending in allen deele niet beandwoordde aan de verwagtingen des Volks. - Dan, schoon Jezus deeze Messias was, heeft hy zulks echter geduurende zyne omwandelingen nimmer openlyk beleden, nimmer van het Joodsche Volk uitdrukkelyk geëischt, dat zy in hem als den Messias der Natie zouden gelooven. Men begrypt ligt, dat, volgens deeze stelling, het 'er niet zo zeer op aankwam, dat de Heiland omstandig betoogde, dat alle de kenmerken van den Messias in hem gevonden werden; zelfs waren 'er gegronde redenen, om zulks niet te doen, gelyk ik straks nog met een enkel woord zal aantoonen. Ik herzeg dan, dat Jezus nimmer uitdrukkelyk geëischt heeft, dat de Natie hem als den Messias moest erkennen, en hy zig deeze waardigheid nimmer openlyk heeft aangemaatigd, dan op het eind zyns leevens, in tegenwoordigheid van den grooten Raad, wanneer hy voor denzelven te regt gesteld, en daarover door den Hoogenpriester ondervraagd werdt; zeggende: Ik bezweer u by den leevenden God, zyt Gy de Messias? (Matth. XXVI:63.) Hy noemde zig meermaalen den Zoon van God, eene benaaming, die veele Uitleggers voor gelykluidend met die van Messias houden; doch die by de Jooden van ruimer betekenis wasGa naar voetnoot(*). Het karakter, 't gene de Heiland zig openlyk aanmaatigde, was dat van een Godlyk Leeraar, van een zeer uitneemend Profeet, verre verheven boven het karakter van alle voorige Profeeten, gekomen om de verloorene schaapen van het huis Israëls weder te versamelen. Dit was het geloof, waarop hy openlyk aandrong; en als zodanig werdt hy ook van hen, die in hem geloofden, beschouwd, schoon by veelen meermaalen de gedagte oprees, of hy niet de Messias zyn zou; doch de gevoelens bleeven hierover twyffelachtig en verdeeld. Hieruit laat zig de Vraag begrypen, welke Jezus by gelegenheid aan zyne Discipelen deedt: Wie zeggen de menschen dat ik ben? Het Andwoord was: Sommigen Joannes de Dooper, anderen Elias, anderen Jeremias of een van de Profeeten (Matth. XVI:13.) verbiedende hy by | |
[pagina 102]
| |
die geiegenheid zynen vertrouwde Discipelen scherpelyk, te zeggen, dat hy de Messias was (vs. 20.) De Heiland, gelyk ligt te denken is, hadt zeer wyze redenen voor dit zyn, op zig zelve zeer vreemd schynend, gedrag, en deeze redenen zyn niet moeilyk op te zoeken. In het algemeen waren het de vooroordeelen der Jooden, omtrend den verwagten Messias, omtrend de natuur van het Koningryk, door hem op te rigten, welke hem beletten, zich openlyk deeze waardigheid aan te maatigen. Wanneer de waarheid nadeelig is, doet men beter die te verbergen. Door de waarheid en deugd openlyk voor te staan, en de heerschende verkeerdheden der Natie te bestraffen, hadt hy zich veele vyanden gemaakt. Deeze wagtten slegts op gelegenheid openlyk uit den mond van Jezus te verstaan, dat hy zig de waardigheid van den Messias, van den Koning der Jooden, ronduit aanmaatigde, meenende dan voldoende redenen te hebben, hem als een oproermaaker, die zig zelven tot Koning opwierp, by den Romeinschen Landvoogd aan te klaagen: waarom ook de Hoogepriester terstond met zyne ondervraagingen ophieldt, zo dra hy uit den mond van Jezus gehoord hadt, dat hy zig voor den Messias uitgaf; zeggende: Wat hebben wy nog getuigen van nooden, wy hebben het uit zynen mond gehoord, (Matth. XX:63.) Dus wagtte hy zig, zulks rondelyk te verklaaren, tot de uure gekomen was, dat hy, overeenkomstig den wil zyns Vaders, zig aan de magt der boosheid vrywillig overgaf. Zelfs by zyne Discipelen zou zulk eene belydenis ook een schadelyke uitwerking gehad hebben. Deezen immers zouden, naar hunne verkeerde denkbeelden aangaande het Ryk van den Messias, die zy met de Natie gemeen hadden, Jezus, zulk een openlyke belydenis hoorende doen, terstond voor hunnen Koning, voor den Heerscher in Israël, hebben uitgeroepen, waartoe de schaare, welke hem volgde, by alle voorziening, die Jezus hieromtrend gebruikte, nu nog somwylen genegen was; al het welk aanleiding tot groote gisting in de gemoederen en oproerigheden zou gegeeven hebben; - doch ik wil dit onderwerp niet verder vervolgen, maar het nu voorgedraagene op het onderwerp toepassen. Het was dan nog niet eigenlyk een punt van verschil geworden, of de wonderdoende Profeet de eigenlyke Messias was; ten minsten eischte de Heiland zulk een Geloof niet van zyne Discipeten in 't algemeen af. En dus be- | |
[pagina 103]
| |
grypt men van zelfs, dat ook het vraagstuk aangaande de plaats zyner Geboorte eigenlyk niet te pas kwam. Niemand konde hierdoor weêrhouden worden in hem te gelooven. De groote menigte, welke in Jezus geloofde, scheen hieromtrend ook geene de minste bedenking te hebben. Men hieldt hem voor een Galileër, afkomstig van Nazareth; en deeze dwaaling deedt geen nadeel, dewyl zulks geen beletzel was of zyn kon, om Jezus geloof te geeven, als een Leeraar van God gezonden. Het te keer gaan van deeze dwaaling kwam dus geheel niet te pas, of zou zelfs zeer overboodig geweest zyn by de zulken, die Jezus daadelyk geloof gaven, dewyl dit bykans even zo veel gezegd was, als dat hy zich openlyk voor den Messias uitgaf; alle welke aanleidingen de Heiland, gelyk wy opgemerkt hebben, zorgvuldig vermydde; om welke reden wy ook een en andermaal by de Evangelisten vinden aangetekend, dat hy het verbreiden zyner Wonderwerken verboodt, of wel de schaare verliet, begeevende zig naar eenzaame plaatzen, wanneer zy hem tot Koning wilden uitroepen. (Joan. VI:14, 15.) Op deeze wyze blykt het, onzes agtens, middagklaar, dat 'er niet alleen geene reden was, waarom de Heiland deeze dwaaling opentlyk moest bestryden, maar dat zulks zelfs schadelyke uitwerksels zou gehad hebben, op de gemoederen van hen, die, door de blyken zyner Goddelyke Zending overtuigd, in hem geloofden als een Leeraar van God gezonden. Tot nog hebben wy de zaak beschouwd met betrekking tot 's Heilands Discipelen. Een geheel ander aanzien hadt dezelve ten opzigte van hen, die Jezus geloof weigerden, of zelfs den voortgang van deszelfs prediking zogten te stuiten. Het waren deeze laatsten, en niet 's Heilands navolgeren, welke deeze zwaarigheid aangaande zyne geboorte te berde bragten, en ronduit beweerden, dat hy de Messias niet zyn kon, als zynde een Galileër. Misschien zou men verwagten, dat de Zaligmaaker tegen deeze tegenwerping zyner vyanden zyn gezag zou verdedigd hebben, gelyk hy zulks in andere gevallen doorgaans gewoon was te doen. - Dan men zou hier op wederom hetzelfde kunnen aanmerken, dat, daar de gesteldheid der zaaken het niet gehengde zig openlyk als de Messias bekend te maaken, zulks eigenlyk nog geen punt van verschil geworden was, en dus de Heiland zig hieromtrend niet behoefde te verdedigen. - Daarenboven weet ik niet, of | |
[pagina 104]
| |
de Jooden deeze tegenwerping ooit in de tegenwoordigheid van Jezus gemaakt hebben; de Evangelisten hebben, zo veel ik my herinneren kan, hiervan geene voorvallen aangetekend, en kan dus ook niet beslissen, wat de Zaligmaaker op zulk eene tegenwerping zou geandwoord hebben. Ten minsten, daar zy met deeze tegenwerping niet openlyk voor den dag kwamen, was 'er ook geene verdediging noodig. Ik weet ook niet, of zy, de Fariseeuwsche Leeraars, die dit tegenwierpen, ter goeder trouw dwaalden. 'k Heb in het begin myner Verhandeling wel beweerd, dat het eene algemeene volksdwaaling was, doch daaruit volgt niet, dat 'er niet deeze en gene waren, die van de omstandigheden aangaande 's Heilands Geboorte beter onderrigt waren. - Hoe dit ook zy, deeze tegenwerping kwam uit geen goed hart voort, was slegts een bloot voorwendsel en geene weezenlyke oorzaak of reden van hun ongeloof, 't gene zeer duidelyk is op te maaken, uit hetgeen wy reeds gezegd hebben over het geloof, 't gene Jezus van hen afeischte, tot het geeven van welk geloof het volmaakt onverschillig was, of Jezus te Nazareth of te Bethlehem geboren was. De Wonderwerken, welke de Heiland verrigtte, getuigden op eene alzins voldoende wyze, dat hy een Godlyk Leeraar was; meer eischte hy voor als nog niet, en die zig door deeze bewyzen zyner Godlyke Zending niet liet overtui gen, gaf genoegzaame blyken, dat hy een te bedorven hart bezat, om Jezus en deszelfs Leer gehoor te geeven. Wat zou het dan al gebaat hebben, of Jezus voor deeze ongeloovige schaare beweerd hadt, dat hy, overeenkomstig de Voorspelling, te Bethlehem geboren was? Zouden zy, deeze hardnekkigen, die het niet om de waarheid te doen was, maar die slegts alle uitvlugten zogten, om hun ongeloof, en de boosheid hunner harten, te bedekken, zouden zulke menschen zig hierdoor laaten overtuigen? De Geboorte des Heilands, reeds meer dan dertig jaaren geleden, was eene zaak van veel meer duisterheid en moeilyker naarvorsching, dan de Wonderwerken, welke zy voor hunne oogen zagen. Dit waren spreekende bewyzen. Die zig hierdoor niet lieten overtuigen, dat Jezus zus waarlyk een Leeraar was, van God gezonden, ('t zy hem dan de waardigheid van Messias al of niet moest worden toegekend) zouden zig ook niet laaten overreeden, schoon het hen ten vollen blykbaar was, dat Jezus waarlyk te Bethlehem was ter wereld gekomen. |
|