De beleefdheid als eene zedelyke hoedanigheid beschouwd.
(Naar het Engelsch.)
Beleefdheid is de uitdrukking van Nderigheid en Zagtaartigheid in onze verkeering met onze Medemenschen. Deeze Deugd vertoont zich in de gesprekken van den Bezitter. Zy wederhoudt hem van alle harde en strenge uitdrukkingen, van alle berispzugt en liesdeloosheid. Een beleesd Man, wel verte van daar door een laage kruiper en vleijer te worden, zal altoos van en tot zyn Naasten spreeken met alle heuschheid. Hy zal nimmer iemands misslagen ophaalen, of aan den dag brengen, dan wanneer zulks noodig is. Zelfs dan, 't zy de Persoon, die een misslag begaan heeft, tegenwoordig of afweezig is, zal hy hem op eene wyze behandelen, welke geen rechtmaatige stoffe tot aanstoot geest. De beleefde Man zoekt altoos te behaagen, waar hy het kan doen, bestaanbaar met braasheid en 't algemeen welzyn des Menschdoms. Hy is altoos gereed om genoegen te neemen, en de beste unlegging te geeven aan de poogingen, ten dien einde aangewend. Van hier zullen de zodanigen, die hem wenschen te verpligten, hoe ongelukkig zy ook mogen slaagen, of hoe gebrekkig zy zich uitdrukken, zyns oordeels, hem onder verpligting brengen. De zodanigen ook, die ten oogmerke hebben hem te beledigen, zullen ondervinden, dat zyn toorn of gevoeligheid geleenigd wordt door Beleefdheid, en dat hy tot geen verdere uitersten zal komen, dan Rede en Menschliefde gehengen.
By zommigen is deeze Beleefdheid eene Natuurlyke Geaartheid, zo sterk, dat het hun bykans onmogelyk is, eene taal te voeren, of een gedrag, daar mede strydig, te houden. By anderen wordt deeze Beleefdheid door overdenking en oefening verkreegen. De eerstgemelde is doorgaans het bevalligst en beminnelykst; doch de laatstgenoemde ten minsten even verdienstlyk: de eerste zal een zekerder weg ten toegange tot het menschlyk hart vinden; de laatste het verstand en oordeel tot zyne zyde overhaalen, en de overwinning, welke hy op zichzelven behaald heeft, doen toejuichen.
De opregte betuigingen van deeze Beleesdheid, 't zy dan natuurlyk eigen of zich hebbelyk gemaakt, verdienen goedkeuring en liesde; doch het naamaakzel van Beleesdheid ('t geen men zo vaak ontmoet) heeft geene waarde altoos.
Geen Leevensstand is 'er, waarin men deeze beminnenswaardige zielsgesteltenisse niet kan betoonen. Waar is de Man, die het niet, ten eenigen tyde, in zyne magt heeft, deezen of geenen zyner Naasten te kwellen, te benadeelen? Hy kan,