| |
Belangryk verslag eens nieuwen wegs na de Oost-Indien, over Aleppo en Bagdad; veele byzonderheden van de gewoonten en zeden der turken ontvouwende.
(Ontleend uit donald campbell's Journey over Land to India.)
De Heer donald campbell verliet Aleppo, onder de bezorging van een Tartaarschen Gids. Deeze Man, was hy verzekerd, was een uit het groot getal, die in het Turksche Ryk gebruikt worden om boodschappen van het Hof na verscheide Onderkoningen en Bashas te brengen. Op de trouw deezer Lieden kan men zich volkomen verlaaten. Deeze Gids, inzonderheid, hadt een uitsteekend Character; en hy kwam met den Heer campbell overeen, dat hy hem veilig te Bagdad zou brengen, mits deeze zich onderwierp, om het gewaad van een Tartaar, ter vermomminge, aan te neemen, en voor zyn Slaaf door te gaan. Hy moest, daarenboven, hem en zyn Knegt, die voor Tolk ging, van allen voorraad op den weg verzorgen: van Paarden zou hy verwisselen zo dikwyls het den Heer campbell behaagde; en zo schielyk of langzaam reizen als hem goeddagt. Voor deezen dienst zou hy 120 Ponden St. ontvangen.
Deeze Man, schryft Mr. campbell, was een dier charactermerkende Persoonen, van welken een Schilder gaarne een schets zou neemen. De Tartaar was kennelyk te leezen in elken weezenstrek, en in de geheele houding. Hy was kloek van gestalte, welgespierd, en zwaar van gebeente. Zyn geheele voorkomen duidde rustigheid, sterkte en leevendigheid, aan; de laarzen konden het vast en gespierd maakzel zyner beenen niet geheel verbergen. Zyne schouders strekten zich tot eene verbaazende breedte uit; hy was zeer mager; zyn voorhoofd, schoon grootendeels onder zyn tulband bedekt,
| |
| |
was zeer hoog; zyn neus groot, gekromd, scherp, en vervooruitsteekend. Een paar kleine, scherp ziende, zwarte oogen, enkel door de breedte van den neus gescheiden, en knevels, welke, zwaar met pomade bestreeken, een enkel blad geleeken, en die hy, by elk woord 't geen hy sprak, bewoog, gelyk een loerende kat de wenkbraauwen, zetten eene vreemde woestheid, die alle beschryving te boven gaat, by aan zyn gelaad.
Hy bekeek my met veel oplettenheids - opende zyn mond, twee of drie maalen, als een gaapende exter, om te spreeken, en streek zyne wenkbraauwen even dikwyls - eindelyk verklaarde hy, dat hy het op zich nam, myn Geleider te weezen, en voegde 'er by, op myn zwart hair en bruine kleur doelende, dat ik, meer dan een Frank dien hy immer zag, op een Inbooreling geleek. Hy wilde, dat ik myn hair kort zou afsnyden, en my van een Tartaarsche kleeding en muts, gelyk de zyne van maakzel, voorzien; met byvoeging, dat hy my, ten bestemden tyde, zou opwagten; en vertrok.
Toen ik gemeenzaamer werd met myn Gids, bevond ik, dat zyn Character beter trekken aan den dag lag, dan het eerste voorkomen my hadt ingeboezemd, en ik begon hem met den tyd te houden voor een gezelligen knaap. Bemerkende dat ik zwaargeestig was, en dikmaals in diepe gedagten, toonde hy de duidlykste tekenen van medelyden. Bedenkende dat ik op een grooten afstand verwyderd was van myn geslacht en vrienden, sprak hy daar over als iemand die deel nam in deeze myne aandoeningen, en op eene wyze die eer deedt aan zyn hart. Om de waarheid te zeggen, hy deedt alles wat hy kon, om myne zorgen te lenigen; met my spreekende door tusschenkomst van den Tolk, of in de gebrooke lingua franca. Hy verzorgde alle myne behoeften overvloedig, op de vriendlykste wyze; verwisselende van paarden, zo dikwyls het my goeddagt; sterk of langzaam rydende, juist zo als my meest behaagde.
Het voornaamste, 't geen hy, op onze reize, ten oogmerk scheen te hebben, was, om my een diepen indruk te geeven van het gezag en den invloed, dien hy hadt, als een Boode des Sultans. Naardemaal alle deeze lieden door de voornaamste Overheidspersoonen in het land gebruikt worden, en als 't ware de schakels zyn van de onderlinge gemeenschap tusschen deezen, zien zy zich
| |
| |
aan als persoonen van aangelegenheid voor den Staat. Dewyl de aanzienlyke Persoonen, in wier dienst zy zich laaten gebruiken, hun het gewigt huns gezags laaten gevoelen, en hun met de grootste kleinagting behandelen, worden zy hebbelyk laag kruipende voor hunne meerderen, en, by een natuurlyk gevolg, onbeschoft en ondraaglyk omtrent hunne minderen, of die zy begrypen als de zodanigen te mogen aanzien. Als overbrengers van boodschappen, is hun gezag en magt, waar zy komen, in eenige stukken, onbetwistbaar; zy kunnen leeftogt, paarden en bedienden, als zy het noodig oordeelen, krygen; en durft niemand hun het regt betwisten, om een paard van onder iemand weg te neemen, om 's Keizers zaak te bespoedigen, hoe zeer de eigenaar 't zelve ook noodig hebbe.
Naardemaal wy stil hielden op veele pleisterplaatzen, om andere Paarden en Leeftogt op te doen, hadt myn Tartaarsche Gids zeer veele gelegenheden om zyn aanzien te laaten gelden, en groot gezagbetoon te gebruiken. Zo ras hy by eene Caravansera stil hieldt, riep hy onmiddelyk, in den naam des Sultans, op een dreigenden toon, om andere Paarden, spys, enz. met eisch om het oogenbliklyk te leveren.
De schrik voor deezen grooten Man werkte als eene betovering; niets kon de werkzaamheid der Mannen, de vlugheid der Vrouwen, en den schrik der Kinderen, overtreffen; want by de Caravanseras zyn steeds een menigte lieden uit de laagste soort van volk; maar geen spoed in het vervaardigen, geen vlytbetoon, hoe groot, kon mynen Gids voldoen; hy wilde my zyne magt op eene nog treffender wyze toonen, en sloeg de werkzaam bezigen met zyn zweep, uit al zyn magt. - Ik moet bekennen dat ik my zeer ergerde aan dit verregaand misbruik van aangemaatigd gezagbetoon, en was twee of driemaalen in den wil om 'er tusschen beiden te komen; dan, gelukkig bedagt ik, dat ik buiten myn character zou treeden, dat het geen goede uitwerking altoos kon hebben, en dat, als ik het my onder wond een woord ten beste dier lieden te spreeken, myn Gids verpligt zou weezen, om, te myner verdediginge, my slagen toe te tellen, om allen vermoeden te voorkomen.
Op den zesden dag naa dat wy Aleppo verlaaten hadden, bereikten wy Diarbeker, de Hoofdstad eens Landschaps van dien naam. Wy waren eene uitgestrektheid
| |
| |
lands tusschen de drie en vierhonderd Engelsche Mylen doorgetrokken, meestal gezegend met de uitsteekendste vrugtbaarheid; in de weinig bebouwde deelen, Koorn, Vrugten van allerlei soort, Zyde in overvloed, en van verscheide soort, voortbrengende; Weidlanden, zo schoon als ik immer zag, waren bedekt met Vee en Kudden. Over dag was de lugt alleraangenaamst; doch de koude viel des nagts zeer scherp.
Niettegenstaande de uitsteekende vrugtbaarheid deezes Lands, is het slegte Staatsbestuur, zamenwerkende met de traagheid der Inwoonderen, oorzaak, dat het schaars bevolkt en slegt bebouwd is. Diarbeker, ook Mesopotamia geheeten, uit hoofde van de ligging tusschen de twee groote Rivieren, de Tigris en de Euphraat, en door moses Padan Aram geheeten, dat wil zeggen het Vrugtbaar Syrie, wordt verondersteld de plaats te weezen, waar het Paradys lag; en alle Aardrykskundigen stemmen zamen, dat de Afstammelingen van noach naa den Zondvloed zich daar hebben nedergezet.
Hoe weinig beduidend deeze omstandigheden ook mogen voorkomen aan de zodanigen, die enkel op winst en verlies rekenen, kan men niet lochenen, dat zy een veel vermogende en aangenaame uit werking baaren op lieden van een uitgebreider denkwyze. Dien grond te betreeden, waar abraham wandelde; waar nahor, de Vader van rebecca, leefde; en waar laban, tot wien jacob heenen vloodt om zyns Broeders esau's woede te ontwyken, woonde; waar die Aartsvader hem veertien jaaren diende om zyne geliefde rachel ter Vrouwe te krygen, was voor my eene omstandigheid, welke in mynen geest aangenaame gewaarwordingen deedt ontstaan.
De Stad Diarbeker is gelegen in eene aangenaamevlakte, aan den oever van den Tigris, niet wyd van den oorsprong. Deeze Stad is een der vermogendste, zo wel als handel-, volkrykste en sterkste, Steden in Asiatisch Turkyen, vercierd met veele Piazzas en Marktplaatzen in den Turkschen smaak, en een groote fraaije Mosqué, voorheen een Christenkerk.
Weinige Landschappen op den aardbodem overtressen den oord omstreeks deeze Stad, in natuurlyke rykheid en schoonheid. Het brood en de wyn zyn 'er allerheerlykst; de vrugten smaaken boven alle vergelyking lekker. De Tartaar droeg zorge, onder de houding van eene trotsche meerderheid, om, Vogels stukken scheuren- | |
| |
de, my nu en dan een poot en vleugel te geeven, tot dat ik de lekkerste maaltyd, die ik immer deed, geëeten had.
Men rekent, dat 'er, in deeze Stad, niet minder dan 20,000 Christen-Inwoonders zyn; eenige behooren tot de Roomsche Kerk. Misschien is het aan deeze vermenging toe te schryven, dat de Schoone Sexe hier meer vryheids heeft, en dat de Mannen beschaafder en spraakzaamer zyn, dan in eenige andere Stad des Turkschen gebieds. De voornaame bezigheid, te dier Stede, is het bereiden van het zogenaamde Turksche Leder.
Verbeeld u myn Tartaarschen Gids, die een verwonderlyk goed Acteur was, in eene Caravansera staatlyk aan zyn middagmaal- gezeten, de keurigste Vogels, het lekkerst Vleesch, en de beste Vrugten, met zo veel staatsie als een Basha eetende; en, om, ter bereiking van het oogmerk myner vermomminge, den schyn van gezag over my te betoonen, my, die op eenen afstand zeer nederig nederzat, een gedeelte van zyn overvloed toereikende. Alle de poogingen der verbeelding schieten te kort, om de gedaante, de wyze, de woorden, den oogslag en de gebaaren, van deezen Tartaar te beschryven; nu eens nam hy een veragtend medelyden, dan een trotsche meerderheid, aan; nu eens eene norsche gestrengheid, dan eene zagtheid, de kenmerken draagende van zyne meerderheid; en dit alles op zulk eene meesterlyke wyze in de volvoering, dat ik twyfel, of garrick, met al zyn vermogen van nabootzing, hem zou hebben kunnen overtreffen.
Hoe hachlyk het ook voor my ware, de hoogte, waar toe hy dit alles opvoerde, won het zomtyds van myne voorzigtigheid, en dwong my tot overluid lachen. By zulke gelegenheden hief hy een dreigende hand op, trok zyne wenkbraauwen tot zyn tulband op, haalde de hoeken van zyn mond op de veragtlykste wyze na beneden, en gaf een luide grom; de dreigendste oogen op my nederslaande; tot dat ik, geheel door een vlaag van lachen vermeesterd, daar onder als bezweek, myn aangezigt met myne handen bedekte, en, zo goed ik kon, boog, ten teken van leedweezen en onderwerping: wanneer hy my zwaar bedreigde, en teffens klaagde, dat hy vreesde bedroogen te zyn, en een gek gekogt te hebben. Onder dit grommen ging hy na buiten, en beval my de paarden gereed te maaken, onder bedreiging van zwaare straffe, en ontelbaar herhaalde slagen met de zweep over myn hoofd.
| |
| |
Toen wy onzen weg vervorderden van Diarboker ne Bagdad, vond ik dat de lugt allengskens warmer wierd, en nam waar dat het volk meer en meer in ruwheid toenam. Het gedrag van myn Gids (want hy kende de lieden des lands door en door,) werd 'en naar ingerigt, en ik moest my nog onderwerplyker gedraagen. Ik nam waar, dat zyn gezagbetoon 't zelfde bleef, dat hy het met meer gestrengheids uitoefende, en blinde gehoorzaamheid vorderde; als mede dat hy blykbaar met meer omzigtigheids te werk ging; want, in eenige streeken, vermydde hy, door eenen omweg te neemen, kleine dorpen, of reedt 'er door met allen spoed, terwyl de gaapende menigte ons hield voor Gezanten, met een allergewigtigste en geen toeven lydende boodschap belast; dan weder vervoegde hy zich in de Steden, en scheen het op 't geval te laaten aankomen, of wy ontdekt zouden worden, dan niet. In eenige Caravanseras bejezgende hy my met een gemaakte onverschilligheid, in andere liet hy my met hem eeten en wyn drinken; deezen sloeg hy op deeze plaats ruim en ryklyk in, op andere onthieldt hy 'er zich zorgvuldig van. Nu eens bleeven wy den geheelen nagt over in 't open veld, daar wy zeer wel in eene Stad, of Dorp, zouden hebben kunnen vernagten; wy vonden de nagten alsdan zo bytend koud, als de dagen verveelend heet. Daar myn Gids tot een Slaaf en Dwingland tevens was opgevoed, kan ik veronderstellen, dat eenige deelen zyns gedrags niets dan grilligheid en willekeur ten oorsprong hadden; doch, daar hy natuurlyk goedaartig was, en veele deezer afwykingen van de gewoone reiswyze vergezeld gingen van moeilykheden, zo wel voor hem zelven als voor my en den anderen Tartaar, moest ik veronderstellen dat hy gelyk hadt, en gelooven, dat hy, over 't geheel, handelde naar de beginzelen van gezond verstand en staatkunde.
Dikwyls maande hy my het lachen af, zeggende, dat het niet manlyk, onvoeglyk, en onbestaanbaar was met de deftigheid, een verstandig man passende, en boven dat alles gevaarlyk.
Op eenen avond kwamen wy, naa een heeten dag doorgestaan en sterk gereeden te hebben, in eene Caravansera. Of het grilligheid, geemlykheid over de vermoeijenis, of een streek van staatkunde was, welke hem aandreef, weet ik niet; maar wel, dat hy, meer dan ik immer zag, gezind was, de rol eens dwinglands te speelen. Hy sloeg den man, die de paarden van ons afnam; niemand, die hem
| |
| |
ontmoette, ontging deeze mishandeling; het huis daverde van zyn grommende stem. Hy beval, dat het avondeeten in alleryl moest gereed zyn; hy at morrende, vondt alles onsmaaklyk; en, onder voorwendzel van een wel toegemaakten schotel smaakloos te vinden, gaf hy dien aan my over, zeggende: ‘Hier, jimmel’ (dit was myn aangenomen naam) ‘hier, neem deeze vuiligheid, en wring dezelve door uw ruwe keel; zulke spys is alleen goed voor een Frank!’ Ik aanvaardde deeze spys met het teken van de diepste onderwerping welke ik kon aanneemen; het vleesch met myne vingeren stukken scheurende, terwyl ik die ook tot een lepel gebruikte om ryst te eeten, en at hartig: hy keek my al dien tyd sterk aan. Geëeten hebbende, gaf ik hem een beduiding in de Franke taal, dat ik wel wyn zou verlangen om die spys door te spoelen; doch hy wilde my niet verstaan.
Het avondeeten gedaan zynde, beval hy een knegt, water te brengen, en de voeten te wasschen. Terwyl dit geschiedde, zag hy elk der omstanderen met een dreigend oog aan. Myn medeknegt, die naast my zat, vertolkte my alles wat hy zeide. ‘Ja, gy slaaven!’ dus drukte hy zich uit, op zyn kussen zich omkeerende, ‘ja, ik zal den besten uwer myne voeten doen wasschen; want wie zal weigeren de voeten te reinigen van hem, die den Sultan der Wereld verbeeldt, den Zoon van mahometh, den Gezondenen des Heeren?’ - De arme knaap volvoerde het vernederend werk; hem alleen in de reden vallende met te zeggen: ‘Gezegend zy myn Heer de Sultan! Eere zy den Heere onzen God, en mahometh zyn Propheet!’ - ‘Ja, ja,’ vervolgde myn Gids, ‘zegen God en den Propheet, en bid voor zynen Knegt, onzen Sultan, en allen, die hem vertegenwoordigen, gelyk ik; om dat zy slaaven, als gy zyt, laaten leeven. - Ja, gy zult deezen Frank de voeten wasschen.’ - Hierop zich mywaards wendende met de houding van een meesteragtige tederheid. ‘Jimmel! steek uwe voeten uit, en laat dezelve wasschen door deezen Leerling van ali. - Ik zeg, steek uwe voeten uit!’
Zeer bezwaarlyk kon ik my van lachen onthouden op. het hooren van al dit gezwets, en het meesteragtig uitdeelen zyner bevelen. Ik deed laarzen en koussen uit. De knegt haalde schoon water, en ging myne voeten
| |
| |
wasschen met alle goedwilligheid en nederigheid: terwyl hy egter betoonde, zo veel gevoels te hebben van de vernedering, in dit bedryf opgeslooten, dat ik liever deeze voetwassching, schoon dezelve voor my een wellust was, zou gemist hebben.
Te midden van deeze voetwassching, aan my verrigt, stondt de Tartaar, die zyn pyp lag te rooken, van zyn kussen op, en twee of drie maalen het vertrek op en neer gewandeld hebbende, nam hy de tabakspyp uit den mond, met de belachlykste houding van zelfgevoel zyner aangelegenheid, en op een toon, die eer geleek naar de stem van eenen raaskallenden, dan van iemand die by zyne zinnen was, borst hy uit in deeze vlaag van zelfvoldoening: ‘Dit is het als men zich in de bescherming van een groot Man bevindt! Een Musulman wascht hem de voeten!’
De buitenspoorigheid van dit denkbeeld, de ongerymdheid der toepassinge, en de houding waar mede dit werd voortgebragt, beving my in zulker voege, dat ik, in spyt van alle poogingen ten tegendeele, my niet van lachen kon wederhouden.
Had ik het penceel van hogarth, de pen van shakespeare, of de gaave van garrick, dan zou ik het my mogen onderwinden, om eenig denkbeeld te geeven van zyne houding, toen de Gids, zich omkeerende, my in een vlaag van lachen zag. Ik mogt in zulk een geval, zeg ik, het onderneemen: maar ik zou aan het onderwerp geen regt kunnen doen. Zodanig eene vereeniging van belachlyke uitdrukking zag ik nimmer. Het was, in de daad, een kort begrip van alle laage menschlyke driften. Woede hadt de boventoon; doch het was belachlyke woede - 't was woede die eer grimlachte dan het aangezigt fronzelde. - Onder dit alles zag men schaamte en kwelling, beschroomdheid en gevoeligheid, trots en vernedering, laagheid en gekwetsten hoogmoed. Want eenigen tyd stondt hy als op de plaats vastgeklemd: zyne oogen glinsterden; zyne gepunte knevels volgden de trekkende beweegingen zyner lippen; nu en dan deedt hy den mond een weinig open. - Buiten staat was hy om zyne aandoeningen te uiten: en hy bleef niet alleen in dien stand tot dat myn lachen bedaarde, maar tot dat ik tyd had om hier over ernstig na te denken.
Eindelyk keerde hy, zonder een enkel woord te spree- | |
| |
ken, zich om, deedt zyne muilen uit, zyne laarzen aan, en schreeuwde tot dat hy al het volk in de Caravansera hadt zamengeroepen; en beval dat de paarden oogenbliklyk zouden worden gereed gemaakt. Dewyl de volbrenging der bevelen van zodanig een persoon geen uitstel gedoogt, stonden de paarden onverwyld gereed. - Ik zag dat ik moest voortgaan, of met myn Gids breeken. Dan, bedenkende dat ik zelf schuld had, dat een geschil ongelukkig kon afloopen, en dat het in allen gevalle slegts een schielyk overwaaijende vlaag was, deed ik desgelyks myne laarzen aan, en was gereed om te vertrekken, schoon ik my beter geschikt vond om twaalf uuren te slaapen, dan om één uur te paard te ryden.
Wy steegen onmiddelyk te paard, en het was myn goed geluk dat ik het beste paard had. Hy zette het op een galop: de maan scheen zo helder als of het dag was. Ik spoorde myn paard aan, en hield het voor hem uit; dit plaagde hem derwyze, dat hy zyn beest ongenadig sloeg. Eindelyk, naa acht of tien Engelsche Mylen gereeden te hebben, riep hy halt! en zeide dat hy hier den geheelen nagt wilde blyven.
Ik zag, dat dit alles geschiedde uit loutere wraakzugt: maar, weetende dat alle tegenspraak vrugtloos tegenspartelen zou weezen, steeg ik ook af. Oordeelende, dat de beste wyze, om hem, op myne beurt, te kwellen, bestond, in een gemaakte goedkeuring aan zyn plan te geeven, keerde ik my tot den knegt (wel verzekerd, dat hy, als een Tolk, het zou overbrengen aan den Tartaar), en zeide, dat ik verrukt was over de schoonheid van den nagt, met byvoeging, dat te liggen in een gezonde open lugt veel beter was dan te stinken in een bedompte en morssige Caravansera.
Zo ras dit myn zeggen aan den Tartaar was overgebragt, merkte hy op, dat de open lugt de beste plaats was voor de beesten des velds, en daarom ook zeer wel voegde voor een Frank: maar dat, wat hem betrof, hy veel liever op een zagt kussen rustte, en dat hy zulks zou gedaan hebben, hadt hy zich niet door myn vervloekt lachen genoodzaakt gevonden tot dit onaangenaam nagtverblyf. - Hierby bleef ons gesprek, en wy vielen in slaap.
(Het Vervolg ter naastkomende gelegenheid.) |
|