| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Hiskia's godsdiensthervorming bespiegeld. Naar aanleiding van 2 Kon. XVIII:1-17, en 2 Kron. XXIX en XXX.
Aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
Medeburgers!
Indien gy, door het spoedig plaatzen der nevensgaande Bespiegeling van hiskia's Godsdiensthervorming, uwe goedkeuring betoont over deeze wyze van Schriftuurbeschouwing, zal zulks my aangenaam zyn, en ten spoorslag strekken, om, binnen kort, Ul. nog het een of ander Stukje, op gelyke leest geschoeid, toe te schikken. Inmiddels tekene ik my,
Ul. Begunstiger.
Eenzelvigheid van Gezigten verveelt het oog; eenzelvigheid van Onderwerpen ter bespiegeling den geest, en beider zatheid ontwaart men des te eerder en te sterker, wanneer die Gezigten en Onderwerpen op zich zelven, wel verre van iets aangenaams en uitlokkends te hebben, veeleer iets onbevalligs en asstootlyks met zich brengen.
De waarheid deezer algemeene aanmerking ondervindt elk, die, in de Gewyde Geschiedenisse, het bedryf der Koningen leest. In een volgreeks van Vorsten, ten Throon van Juda en Israël gezeten, werd Godloosheid en slegt Ryksbestuur schaars, zeer schaars, afgewisseld door Godsvrugt, eene goede Regeering, en daar mede gepaard Volksheil.
Leezers deezer gewyde Oorkonden mogen zich derhal- | |
| |
ven gelukwenschen, telkens als 'er eene Verwisseling van Voorwerpen ten goede opdaagt; als hun, te midden van zo veel slegts en boos, iets draaglyks voorkomt; en groeit dat geluk aan, wanneer die Voorwerpen niet slegts draaglyk goed, maar uitlokkend schoon, zyn, en by de andere op de voordeeligste wyze afsteeken. 't Is een heldere dag, naa een donkeren en akeligen nagt.
Den Naam van hiskia te leezen; deezen als de Hoofdpersonadie der Geschiedenisse te hooren vermelden, beurt den geest op van elk, die geen volslaagene Vreemdeling is in de H. Geschiedverhaalen. De Aanvang van het Ryksbewind diens Vorsten; de daar mede gepaarde Herstelling van den waaren Godsdienst, door dien Vorst te wege gebragt, behelst een treffend en uitlokkend voorwerp van Bespiegeling.
Wy willen, naar aanleiding der opgemelde Verhaalen, onze Leezers des onderhouden. - Wy zullen daarin niet verklaarender-, maar schetzenderwyze te werk gaan; alleen, zo wy iets aantreffen, 't geen eene korte ophelderende aanduiding behoeft, zullen wy deeze in onze Beschouwing invlegten.
Ten tyde, dat de Israëliten, ter straffe hunner Afgoderye en verharding in dit gruwzaam Staatsmisdryf, hun Ryk door salmanezer verdelgd zagen, en gevanglyk na Assyrien weggevoerd waren, wisselde het Ryksbewind in Juda. Hetzelve ging van den slegtsten Vader op den besten Zoon over. Dus ontmoeten wy hier een dier afwykingen van den algemeenen loop der zaaken, dat slegte Ouders een nog slegter Kroost naalaaten.
De bevreemding, daar uit natuurlyk gebooren, zal verminderen, op de overweeging, hoe snood- en boosheid, ten hoogsten getyde gewassen, dikwyls aan 't ebben slaan. Men voege hier nevens, hoe het in Juda niet ontbrak aan Propheeten, die, te midden der verregaande Godsdienst- en Zedeverbastering, de belangen deezer dierbaare panden voorstonden. Men herinnere zich slegts, dat een jesaia ten dien dage leefde; en voege daar by, dat die Godsman deel hadt in het vormen van deezen aanstaanden Throonbeklimmer hiskia, die, met een kloek verstand en een welgesteld harte, by het rypen zyner jaaren, niet kon naalaaten een grooten wederzin op te vatten tegen de opeengestapelde Verkeerd- en Godloosheden zyns allen waaren Godsdienst verdelgenden en ongelukkigen Vaders.
Zulk een Zoon kon 's Volks toeneemende elende niet
| |
| |
zien, zonder te wenschen, om ééns voor dat Volk te worden, 't geen Godsdienstige Vorsten weleer voor 't zelve geweest waren; en het zyne toe te brengen om de donkere dagen van Volksramp voor de heldere van Volksgeluk te verwisselen. - Een wensch, versterkt door de lessen en onderrigtingen der Propheeten, en bovenal door die van eenen jesaia.
De vervulling van dien wensch scheen zich op eenen grooten tydsafstand te verwyderen. Zyns Vaders jaaren mogten dien onwaardigen Throonbekleeder en Ryksbederver eene nog lange Heerschappye belooven: dan, in de kragt zyns leevens afgesneeden, werd hy opgevolgd door zynen vyf-en-twintigjaarigen Zoon hiskia, die abia, de Dogter van zacharias, tot Moeder hadt.
Hiskia steeg ten Throon, in die leevensjaaren, wanneer edele Driften, welbestuurd, op het vuurigst en best werken. De Volks- en Vaderlandsliesde, reeds vroeg in zynen boezem ontstooken, en, door wederhouding om uit te werken, onder het daar mede strydig Ryksbewind zyns Vaders, te sterker geworden, vertoonden zich te deezer gelegenheid in volle kragt, en baarden eene werkzaamheid, over welke wy ons ook op deezen tydsasstand moeten verbaazen.
De Geschiedboeker vermeldt, in 't algemeen, met de altoos by hem gebruiklyke bewoordingen om een goed Vorst te beschryven, hiskia's waare Godsdienstigheid, betoond in het verdelgen der Afgoderye, en van al den toestel tot het pleegen van dit Staatsmisdryf. - In die beschryving ontmoeten wy eene byzonderheid, welke wy niet onopgemerkt mogen voorby stappen; daar zy ons een Charactertrek in hiskia aanwyst, die eene meerdere Verlichting aanduidt, dan voorheen plaats vondt, en teffens eene Kloekheid van Geest om naar dat meerder licht te handelen.
Niet genoeg was het hiskia, Afgodsbeelden by Afgodsbeelden te verbryzelen; niet genoeg, door andere gedeeltlyk hervormende Koningen gelaatene Hoogten weg te neemen. Hy doet meer; hy verdelgt wat 'er aanleiding toe geeven kon, of mogelyk reeds deedt, onder den scherm van een Oud Volks-herinnerings-Teken. - Zulk een was de Koperen Slang, door moees in de Woestyne opgerigt, waar aan men thans eene aan Afgodery grenzende, of daadlyk daar toe overslaande, Eere bewees. - | |
| |
Deeze Koperen Slang spaart hiskia niet; deeze, hoe zeer by 't Volk geliefd, moet, volgens last van den Vorst, het lot der verbryzelinge, even als de andere Afgodsbeelden, ondergaan. Met alle tekens van versmaading wordt dit vereerde Slangenbeeld den Volke ontnomen, en, onder den smaadnaam van nehustan, 't geen zo veel zegt als koperen god, aan het lot der verdelginge, nevens alle de Afgodsbeelden, overgegeeven.
Vry bewondere men hier de koenheid, de rustige vrymoedigheid, van hiskia, die veele gedeeltlyke Hervormers van laater tyd, van onze dagen, beschaamt. Hy durft de verkleefdheid aan het oude, by de Israëliten zo sterk, daar deeze tot Bygeloof ontaartte, en tot Afgodery neigde, kloekmoedig wederstreeven; een zo oud, en zo lang met eerbied beschouwd, Gedenkteken weeren, nevens de onwaardigst geoordeelde Afgodsbeelden verdelgen. - Welk een voorbeeld voor allen die zich als Verlichters des Volks voordoen, om dan het Vooroordeel niet te schroomen of te ontzien, wanneer het strekt om tot dwaalingen te leiden, of die onder den Volke te doen stand houden. Om in den styl van den dag te spreeken, zou men mogen zeggen, dat hiskia, de Koperen Slang, nevens de andere Afgodsbeelden, verdelgende, Revolutionair te werk ging.
In al dit kloekmoedig bedryf, ter uitrooijinge van rechtstreekschen Afgodendienst, en wat 'er een zweemzel van hadt, ‘vertrouwde hiskia op den god Israëls; en overtrof daar in allen, die den Rykszetel van Juda ooit bekleedden. Hy kleefde den heere aan; en alle de Geboden, die god door mozes gegeeven hadt, waren hem heilig.’ Dit beginzel van Godsdienstigheid, zo grootsch, zo edel, zo veel vermogend, zich dus boven alles verheffende, stelde hem in staat om kloek te handelen, en niet te zammelen daar het op doortasten aankwam.
Bleek dit uit het reeds beschouwde, als een verder bewys hier van mogen wy aanvoeren, dat hy, naar luid des Geschiedverhaals, afviel van den Koning van Assyrien, ‘dat hy hem niet diende.’ - Hiskia's zo laffe als snoode Vader hadt zich aan tiglath pileser slaafsch onderworpen, was diens cynsbaar geworden; aan deeze vernedering onttrok zich de moedige, de Volk- en Vaderlandlievende, Zoon; dien men den eernaam van Volksbevryder niet kan weigeren.
| |
| |
Schoon hiskia, in de volgende Leevensbedryven, minder een Held dan een Goed Vorst vertoone, mag dit als een zegen aangemerkt worden, in den toenmaaligen stand des Ryks, voor een Volk, uitgeput door opeenvolgende ongelukkig gevoerde Oorlogen; voor een Volk, dat koesterende rust, ter bekoming van kragten, noodig hadt. Welke het ook bekwam, geduurende hiskia's negen-en-twintigjaarige Regeering.
De Afgodery was verdelgd. Hiskia, de Godvrugtige hiskia, brak niet alleen af, hy bouwde ook op. En zullen wy dit zyn bedryf uit de gewyde Oorkonden, zo veel noodig, ontvouwen. By 't zelve zullen wy tooneelen zien openschuiven, op welke volyverige, maar tevens verlichte, Godsdienst de hoofdrolle speelt.
Uitvoerig is hier het Verhaal des Kronykschryvers, 't geen onze Leezers allen kunnen naslaan. Wy zullen alleen eenige standpunten neemen, van welke wy dit bedryf, zo grootsch en heerlyk, overzien; terwyl wy het oog meer byzonder zullen laaten vallen op die gedeelten, waarin de gemelde volyverige en verlichte Godsvrugt deezes Vorsten zich meest ten toon spreidt, en hy zich vertoont als een Hervormer, die de zo zeer bekrompene denkbeelden zyns Volks rustig, maar voorzigtig teffens, voorbystapt. Zaak- en belangryk zal dit, zo wy hoopen, onze Voordragt maaken.
Afgodsbeelden by Afgodsbeelden liggen nedergestort, by den aanvang van hiskia's Ryksbewind, in de eerste maand in 't eerste jaar zyner Regeeringe; en was dit ook het Tydperk van het herstel des waaren Godsdiensts.
De Deuren des Godgewyden Tempels, door den waaren Godsdienst verdelgenden achaz toegeslooten, werden door de hand zyns Godsdienst herstellenden Zoons geopend; aan het bouwvallige en gebrekkige slaat men onverwyld de verbeterende hand.
De Tempeldienaars, de Priesters en Leviten, zich te Jerusalem bevindende, doet hiskia aan den Ingang of Oostpoorte des Tempels, nu geopend en hersteld, te zamen vergaderen, en voert hun eene treffende Aanspraak te gemoete; zyn oogmerk, en wat hun te doen stondt, ontvouwende. - Verbeeld u den jongen Vorst in deezer kring het woord voerende. Hoe gepast, hoe volernstig, hoe nadruklyk, is zyne taal! Stilte, Aandagt en Verbaasdheid luisteren na dit woord des Hervormenden
| |
| |
Konings. - ‘Hoort my, gy Leviten! Heiligt u, heiligt den Tempel van jehovah, den god uwer Vaderen; doet alle onreinheid uit het Heiligdom weg. - Gedenkt aan het gruwlyk bedryf uwer Vaderen; zy hebben kwaad gedaan voor de oogen van jehovah onzen god, Hem verlaaten, hun aangezigt an zyne wooning afgewend, en Hem den rugge toegekeerd. Zy hebben zelfs de Poort van het Voorhuis toegeslooten, de Lampen uitgebluscht, opgehouden Reukwerk aan te steeken, en den god van Israël in het Heiligdom Offeranden toe te brengen. - Daarom is jehovah zeer vertoornd tegen Juda en Jerusalem, en heeft het tot een schrik, verwoestinge en bespottinge, gemaakt, zo als gy thans voor uwe oogen ziet. - Onze Vaders zyn door het zwaard gevallen, onze Vrouwen en Zoonen zyn daarom in slaaverny weggevoerd. - Ik heb thans voor, een Verbond te maaken met jehovah, den god van Israël, op dat Hy zynen toorn weder van ons afwende. - Myne Kinderen! zyt niet traag; want jehovah heeft ulleden verkooten, om voor Hem te staan, Hem te dienen, en Hem Reukwerk te brengen!’
Eene Aanspraak, zo dringend aangeheven, zo kragtig voortgezet, zo vriendlyk beslooten, deedt op de luisterende Leviten de bedoelde en gewenschte uitwerking. Een aantal wordt met naamen door den Kronykschryver genoemd, en tot hun welverdienden lof staan hunne naamen vereeuwigd. Zy verzamelden hunne Broederen; zy heiligden zich, om het aanbevolen Werk der Tempelzuiveringe te volvoeren.
In deezen vaardig op zich genomen arbeid, waren hun de Priesters behulpzaam. Ook ging dit werk met zulk een spoed, dat, in zestien dagen, de hun opgelegde taak afgedaan was, en zy des een voldoenend verslag aan den reikhalzenden Koning deeden.
Zonder marren maakt zich hiskia 's anderendaags vroeg op, en spoedt zich, door de Oversten der Stad vergezelschapt, na den gezuiverden en tot den plegtig te hervatten Eerdienst gereed gemaakten Tempel.
De Varren, Rammen, Lammeren en Geitenbokken, ten Brand- en Zoenoffer reeds zamengebragt, werden geslacht, en daar mede volgens het Voorschrift der Wet gehandeld.
Niet te sterk kon de indruk deezes staatlyken bedryfs
| |
| |
weezen. Wat oudtyds immer diende om 'er alle staatlykheid aan by te zetten, doet hiskia volvoeren; Speeltuigen van allerleien aart, toen in gebruik, moesten zich, als in david's tyd, laaten hooren. De Leviten hadden ze in gereedheid gebragt. De Priesters stonden met de Trompetten, om geschal te maaken, en de andere gemengde Muzyk te vervangen.
Dit Gezang en Spel ving aan op een ontzettenden en verrukkenden toon, ten oogenblikke dat de Koning het aansteeken des gereeden Brand- en Zoenoffers beval. - Diepe, gansch diepe, vernedering der Volksmenigte vertoonde zich by dit plegtig bedryf - de Koning en zyn Hofgezin boogen zich neder. - Een herhaald bevel des Vorsten, om Lofzangen aan te heffen, en, met blyden harte, den Heere te juichen, werd volbragt. - Het Volk ‘verheugde zich met beevinge,’ in dit ontzettend oogenblik. Onbeschryflyk waren de aandoeningen der Vroomen en Godsgezinden, die langen tyd gezugt, en het verval van den waaren Godsdienst, met heete traanen, betreurd hadden; hun geween veranderde in vrolyke gezangen van bevrydinge.
Het Offerwerk werd voortgezet. Naa dit volbragte Inwijings-Zoenoffer, beval hiskia de Slacht-, Lof- en Brandofferen, en gaf gelegenheid tot het toebrengen van Vrywillig Offer, - Welk een verbaazend getal Offerdieren! Zeventig Runderen, honderd Rammen, twee honderd Lammeren, door de Gemeente aangebragt - vrywillige toebrengingen, wel ten offer geschikt, maar mogelyk dien eigen dag niet geslacht - zeshonderd Runderen en drieduizend Schaapen.
Uit deeze laatste byzonderheid valt op te maaken de algemeene Volksgezindheid tot het herstel van den Eerdienst aan jehovah. - Om dit veelvuldig en opgehoopt Offerwerk toe te stellen, schoot der Priesteren getal te kort. De Leviten, die zich yveriger betoond hadden tot het herstel des waaren Godsdiensts, dan de veelal gansch bedorven Priesterschaare, leenden hun in dit Offerwerk de hand, schoon dit niet recht Wettisch ware. Met deezer hulpe, werd de drukte van dien belangryken dag ten einde gebragt, en zo volkomen, dat hiskia met het Volk genoegen schiep in de volvoering eens zo haastig beraamden Herstellingswerks van den Eerdienst des éénen waaren gods.
Bemoedigend begin voor den Godvrugtigen hiskia - | |
| |
spoorslag om dit werk voort te zetten. - Het thans verrigtte bepaalde zich tot Jerusalem. - In wyden kring wil hiskia werken, de Hervorming van alle zyne Onderdaanen daarstellen.
Ter volvoering van dit grooter plan waren de verzuimde Hooge Feesten des Volks allergeschiktst, en booden zich aan. Dan de gewoone, door de Wet voorgeschreevene, Tyd des grooten Paaschfeests was verstreeken, en, om dit te vieren, buiten zulks, veel toestels noodig. De welverlichte Vorst beschouwt de Maand, daar toe by de Wet bestemd, als eene Byzaak, en dat, om dit verloop, de Groote Zaak niet moest agterblyven. Ruimte neemend was dit Voorstel; doch het vondt overreedenden ingang by de Oversten en het Volk van Jerusalem.
In nog uitgestrekter, in den wydst mogelyken, kring wil hiskia zyn Hervormingsplan laaten werken; daar in begrypen de afgescheurde Broederen, naa de gevanglyke wegvoering der Tien Stammen, in het te ondergebragte en verwoeste Ryk van Israël, overgebleeven.
Booden by Booden, aan alle de Stammen van Israël afgevaardigd, brengen Uitnoodigingsbrieven rond, die de Broeders in de verdrukking ter Bekeeringe aanmaanden; en, by de herinnering van het deerlyk lot hun overgekomen, met troostryke denkbeelden van verzagting des drukkenden Onheils streelden. Gods Barmhartigheid en Vergeeflykheid jegens Zondrouwigen moest hun ten prikkel strekken, om dit Volks-, gode gewyd, Feest, naar de Vaderlyke Instelling, te onderhouden.
Dan hoe wydverschillend was de uitwerking deezes volernstigen en vriendlyken schryvens. In eenige der bedorvenste Stammen werd deeze Aanzoek ter Paaschfeestvieringe, met hoe veel aandrangs gedaan, met spot en belaching bejegend. Bykans onbegryplyke loszinnigheid! doch die den Mensch, dat met zichzelven zo dikwyls strydig handelend Schepzel, ook in omstandigheden bevangt, welke daar toe allerongeschiktst zyn. - Dit, nogthans, was aller byster geval niet. Men vondt 'er, onder de Tien Stammen, die, door dit aanschryven diep getroffen, zich verootmoedigden, en op het voor hun zo onverwagt uitgeschreeven Paaschfeest te Jerusalem verscheenen.
Uit het Geschiedverhaal schynt het, dat hosea, de laatste der Israëlitische Koningen, de Uitnoodiging tot het vieren van dit Pascha te Jerusalem niet verhinderd, en
| |
| |
zich ten dien opzigte anders gedraagen hebbe, dan zyne Voorzaaten, zints de dagen jeroboams; doch was die Koning, ten tyde deezer Uitnoodigingsbrieven, gelyk ons uit alle omstandigheden toeschynt dat het geval ware, reeds ontthroond, dan heeft hy geene verdiensten van Inschiklykheid of Meewaarigheid altoos. Maar dit in 't voorbygaan.
In Juda zelve was alles één Hart en één Zin, om het Gebod des Konings en zyner Raaden wegens het Paaschfeest te volbrengen. Na Jerusalem krielden de wegen van Feestgangeren; die Hoofdstad werd 'er mede opgevuld.
Hadt 'er een Tempelzuivering plaats gegreepen; 'er viel nu meer te doen: de geheele Stad moest van Drekgoden, en alle daarop zweemende Overblyfzelen, ontledigd worden. Bevel en volvoering was hier zo na mogelyk gelyktydig. Niets in 't oog vallends, tot den Afgodendienst betrekkelyk, bleef in de dus lang ontheiligde heilige Stad overig.
Het Paschavieren ving met de gewoone, door de Wet voorgeschreevene, Heiligingen der Feestgenooten aan. De Priesters, agterlyker in de Reiniging dan de Leviten, moesten deezer laatsten ondersteunende en helpende hand op nieuw inroepen.
De Volksmenigte en de kortheid des Tyds bragten te wege, dat de Reiniging, volgens het Voorschrift van mozes Wet, aan elk niet ten vollen kon verrigt worden. Dit mangel verwekte twyfeling, verwyl en gemor. - Hiskia, die, zo welberedeneerd, zich aan den vastgestelden Dag des Feests niet gestoord, maar dien, daar nood wet brak, wyslyk verschikt hadt, treedt met zyn wys beleid en veel vermogenden invloed tusschenbeiden; en beslist de voor den Wettischen Israëliet netelige zaak, op eene wyze, die een Letterknegt in den Godsdienst niet kan goedkeuren; maar de hoogste voldoening schenkt aan het opgeklaard Verstand.
Hiskia stort een Gebed uit, 't welk den echten en waardigen Kweekeling van jesaia kenmerkt. ‘De heere, die goed is, maake Verzoening voor dien, die zyn gansche harte gerigt heeft om god den heere, den god zyner Vaderen, te zoeken; hoewel niet naar de Reinheid des Heiligdoms; offchoon hem de Wettische Reinheid ontbreeke!’ - Hoe verre, hoe edel,
| |
| |
verheft zich deeze Vorst boven de Letter, als de Ziel der Wet wordt in 't oog gehouden, en in agt genomen!
's Konings Gebed, waar in de Volksmenigte deel nam, vondt Verhooring. De Feeststremmende huivering, over het gemis van iets byplegtigs, was weggenomen, door deeze bedaarde, verstandige en welberaamde, tusschentreeding des Konings.
Met vryer harte kon nu elk Boetvaardig en Zondrouwig Israëller tot het Feest der Ongezuurde Brooden toetreeden; de zeven dagen, daar toe bestemd, met verheuginge in god, en blydschap, vieren. Rechtschaape Godsdienstkennis, en een Hart daar aan beantwoordende, juicht op dit Feest met volle ruimte. Men verheelde zich de onderlinge Gelukwenschingen der Godgezinden! Het sleurige, 't welk anders veelal Godsdienstfeesten vergezelt, en door de zigtbaarste tekenen van onaandagtigheid zo zeer ontluistert, hadt hier geen plaats; alles is geveste aandagt, by allen klimt de aandoening tot verrukking op!
De gehoudene handelwyze des Konings in de Dagbestelling, of Dagverstrekking, des Paaschfeests; zyn welbedagt en gelukkig geslaagd middel om het onverwylden voortgang te doen hebben, met voorbystapping van de Letter der Wet, en het welslaagen van dit alles, gaf ruime stoffe tot aangenaam Onderhoud tusschen den zo schranderen als Godvrugtigen Koning, en de zodanigen onder de Leviten, die, nevens hem, verlichten Godsdienst bezaten, en hem in het Hervormingswerk veel meer diensts gedaan hadden dan de sammelende Priesters; die nogthans eerlang zich in menigte-heiligden; waar toe de verzogte en bewilligde Verdubbeling der Feestdagen gelegenheid gaf.
Hiskia, die den Volke dit verdubbeld Paaschfeest schonk, droeg een goed deel der verbaazende Kosten. Duizend Varren, zevenduizend Lammeren, geeft hy tot de Offeranden en Offermaaltyden. - De Hovelingen volgen 's Vorsten voorbeeld, met een gelyk getal van Varren, en drieduizend Lammeren, boven 't getal van 's Konings Geschenk, daar aan toe te voegen.
's Vorsten tegenwoordigheid by deeze verdubbelde en blydschapvolle Feestviering; zyn verstandig, menschkundig en menschlievend, Gedrag, door den Godsdienst veredeld, maaken hem 's Volks Lieveling; het ziet in hiskia, schoon nog in den vaag zyner leevensjaaren, een
| |
| |
Vader zyner Onderdaanen. Alles loopt, alles werkt, overeenkomstig met zyn doel, zamen, om den dus lang, op veelerlei wyzen, versmaaden en verwaarloosden Eerdienst des éénen waaren gods, by zyne Onderzaaten, en die zich verder op de Uitnoodigingsbrieven ter Feestvieringe vervoegden, hoogst geagt en begeerlyk te maaken.
Eene Omwenteling, ten voordeele van den waaren Godsdienst, en ook van den Joodschen Burgerstaat, daar mede op het naauwst verbonden, te wege gebragt, in een zo kort tydsbestek, en op eene wyze die Verstand en Moed kenmerkte in den Hoofdbewerker, kon niet naalaaten, den Geschiedboeker, wiens styl zich anderzins tot een louter en droog Verhaal bepaalt, te roeren, en, ten slotte, te herinneren aan de luisterrykste dagen van de Voorvaderlyke, lang versmaade, doch nu herstelde, Godsdienstviering. Immers hy vermeldt: ‘Geheel Juda was blyde, en nevens 't zelve de Priester en de Levit; ook alle de Jooden, die uit Israël ter Feestvieringe na het juichend Jerusalem opgekomen waren. - Alles ademde vreugde: blydschap woondé in Jerusalem. - Zints de dagen van salomo, was 'er te dier Stede niets dergelyks gezien of gehoord.’
Ten besluite van al het met zo veel toestels verrigtte Godsdienstwerk, met Volksvrolykheid afgewisseld, 't geen te gader veertien dagen geduurd hadt, stonden de Levitische Priesters op, en gaven, ten affcheid, den Volke den welmeenendsten Zegen; hunne uitgeboezemde wenschen steegen ten Hemel, en erlangden verhooring.
Dus, Leezers! hebben wy u een Tafereel geschetst van eene belangryke Gebeurtenis, en, zo veel ons mogelyk was, den overvloed der zich aanbiedende stoffe ineengedrongen. - Veel moest ik met een losse hand overloopen; doch heb ik (althans dit is myne pooging geweest) de belangrykste Beelden op den voorgrond gebragt, en in zulk eenen dag gezet, als kon strekken, om ons deeze groote Godsdienst-Omwenteling van eene den Hoofdbedryver gunstige en welverdiende zyde te doen beschouwen. |
|