| |
Belangryk verslag eens nieuwen wegs na de Oost-Indien, over Aleppo en Bagdad; veele byzonderheden van de gewoonten en zeden der Turken ontvouwende.
(Ontleend uit donald campbell's Journey over Land te India.)
(Vervolg van bl. 41.)
Naa weinig uuren slaapens, maakte onze Gids ons wakker, en wy zetten onze reis voort. Naa een poos stil- | |
| |
zwygens, begon myn Gids op den volgenden trant, 't geen de Tolk my onder het spreeken vertaalde.
‘Zeker, God maakte het lachen tot bespotting en beschaaming des Menschdoms; hy gaf dit vermogen aan de Franken en aan de Aapen; want des eenen Ha, Ha, Ha's, en des anderen He, He, He's, zyn beide boosaartig, snood, tot niets dienstig dan om alles wat rondsom hun is te plaagen en te mishandelen.’
Hier zweeg de Gids, als wagtende eenig antwoord. Ik zweeg. Naa eene wyl wagtens, voer hy voort. ‘Dit is het niet al, met al hun lachen hebben zy de wysheid om wonder wel voor zichzelven te zorgen; want een half douzyn Aapen zal, onder het He, He, He, een geheelen hof van vrugten ledigen, als of 'er een honderd geweest waren; en een Frank zal, onder het Ha, Ha, Ha, uw voor- en toespys opeeten als een Wolf, en wyn zuipen met dezelfde maatigheid als een Kameel water drinkt.’
Ik dagt dat ik van het gesmoord lachen zou gestikt hebben; ik wilde hem egter niet in de reden vallen, en beleidde het zo, dat hy voortvoer met zyne aangevangen gelykenis.
‘Maar met al hun He, He, He's en Ha, Ha, Ha's gebeurt het zomtyds dat zy gevangen worden; de Aap wordt in een strik gevangen, opgeslooten of gedood, en de Frank in een gevangenhuis opgeslooten, gekastyd of gehangen; en dan verandert de toon, en het is och, ho, ho!’ - Hier speelde hy zyn nabootzende rol zo meesterlyk, en tevens zo lachverwekkend, dat ik myn lachen niet langer kon bedwingen.
Oogenbliklyk viel hy hier op in. ‘Neem u zelven in agt, jimmel! Neem u zelven in agt! Gy kunt u niet bedwingen!’ 'Er op een ernstigen toon byvoegende: ‘By onzen Heiligen Propheet! het zou kunnen uitloopen gelyk ik u gezegd heb. Neem derhalven u zelven in agt, en vermy het lachen in de Caravanseras, of wy moeten scheiden; want 'er zyn plaatzen, en daar wy ons gister avond bevonden was zodanig een, waar vermoeden uw gewis bederf zou berokkenen. En, indien gy omkwaamt, wat zou ik, te Aleppo wederkeerende, tot myne verdediging zeggen? Ha, ha, ha! zou niets afdoen. Neen, neen! zy zouden het niet gelooven, en ik myn character verliezen.’
Hoe, voegde ik hem toe, lacht gy dan zelve niet?
| |
| |
- ‘Zeer zeldzaam,’ antwoordde hy, ‘of liever nooit. Althans zou ik het niet doen in tyd van gevaar. Neen, neen, geen dan Christenen en Aapen geeven zich aan lachen over. Turken en Tartaaren zyn wyzer.’ - Ik beloofde hem, in het vervolg, voorzigtiger te zullen weezen; en, om hem door eenige vleitaal wat te neder te zetten, zeide ik, dat hy zyn rol zo wonderlyk wel speelde, dat het my onmogelyk was de aandoening tot lachen te bedwingen. Dan hy gaf my te verstaan, met een gansch ernstig gelaad, dat zyn bedryf, in die gelegenheden, van eenen al te ernstigen aart was om stof van gelach op te leveren; en raadde hy my aan, dit in goeden ernst te gelooven.
De bezorgdheid van mynen Gids voor myne veiligheid was de ernst van een Man, die, het geen hy op zich genomen hadt, stipt wilde vervoeren; en zyn geheele gedrag droeg de blyken van eene naauwkeurigheid om aan zyn opgenomen taak te voldoen, welke men zelden by de menschen aantreft. - Eer wy van Aleppo gingen, hadt hy het op zich genomen, my veilig over te brengen; hy was onvermoeid werkzaam om dit te doen. Hy hadt op zich genomen, my van spys te verzorgen; dit deedt hy op de ruimste wyze - hy hadt beloofd te gaan zo als 't my behaagde, langzaam of schielyk; hy hieldt zyn woord - wy waren overeengekomen, dat wy van paarden zo dikwyls zouden verwisselen als het my behaagde; hy volbragt zulks. Maar, buiten deeze byzonderheden, scheen hy zich over my niet meer te bekommeren, dan hy zou gedaan hebben wegens eene Baal Koopwaaren, zyner zorge toevertrouwd. Hy was verpligt my behouden en in goeden staat te Bagdad te brengen; dit hadt hy beslooten te doen; en hy dagt op niets anders. Ik had Voorschryvings-Brieven aan eenige der Bashas van de Steden, door welke wy heen zouden trekken; maar, dewyl het overgeeven van een Brief, naar de gewoonte daar te lande, altoos vergezeld gaat van een Geschenk, dagt ik het beter, het overleveren daar van te laaten, zo de nood het niet mogt vereischen - schoon de staat des Lands in zulk eene onrust ware, dat wy te meermaalen eene wagt noodig hadden.
Zo ras de gedagten van het behandelde onderwerp, het lachen, eenigzins verzet waren, begon de Tartaar in een goed humeur te komen, en met zyn gewoone drift te praaten; want hy was, naar de luim hem aandreef, of droe- | |
| |
vig stil, of bovenmaatig snapagtig. Zyne tong mogt aangemerkt worden als een Thermometer, op welke men de warmte of koude van zyn gestel kon zien; de uitersten van stilzwygenheid of snapagtigheid waren de merktekens. Zyn onderhoud bepaalde zich egter in een naauwen kring, en bestondt voornaamlyk in vertellingen van zichzelven en van zyn paard; van de verbaazende reistochten, door hem gedaan, en de dappere daaden, welke hy volvoerde.
Dat hy my, zo als ik even aanmerkte, in eenige opzigten, als een stuk van eigendom aanzag, heb ik reden om te gelooven; want ik nam waar, dat, by eenige Caravanseras, het volk zich rondsom my heen schaarde, en my met duidelyk spreekende aandoeningen van verbaasdheid en medelyden aanzag; wel is waar, eenigen sloegen een blik van veragting op my neder; maar geen, hoe laag en ongelukkig, scheen my mynen toestand te benyden.
In dit denkbeeld vond ik my te meer versterkt door een geval tusschen Diarbeker en Mosul. Op zekeren morgen was ik meer dan gewoonlyk afgemat door de vermoeienissen van den voorigen dag. De Tartaar riep my, en beval dat ik te paard zou stygen. Bemerkende dat ik geen antwoord gaf, of eenig teken van ontwaaking, nam hy my uit het bedde in zyne armen, (want hy was zo sterk, dat hy dit zonder eenige moeite kon doen), en bragt my, zonder eenige pligtpleeging, buiten; en eer ik zo volkomen ontwaakt was, dat ik ten vollen begreep wat 'er gebeurde, hadt hy my op het paard gezet, gereed om weg te ryden.
Eene behandeling, zo vreemd, zult gy wel gelooven dat my op dien tyd zeer verbaasde, en dat ik dezelve niet ligt zal vergeeten. Zulk eene menigte van vreemde, verwarde, en weinig zamenhangende, denkbeelden kwam my nimmer voor den geest, als op dat oogenblik; zy waren verdrietig, en verbaazend teffens; maar myn toestand liet my niet toe ze naderhand te ontwikkelen. - De hoofdbedenking, welke 'er uit voortvloeide, was, dat het menschlyk gevoel in een zeer laagen staat moet weezen, waar zodanig iets kan plaats grypen, uit het begrip, dat een Mensch zo veel was als een stuk eigendoms; dat hy op dezelfde onaandoenlyke wyze kan behandeld en vervoerd worden als een Baal met goederen.
Van de waarheid deezer bedroevende bedenking had ik kort daar naa eene akelige proeve, in een geval,
| |
| |
't welk, hoe smertvol ook, vergezeld ging met zulke belachlyke omstandigheden, dat ik niet kan naalaaten 'er aan te denken zonder lachen - lachen, gelyk ik toen deed, met een hart vol medelyden.
Op een morgen werd ik, vóór het aanbreeken van den dag, uit den slaap gewekt, door een vreeslyk geraas in onze Caravansera. Ik giste, dat de Tartaar zich gereed maakte om vroeg op reis te gaan. Ik had in zo verre gelyk, de paarden stonden gereed. Ik kwam buiten om te paard te stygen, en stond zeer versteld, als ik eene menigte paarden voor my zag, belaaden met iets, dat recht overeinde op derzelver ruggen stondt; het nog gebrekkig licht liet my niet toe te onderscheiden dat het Menschen waren. Ik hield het voor Baalen Koopgoederen, op eene zonderlinge wyze gepakt. Ik deed geene vraagen altoos. Het aanbreekend daglicht ontdekte my dat het Menschen waren, in zakken gepakt, en op de paarden gezet. 'Er was eene wonderlyke mengeling van schrik en grappigheid in het denkbeeld, 't welk my teffens met verontwaardiging, medelyden en lachen, vervulde. Eerstgemelde aandoeningen nogthans hadden de overhand, en ik vroeg met eenige drift aan myn knegt, wat dit wilde beduiden?’ - Hy gaf my ten antwoord, dat in die zakken jonge Vrouwlieden waren, die de Tartaar gekogt hadt. ‘Goede god!’ riep ik uit, ‘is het mogelyk, dat hy deeze ongelukkige Vrouwen gekogt heeft om dezelve met zo weinig menschlykheids te behandelen?’ - ‘Hy heeft ze gekogt,’ antwoordde myn knegt, ‘als een Koopwaar, niet tot zyn vermaak.’
‘Veronderstel,’ zei ik hier op, ‘dat het Mannen waren, en geen jonge Vrouwen, hoe kan hy zich verbeelden, dat zy zulk eene behandeling zullen overleeven? In een zak gestooken, gebonden, op een paard vastgemaakt, en voortgedreeven met zulk een spoed (want zy waren toen reeds weg, en een andere Tartaar deedt niet anders dan de paarden slaan, om ze den weg met alle mogelyke snelheid te doen spoeden,) hoe is het mogelyk dat zy zulk eene mishandeling kunnen overleeven? Zy moeten smooren, - zy moeten zich verzeeren - ontveld en dood gemarteld worden!’
‘Indien ik,’ voerde hy my te gemoet, ‘u een goeden raad schuldig ben, zou ik u raaden geene aanmerkingen daar over te maaken. Zulks zou alleen kunnen strekken om deeze nog deerlyker te doen handelen,
| |
| |
en den toorn van den Gids tegen u gaande te maaken.’
Om te besluiten, ik nam deeze raadgeeving in agt, en dagt by my zelve die mishandeling na. Die ongelukkige Vrouwen werden, in dien staat, ettelyke mylen verre gevoerd. Hier maakte de teerhartige Kooper beschikkingen om de elendigen te bewaaren tot zyne wederkomst; wanneer hy, zo ik veronderstel, die ongelukkigen, weder in zakken gestooken, op paarden gebonden, en na Aleppo gevoerd, zal hebben, om ze daar aan den meestbiedenden te verkoopen.
Dit geval boezemde my een sterken afkeer in van mynen Tartaarschen Gids; en geduurende eenigen tyd kon ik niet nalaaten hem met afschrik te beschouwen. Maar met den tyd sleet myne gevoeligheid, en de Rede, haar bewind van bedaarde oordeelvelling herneemende, zeide my, dat, schoon dit een misdryf ware, ja een zwaar misdryf, hy deswegen zo verantwoordelyk niet ware als zy, die, beter weetende, aan zulk een handel een wettige bekragtiging gaven, en in volle uitgestrektheid een zelfde misdryf pleegden. Hy deedt alleen 't geen hy van zyne kindsheid af hadt leeren doen; en overzulks niet moest beoordeeld worden naar die wetten, welke een Brit in zulk een geval zou vaststellen.
Een Brit! - Ach! heb ik, dit schryvende, de vinnigste schimpreden tegen de Britten niet uit myne pen laaten vloeijen? Ja! Lieden eene deugd toe te schryven, welke zy ontbreeken, is het zwaarst mogelyk verwyt. - Ik bedagt dit niet op dien tyd; maar ik wil niet te rugge haalen wat ik geschreeven heb. - De Britten verdienen deezen geessel; want de handel in Menschen drukt een afzigtig brandmerk van eerloosheid op den Raad. Hun Broeders bloed! het bloed van millioenen vermoorde Africaanen schreeuwt, gelyk dat van abel, tegen hun ten Hemel, en het zal, vrees ik, niet te vergeefsch schreeuwen.
Groote god! - Welk een verschriklyk denkbeeld! welk een onuitwischbaar brandmerk! Dat een Wetgeever, in koelen bloede van handelbedryf, eene berekening maake van het waarschynlyk voordeel met menschen-leevens te behaalen - handelvoordeel in de weegschaal legt tegen moord - en Convenienten ter verschooning van het gruwzaamst misdryf bezigt! Waarom mag een Roover het niet desgelyks doen? - Maar zullen Britten!
| |
| |
- Britten, die zich op edelmoedigheid beroemen, die waanen, in vryheid, menschlykheid en regtvaardigheid, alle Volken der aarde te overtreffen, - zullen zy de oogen openen, en zien dat mindere Volken een zo laakbaaren handel met schrik ter zyde zetten, - zullen zy, door Gouddorst geprikkeld, of misleid door eene verkeerde Staatkunde, zich langer besmetten met het bloed, 't geen andere Volken hebben afgewischt, - zullen zy voortgaan met aan den eenen kant de vloek, en aan den anderen kant de smaad, des Menschdoms te weezen? De Hemel verhoede zulks! En och of die deugdzaame Man, die, de kwaadaartige smaadredenen der laaghartigen en baatzugtigen versmaadende, stoutmoedig te voorschyn treedt als een bepleiter van Menschenregt en van zyn Vaderland, die, de eene Zitting vóór, de andere naa, uit den zetel des gemaks, welk de rykdom hem aanbiedt, opstaat, om de banden en kluisters, welke snoodheid en gierigheid gesmeed, en om den hals der medemenschen geklonken hebben, te verbreeken, - mogt hy eenmaal slaagen, en de menigte zyner tegenstanderen doen bezwyken! ô Mogt de Regtvaardigheid zyns Lands zyn zegepraal en roem zo groot en zo zeker maaken, als de Regtvaardigheid van dat Weezen, onder wiens bestuur hy handelt, hem zeker in eene andere Wereld zal doen ondervinden!
Ik naderde nu sterk aan dat Gewest, waar soms de Winden alle leevende Schepzels, daar door getroffen, eenen oogenbliklyken dood aanbrengen. Begrypende, dat ik, hoe meer spoeds ik maakte om dien oord door te komen, ik te grooter kans had om dit doodlyk onheil te ontgaan. Ik reed uit al myn magt, en noopte, door myn voorbeeld, myn Tartaarschen Gids, tot hy, in 't einde, zyne verwondering en goedkeuring teffens te verstaan gaf: verklaarende, dat ik hem omtrent gelyk was in het uitstaan van vermoeijenissen; 'er byvoegende, met een veelbeduidenden glimplach, dat ik, naar alle waarschynlykheid, onder de Franken ook een Overbrenger van Staatsberigten geweest was.
Op zekeren dag, naa dat wy omtrent vier mylen gereeden hadden van eene Caravansera, waar wy van paarden verwisselden, bevond ik, dat een allerslegtst paard my ten deele gevallen was; het was styf, zwak en kreupel, ingevolge hier van struikelde het veel, en ik dagt alle oogenblikken 'er mede te zullen vallen. Ik stelde daarom
| |
| |
aan myn Gids voor, van paard te verwisselen; iets 't geen hy my tot dus lang nooit hadt geweigerd; ik vreesde 'er nu voor, dewyl het paard, door hem beschreeden, een der beste was. Hy weigerde thans volstrekt te ruilen; en, dewyl hy deezen dag bovenmaatig stil geweest was, schreef ik die weigering toe aan een kwaaden en geemlyken luim, en besloot, het by den eersten aanzoek niet te laaten berusten. Ik verzogt daarom den Tolk hem te zeggen, dat, daar hy te Aleppo met my een afspraak gemaakt hadt om van paarden te verwisselen zo dikmaals my zulks behaagde, ik ons verdrag voor verbrooken hield, indien hy aan deeze myne begeerte thans niet voldeedt; dat ik 'er aan den Consul te Aleppo over zou schryven.
Zo ras hem dit was overgebragt, scheen hy in heftitigen toorn te ontbranden; nogthans poogde hy die aandoening te verbergen, onder het masker van eene gemaakte veragting, welke op zyn gelaad trekken te wege bragt, hoedanige ik nooit op eenig menschlyk aangezigt beschouwde. - Eindelyk brak hy het stilzwygen in deezer voege af: ‘Gy wilt na Aleppo schryven? Dwaaze Frank! zy zullen u niet willen gelooven! By mahometh, het zou welgedaan zyn te hooren na de klagten van een omzwervenden Frank tegen hassan artaz - hassan, den getrouwen en regtvaardigen, die, zedert tien jaaren en langer, de Boode geweest is, de Vriend, de Vertrouweling, van Cadis, Bashas, en Onderkoningen; wien nimmer de naam van Leugenaar naging! Wie denkt gy, arme misleide! wie denkt gy, dat uwe beschuldiging, wegens het breeken myner belofte, zou gelooven?’ - Ik viel hem in de reden: ‘Waarom houdt gy dezelve dan niet door van paard te verwisselen; daar gy in uw geweeten (zo gy 'er een hebt!) overtuigd zyt, dat dit een gedeelte onzer afspraake is?’ - Hy hervatte: ‘Eens vooral, ik wil u dit paard niet geeven!’ snorkende, voegde hy 'er by: ‘Daar is geen Musulman, die een baard draagt, om niet te spreeken van een baardloozen Frank, die dit paard van onder my zal krygen. Ik zou het aan den Bevelhebber der Geloovigen, was hy in uwe plaats, op dit tydstip niet overgeeven. - Ik zou het niet doen, Frank - ik herzeg het u - en ik heb 'er myne reden voor.’
‘Ik wil wel gelooven,’ was myn antwoord, ‘dat
| |
| |
gy 'er reden voor hebt; zugt tot uw gemak, en vrees van uwe beenen te zullen breeken.’
Dit hoorende, werd hy geheel woede: - hy riep den naam van mahometh aan, als getuigen dat hy niet wist wat het was iets te vreezen, - hy verklaarde, dat hy zich verzekerd hieldt, dat een booze geest my heden vervulde - en ik wel geschikt scheen om met hem handgemeen te worden. Eindelyk, ziende dat ik hem met versmaading aanzag, reedt hy my op zyde. - Ik dagt dat het was om my een slag toe te brengen, en schikte my ter zelfverdeediging. - Ik tastte hierin mis. Hy nam de teugels uit myn hand, palmde die in tot aan den bek myns paards, waar op hy 't zelve uit al zyn magt sloeg, zyn eigen de spooren gaf, en ze beiden in volle galop zette. Hier by liet hy het niet berusten; maar hieldt aan met myn paard te slaan, en 't zyne met spooren te prikkelen; heenrydende over alle beletzels die ons in den weg kwamen, tot ik in het einde dagt dat hy gek geworden was, of ten oogmerk had my om hals te brengen. Verscheide keeren was ik in den wil om hem met myn zweep te treffen, en van zyn paard te doen tuimelen. - Dan geduld kwam my gelukkig te hulpe, en boezemde my in, te verdraagen en de uitkomst af te wagten. Inmiddels merkte ik my zelven aan als in groot gevaar: nogthans was het vermogen, 't geen hy ten bedwang der paarden hadt, zo groot, dat ik het onmogelyk vond eenige vertraaging te veroorzaaken. Den uitslag der Voorzienigheid aanbeveelende, liet ik hem, zonder eenige tegenstribbeling, zynen gang gaan. In de Lingua Franca gaf ik hem allerlei scheldnaamen: en hy, grommende, noemde my Dumus, Jihash, Burhl (dat is, Zwyn, Ezel, Muilezel,) alles op den schriklyksten toon, met eene onverbeeldlyke snelheid.
Op deeze wyze reeden wy, eenige mylen, over een onbebouwden grond, hier en daar doorsneeden met kanaalen, veroorzaakt door de waterloopen in den regentyd, digt bezet met kreupelhout, en met afgebrooken heuvelen. Zyn paard voerde hem rustig over en door alles heen, en, schoon het myne alle oogenblikken struikelde, en bykans viel, wist hy nogthans, met eene onbeschryfbaare handigheid, en kragt die even verbaazend was, myn paard op den toom te houden, en, ik mag zeggen, heerlyk over alles heen te voeren.
Ik stond des versteld, en was, toen dit vreemde weg- | |
| |
spoeden een einde genomen hadt, zigtbaar verblyd. Myn Gids, dit ziende, riep eenige keeren zegepraalende uit: ‘O, la Frangi! Heli! Heli! Frangi!’ In 't einde, de paarden stil houdende, keek hy my sterk in 't aangezigt; in de Lingua Franca uitroepende: ‘Que dice, Frangi! - Que dice?’
Eenigen tyd was ik buiten staat hem te antwoorden; maar bleef hem van het hoofd tot de voeten aanzien als het vreemdste schepzel, dat ik ooit aanschouwde. Hierop streek hy zyne knevels met alle tekenen van zelfvoldoening en bedaardheid; nu en dan knikte hy met zyn hoofd, als wilde hy zeggen: Ei, ei, het is zo! zie op my! ben ik geen bekwaame knaap? ‘Ja,’ zeide ik, ‘gy zyt een bekwaame knaap; maar ik wenschte wel van uwe my verlegenmaakende kunstenaaryen ontslaagen te weezen.’
Wy steegen af op den top van een kleinen heuvel, van welken wy een volkomen en ruim gezigt hadden over het omliggende Land. Onze Tolk kwam by ons. Myn Gids riep hem, en begeerde, dat deeze my zou uitleggen, wat hy voorhadt my te zeggen. Ik zal het u zo na mogelyk met de woorden van den Tolk opgeeven.
‘Gy ziet,’ dus sprak de Tartaar, ‘de ginds liggende bergen,’ (na het Oosten wyzende,) ‘deeze liggen in het Landschap Kurdestan, bewoond door een snood geslacht Roovers, Jesides genaamd: zy brengen eerbewyzingen toe aan hun eigen God jesid (Jesus), en dienen den Duivel uit vreeze. Zy leeven van den roof, komen dikwyls van dit gebergte af, en den Tigris over, welke tusschen hun en ons stroomt. Zy plunderen en verwoesten dit Land met groote benden van eene verbaazende sterkte; alles wat zy kunnen vatten in slaaverny wegvoerende; wie wederstand biedt heeft een gewissen dood te wagten. Dit Land is, derhalven, op eenigen afstand in 't rond, hoogst gevaarlyk voor alle Reizigers, wier veiligheid alleen in de vlugt bestaat. - Nu was het deezen morgen ons ongeluk dat wy één zeer slegt Paard kreegen, waar voor ik, het zy niet kwaad in de oogen van alla! eenige stokslagen zal doen toetellen, (hier haalde hy zyne knevels op.) - Hadden wy een bende van die Roovers ontmoet, wat konden wy anders gedaan hebben dan vlugten? En indien gy, Frangi! dit Paard bereeden hadt, en ik het uwe; dan zouden wy nim- | |
| |
mer hebben kunnen ontkomen: want ik twyfel zeer of gy het onder my wel voor vallen bewaard zoudt hebben, gelyk ik onder u deed. Ik zou derhalven in hunne handen gevallen zyn - gy uw gids verlooren hebben, en den weg kwytgeraakt weezen. Wy waren allen omgekomen. - Daarenboven,’ voer hy voort, ‘zyn hier verscheide Dorpen, bewoond door Lieden, die, indien zy in 't vermoeden vielen dat gy een Frank waart, u zouden vervolgen, en, indien zy konden, aan mahometh opofferen: hierom moeten wy wegspoeden.’
Zo ras de Tolk my dit vertaald hadt, hervatte de Tartaar: ‘Wel nu, wat zegt gy daar van?’ - en zich mywaards keerende; het hoofd in de lugt steekende: ‘Que dice, Frangi!’
Ik antwoordde: ‘Dat gy de taal van gezond verstand gesprooken hebt. - Ik ben aan u hoogst verpligt.’
Dit, aan hem vertolkt zynde, hadt eene allerbeste uitwerking op hem; zyn gelaad nam de allergunstigste plooi aan, en hy voegde my toe: ‘Ik wil alles doen om u genoegen en gemak te geeven; doch, wanneer ik weiger, bid ik u, my niet te wederstreeven - hou u verzekerd dat ik reden voor die weigering heb, en vermy bovenal in myne tegenwoordigheid te lachen. Maar wy zullen Mosul haast bereiken, en dan waarschynlyk geen meer verschil hebben.’ - Want ik had ten oogmerk, en het hem gezegd, om van Mosul af langs den Tigris na Bagdad te gaan. De door hem ingeboezemde verwagting bemoedigde my.
(Het Vervolg en Slot in onze naastkomende.) |
|