| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Winst-doen, der menschen algemeen heerschende drift.
Maxima pars haminum morbo jactatur eodem.
horatius.
De zugt om Winst te doen is eene drift zo algemeen by alle Volken der aarde, en door alle eeuwen heen zo sterk geweest, dat het wel twyfel zou kunnen baaren of de Geldzugtigen zich daar op niet mogen beroepen als een Natuurlyk beginzel, ter verschooninge hunner onaflaatende poogingen om schatten op schatten te stapelen.
Deeze drift volgt, gelyk veele andere, ongetwyfeld de gewoonte der Eeuwe en des Volks, by welke dezelve plaats grypt; zy wordt daar door gewyzigd, en zal zich met meer sterkte vertoonen in een Koophandel dryvend Land, dan in een, waar de Rykdom het Erfgoed is in weinige Familien, en niet vatbaar voor groote vermeerdering. - Daarenboven is 'er een groot onderscheid tusschen den Gierigaart van den ouden tyd en eenen hedendaagschen. De wyze van Geldbeleggen brengt dit onderscheid te wege. De eerstgemelde moest onophoudelyk blyven schraapen om zyn goudhoop te vermeerderen; de laatstgenoemde kan stil by zyne Papieten nederzitten, en de ophooping der Intrestgelden afwagten. - In 't voorbygaan, de ouderwetsche Geldverzamelaar had het wisser, en niet te vreezen voor het instorten van een Papieren Kredit-gebouw.
Wanneer wy zeggen, dat een Mensch zugt om Winst te doen bezit, of, zo gy wilt, begeerte na Geld heeft, willen wy hem zulks tot geen verwyt duiden; dewyl, volgens de algemeene betekenis aan die spreekwyzen gehegt, daar in eene Onmaatige Geldzugt ligt opgeslooten;
| |
| |
letterlyk betreft zulks geen verwyt; althans geen, of alle Menschen deelen 'er eenigermaate in.
De zugt om Winst te doen, behoorelyk geregeld, is een der hegtste schakelen van de Menschlyke Maatschappy, brengt de Menschen in gemeenschaplyke zamenleeving byeen, en verspreidt over den aardbodem, by het verleenen van de leevensnoodwendigheden, veelvuldige vermaaken en genietingen, anders te vergeefsch gezogt.
Een staat van Armoede, hoe zeer door eenige Dichters als een Gelukstaat beschreeven, is in geenen deele een wenschlyke staat. De waarheid hiervan leert de ondervinding ten onwedersprekbaarste; dewyl dit een staat is, welken iedereen zoekt te ontkomen. Geen blaam kan deswegen op iemand kleeven, mits hy agtgeeve op de Middelen, welke hy te werk stelt om dit einde te bereiken; mits hy niemands eigendom aantaste, en geene erkende zedelyke grondbeginzels van gedrag schende.
De groote Vraag, welke, ten opzigte van dit stuk, langen tyd gehangen heeft, en die, niettegenstaande de wyd verschillende gevoelens deswegen opgegeeven, ten deezen opzigte nog onbeslist blyft, kan in deeze drie woorden begreepen worden. Wat is genoeg? - Een myner Kennissen bepaalde genoeg door ‘iets meer dan een Mensch volstrekt noodig heeft.’ Maar indien wy in de Maatschappy rondzien, en de met Geld bedeelde lieden in opmerking neemen, zullen wy, in de meeste gevallen, in bekooring komen om te denken, dat ‘zeer veel minder, dan de Menschen hebben,’ genoeg is. - Een ander myner Vrienden, die wat korzel valt, was gewoon te zeggen, dat een Man, die in den Handel 1100,000 Guldens gewonnen hadt, moest opgehangen worden; dewyl hy het onmogelyk rekende, dat dit, in 's menschen kortstondigen leeftyd, geschieden kon, zonder oneerlyke en schelmagtige middelen in 't werk te stellen. Ik laat dit voor zyne rekening, en aan de overweeging der Leezeren over.
Wat my betreft, ik denk dat 'er geen juiste paalen gezet kunnen worden aan de verkryging van Rykdom langs eerlyke wegen; en dus geene bepaaling van genoeg gesteld kan worden voor een Man, die zyn staat, door eenen geoorlofden en eerlyken handel, verbetert; en dit, onder andere, om reden, dat wy zullen bevinden, hoe zulk een Man, de waarde der Rykdommen kennende uit de moeite, welke hy ter verkryging heeft moeten aanwenden, zelden
| |
| |
een kwaad gebruik van het gewonnene zal maaken, en dat, van het welaangelegd gebruik der Rykdommen, het welzyn der Maatschappye, zo als dezelve tegenwoordig gesteld en ingerigt is, afhangt. Harssenschimmen van het volzalig Herderlyk leeven, waar van boven aangeduide Dichters droomden, zyn goed op het papier, en om ons by bespiegeling te verlustigen. Den daadlyken staat der dingen mogen en moeten wy nimmer uit het oog verliezen.
Nogthans kan men niet nalaaten te erkennen, dat Geld de wortel van allen kwaad is, en dat, tot welke goede einden eenigen de schatten ook mogen gebruiken, wy de meeste misdryven, in de Maatschappy gepleegd, tot dien heilloozen oorsprong kunnen brengen.
Deeze zugt tot Geld schynt in de daad een der grootste en sterkste verzoekingen, waaraan de Mensch zich vindt blootgesteld. Dezelve dient, om hun geduld en hun deugd te beproeven, en strekt ten maatstaf om de Weltevredenheid af te meeten; verdeelt het Menschdom in twee hoopen, goeden en slegten. Dikwyls hebben wy geen anderen toets om iemands Character te beproeven, dan het schatten van iemands Rykdom, de middelen waar door hy denzelven verkreegen heeft, en het gebruik 't geen hy 'er van maakt. De omstandigheden hebben een zo grooten invloed op het vormen van iemands Character, dat wy, des onkundig, maar zeer weinig weeten. Het verschil tusschen de edelmoedigheid van een goed en van een slegt Mensch maakt zyn deugd of ondeugd uit, en nimmer geeven wy onze goedkeurende bewondering aan de pragtige leevenswyze, in 't oog loopende uitrusting, en wat van dien aart meer zy, vóór dat wy iets vernomen hebben van de middelen, waar door hy zich in staat gesteld vindt om onder zyne Medeburgeten zulk een in 't oog vallend figuur te maaken. Het onderscheid tusschen den Man, die anderen, door slinksche streeken, op zyn Koopkantoor zittende, met voorbedagten raade, te kort doet, en den Straatroover, besstaat enkel hier in, dat de eerstgemelde verreweg de slegtste van beiden moet gerekend worden.
Dat de Menschen na het doen van Winst en het bezitten van Geld haaken ontstaat uit veelerlei oorzaaken. - De eerste, de natuurlykste en pryslykste, is de trek om de Leevensnoodwendigheden te verkrygen; deeze verkreegen zynde, is de begeerte, om in de genengten der
| |
| |
zamenleevinge te deelen, geen onvoeglyke dryfveer om meer dan het noodige te verwerven. Tot dus verre gevorderd zynde, wordt alles gevaarlyk, duister, en onbetreeden grond; en, schoon wy nimmer de eerlykheid van beginzel uit het ooge mogen verliezen, kunnen wy niet nalaaten, op de meerderheid, het gezag, de eerbetooningen, aan grooten Rykdom toegebragt, het oog te slaan: wy kunnen niet nalaaten, als wy het groote Huis, het lustig Buiten, en den weidschen toestel, onzes ryken Nabuurs beschouwen, te zeggen: ‘Wie onderscheidt ons?’ Dit is een gevaarlyk oogpunt. Die beschouwing, te verre voortgezet, kan ons tot gevaarlyke dwaaling, tot slegte stappen, brengen; en, zo deeze de heillooze gevolgen niet zyn, ontstaat daar uit, niet zelden, te onvredenheid over ons lot, en nyd, die de bron der genietingen, welke, in de daad, voor ons, in onzen kring, openstaan, vergiftigen; of ons uit die beroerde bron teugen van misnoegen en kwelling doen drinken.
Ondanks de heerschende zugt na Winst, is het, myns bedunkens, eene der troostrykste bedenkingen, dat de meerderheid des Menschdoms te vrede is met het schraale lot hun ten deele gevallen; dat zy, schoon gebooren met dezelfde neigingen en driften als hunne Medemenschen, zich bepaalen tot leevensbezigheden van zulk eenen aart, dat het zedelyk onmogelyk is, met de alleruiterste bevlytiging, Rykdommen te verkrygen. - Deeze overdenking dunkt my zo waarlyk troostvol voor een welgesteld hart, dat wy veel van de dwaasheid en snoodheid des Menschdoms moeten vergeeven, en op deezen gunstigen kant van de Menschlyke Natuur, voor eene wyl, het oog vestigen.
In meest alle handwerken, zyn 'er duizenden, die nooit kunnen droomen, dat zy ooit Meesters, en, langs dien weg, ryk zullen worden! Slaat het oog op die Millioenen, die, door alle eeuwen heen, te vrede geweest zyn met het lot van arbeiden, en anderen dienstbaar te weezen; onder hun moge men slegten en onwaardigen aantreffen, verre, wyd en verre, de grootste meerderheid bestaat uit eerlyke, vlytige en maatige, lieden. Hoe veelen deezer zetten zich tot bezigheden van den gevaarlyksten en schadelyksten aart; hoe veelen winnen hun dagelyks brood in de morssigste bezigheden; hoe veelen zyn 'er in de Mynwerken als begraaven; hoe veelen stellen zich bloot aan de ontzettendste Zeegevaaren, aan den wissel- | |
| |
beurtigen Oorlogskans; bykans met eene volstrekte zekerheid kunnende vooruit rekenen, dat zy in de diepte des Oceaans, of op het Slagveld, hun graf zullen vinden? De voordeelen, door de meesten deezer te behaalen, kunnen niet wel met den naam van Rykdommen bestempeld worden; zy zyn geschikt, en niet meer, om hun de leevensnoodwendigheden, en soms eenige aangenaamheden van 't leeven, te bezorgen; en, doen zy dit, dan hooren wy zelden de weeklagten van te onvredenheid en het morren des misnoegens.
Aan zulk eene ongelykheid van Staat en Lot onderwerpt zich de Mensch, met eene grooter gelaatenheid dan wy vooraf zouden berekenen. En schynt het volstrekt onbegryplyk voor iemand in den zagten schoot des overvloeds gezeten, hoe zo veele Menschen zich kunnen schikken tot eene leevenswyze, in de beste van welke hy zich elendig zou agten; en de veelvuldige voorbeelden van wanhoop en krankzinnigheid, veelal het deerlyk lot der zodanigen, die een groote lotwisseling van rykdom tot armoede ondergaan hebben, wyzen ten vollen uit, dat dit denkbeeld niet van grond ontbloot is.
Misschien - want gissing mag verschoond worden ten aanziene eens onderwerps, uit zynen aart zo vatbaar voor veelvuldige bespiegeling - misschien heeft de Godlyke Voorzienigheid in de harten van de meerderheid des Menschdoms (en deezen, van welken ik gesprooken heb, maaken verre de meerderheid uit,) zo een ligt bovenkomend bezef ingeplant van de gevaaren en de verzoekingen, aan welke zich de Ryken op deeze wereld blootgesteld vinden, dat hetzelve die Weltevredenheid baare, welke wy in de laagere leevenstanden zo vaak ontmoeten. - Een bezef van deezen aart kan zeer ligt sterkte ontvangen door ondervinding van de waarheid der stellingen eens welspreekenden Schryvers, ‘dat, van de veelvuldige kunsten om Ryk te worden, de meeste, in den eersten opslag zelve, onovereenbrenglyk zyn met de voorschriften van deugd; eenige zyn openbaar schurkagtig, en worden gepleegd, niet alleen met verwaarloozing, maar met uittarting, van alles wat goede trouw en regtvaardigheid mag heeten; en de overige zyn aan alle zyden dermaate omringd met gestaage verzoekingen, dat zeer weinigen, zelfs van de zodanigen, die niet als geheel aan de boosheid overgegeeven beschouwd
| |
| |
mogen worden, zich in staat bevinden om hunne onschuld te bewaaren.’
Het mag, derhalven, als een byzonder merkteken van de gunst des Hemels gehouden worden, wanneer een Mensch geene ongeregelde zugt na Rykdommen in zyn harte gevoelt; geene jalousy opvat omtrent de zodanigen, die, ten deezen opzigte, zich in voordeeliger omstandigheden geplaatst vinden; en geene van die zwakheden ontwaar wordt, waar door de Mensch zich laat vervoeren tot alle stappen van eerloosheid, om dat geen te verkrygen, 't welk zy niet weeten hoe te gebruiken; en waar van het eenig voeglyk gebruik zou weezen, dezelve te bekeeren tot daaden van vergelding en boetedoening.
Onder meer andere onheilen, welke Rykdommen, langs een onvoeglyken en oneerlyken weg verkreegen, en niet tot oorbaare einden aangewend, te wege gebragt hebben, mag, met het hoogste regt, gerekend worden, het staag toeneemend gebrek van vertrouwen tusschen de Menschen, 't geen de bron van alle onze gezellige genietingen vergiftigt. - Dit kwaad onder de zonne zullen wy ook het meest en sterkst heerschend vinden, waar de Winen Hebzugt het gelukkigst geslaagd zyn. Dit levert een ander bewys op om ons te overtuigen van het meerder geluk der zodanigen, die de zoetigheden niet gekend of gesmaakt hebben van welgeslaagde Gierigheid.
‘Indien wy,’ om de woorden des zo even aangetoogenen Schryvers te gebruiken, ‘den tegenwoordigen staat der wereld beschouwen, zal men ontwaar worden, dat alle vertrouwen van onder de Kinderen der Menschen verbannen is; dat geen Mensch, in gevallen by welke Geld gewaagd wordt, het laat aankomen op de goede Trouw van zynen Medemensch. Het is onmogelyk, de breedvoerige Papieren, waarin elke Verbintenis begreepen wordt, met alle de daar in te nedergeschreevene betuigingen, met alle de daar aan hangende Zegels, te zien, zonder zich te verwonderen over de verdorvenheid dier weezens, die van het verbreeken der gedaane beloften moeten te rug gehouden worden door dusdanige openlyke bekragtigingen, die zulke middelen noodig hebben, om dubbelzinnigheden en uitvlugten te voorkomen. Onder alle beschimpingen, door de dwaasheid of snoodheid der menschen veroorzaakt, is 'er geen sterker en steekeliger, dan dusdanige Verbintenis-Papieren.’ |
|