Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 714]
| |
Vaderlandsch Woordenboek; oorspronklyk verzameld door Jacobus Kok. Met Kaarten, Plaaten en Pourtraiten. XXXI en XXXII Deel. W. Te Amsterdam, by J. Allart. Het een 336 en 't ander 359 bl., in gr. 8vo.Met het verslag deezes staag voortgezetten Werks zyn wy eenigzins ten achteren geraakt. Wy zullen dit agterweezen eenigzins inhaalen, en ten dien einde twee Deelen te gelyk neemen. Een voortzettenden stap, dien wy te eer kunnen doen, daar wy in de Letters des Woordenboeks tot de W gevorderd zyn, en wel tot die hoogte waar op wy willemen aantreffen, en onder deezen Graaven en Prinsen, van welken veel gezegd is, en weinig nieuws te zeggen valt, en die zich hier in volle lengte vertoonen; doch geen hunner in een nieuw gezigtpunt. Zo is het ook met de de witten, die geen gering gedeelte van het XXXI Deel beslaan. Onder andere, zommige breede, Geslacht vermeldende Artykelen, is ons het meest opmerkenswaardigste voorgekomen, het Verslag van pieter adriaanszoon van der werf, waaromtrent wy aan den voet der bladzyde vinden: ‘Met dankbetuiging aan den geëerden Zender plaatzen wy dit oorspronglyk Stuk, zo als wy hetzelve hebben ontvangen, zonder eenige verschikking of verandering in taal of spelling. Om redenen ons daar toe beweegende, hebben wy zulks dienstig geoordeeld.’ Schoon des dubbel waardig, is het ons geheel ter overneeminge te lang. Wy moeten 'er eene en andere byzonderheid uit aanstippen. Van 's Mans Vader wordt by den aanvange dit berigt gegeeven. ‘Deeze was bekend met den Naam van adriaan vermeer, wiens Vader was laurens martensz. Hy was een Zeemtouwer te Leyden, en onder de Protestanten, volgende de gevoelens van menno simonsz. meer dan wel anderen van die Gezinte geoefend zynde in den Christlyken Godsdienst naar de leidraad van menno, by welke Gezinte men voorheen niet zodanige vaste Leeraars, dan wel in deeze dagen, vondt, nam hy dikwyls den Godsdienst by die Gezinte waar als Vermaaner, welken naam men eertyds gaf aan dezulken van die Gezinte, die zich daar op toeleiden, om hunne medebroeders door eenige Leerredenen of andere Godvrugtige oefeningen, ook catechisatien, en gepaste gebeden, te onderwyzen en te stichten, en ook wel de Heillge Bondzegelen te bedienen, terwyl zy egter hunne burgerlyke Neeringen of Ambachten bleeven waarneemen, en zich dezelve geenzins schaamden, en dit gebruik heeft nog zeer langen tyd in de Gemeente der Doopsgezinden (immers te Leyden) plaats gehad, naardien ik zelfs meer dan eenige zodanige Vermaaners te Leyden heb gekend, welke of het Ambagt van Broodbakker, | |
[pagina 715]
| |
of het Ambagt van Blikslaager, of eenige andere Burgerlyke Neering, exerceerdenGa naar voetnoot(*); onder dewelke egter een of andere in 't vervolg hunne neeringen lieten vaaren, en zich gemeenlyk in 't openbaar op de straaten met Mantel en Rabat of Bef (de gewoone kleeding onzer Protestantsche Leeraars) als Leeraars vertoonden, daar een Vermaaner anderzins die kleeding alleen gebruikte op zodanige tyden als hy zich by de Gemeente vervoegde in haare Vergaderingen, om dezelve te onderwyzen en te stichten, zo als gezegd is. - Men heeft doch onder de Doopsgezinden het gebruik van gestudeerde en in de Taalen onderweezene Persoonen tot Leeraars onder die Gezinte op te kweeken en aan te stellen, eerst in laateren tyde naar het voorbeeld van andere Protestantsche Gemeentens ingevoerd, en daar mede is ook de naam van Vermaaner verdweenen. Onze adriaan laurens martensz. vermeer, wanneer hy zich als wel meermaals na Haarlem hadt begeeven, om aldaar voor die van zyne Gezinte te prediken, of op eenige andere wyze zyne Christlyke Medebroeders te stichten, werd aldaar in 't Jaar 1537 in de furie tegen de Doopsgezinden, en dus ter zaake van zyn geloof, onthalst, naalaatende eene Weduwe en vier Kinderen.’ Deeze hebben naderhand den naam van van der werf gevoerd, gelyk het voorwerp van dit Artykel, ook wel voorkomende onder den Naam van pieter adriaansz. of pieter adriaansz. zeemtouwer, naar het beroep 't welk hy hanteerde. In den Jaare 1568 ontweek onze van der werf de Vervolging van alba na Embden: doch kwam in dat zelfde jaar in stilte weder na Holland, om met Jonkheer adriaan van zwieten (wien Prins willem van Oranje eene geheime Commissie hadt vertrouwd) iets ten nutte van de algemeene zaak te verrigten; doch 's Prinsen toeleg niet slaagende, begaf van der werf zich weer uit den Lande, alwaar hy niet zeker was, want de Bloedraad hadt hem uit den Lande verbannen, by Vonnis van 31 Aug. 1568, met verbeurtverklaaring van alle zyne Goederen. | |
[pagina 716]
| |
Vervolgens werd hy door den Prins, die op hem veel vertrouwen stelde, met de noodige Commissien voorzien, om verscheide zaaken van aanbelang, hier breeder omschreeven, in Holland te verrigten; als het verzamelen van Penningen tot vordering der gemeene zaake, en het spreeken met Regenten, der goede zaake toegedaan, en uit Holland gevlugt, In Wezel, waar hy zich in 't Jaar 1570 met zynen Broeder hadt nedergezet, was zyn huis de Vergaderplaats van veelen, ten dienste van den lande af- en aanreizende. Wanneer alle Hollandsche Steden, (Amsterdam uitgezonderd,) zich onder het Stadhouderschap van willem den I hadden begeeven, was hy dien Prins behulpzaam in den aanslag op Zutphen; en vondt zich voorzien met eene breede Commissie van den Stadhouder, om overal, waar zulks vereischt werd, en inzonderheid in Holland, de zaak der Vryheid te bevorderen, ‘als mede de noodige Contributien en gelden te ligten en te ontvangen, met byvoeging dat allen en een iegelyk aan hem pieter adriaansz. in alles wilden geeven zodanig geloof, als men aan hem Prinse, zelf tegenwoordig zynde, geeven zoude.’ De gewigtigste en geheimste handelingen werden hem toevertrouwd, hier breeder vermeld. Van al dit verrigtte den Prins te Dillenburg verslag gegeeven hebbende, zondt deeze hem weder na Holland af: ‘om by de Regeeringen van Dordrecht, Leyden, Gouda, en andere Steden, uit te werken, dat de Staaten van Holland toch wilden Staatsgewyze vergaderen; en voorzag hem verder van eene zeer breedvoerige Instructie, om aan die Regeering en de Staaten veele zaaken van het uiterste gewigt open te leggen. Schoon deeze Commissie aan veele kwaalykgezinden niet zeer behaagde, en hy ook in de uitvoering hier en daar sterk werd gedwarsboomd, zo benaarstigde hy zich nogthans met allen vlyt, om dezelve naar 's Prinsen genoegen te volbrengen, waar door hy ook dikmaals in gevaar zyns leevens geraakte.’ - Dit gevaar dreigde hem in het hier beschreevene geval, toen hy, by de Zandpoort, den Colonel lazarus mulder, door zyn yver en beleid, van eenen gewissen dood bevrydde, - toen hy, in 1572, van de Staaten uitgezonden werd, om het Volk onder den Graaf van der mark, tusschen Sassenheim en Haarlem gelegerd, te betaalen: ‘want,’ meldt onze Leevensbeschryver, ‘omtrent Hillegom gekomen zynde, wierd het Volk, 't geen hem escorteerde, overvallen door een party Spanjaarden, die het Legertje onder den Graaf van der mark hadden verslaagen, wanneer het hem medegegeeven geld byna was verlooren geraakt, alzo de Voerman der Wagen, op welke zich onze pieter adriaansz. bevondt, doodlyk gekwetst werd, indien niet 's Mans prompti- | |
[pagina 717]
| |
tude en cordaatheide en der geenen, die hem secorteerden, met beloften en dreigementen hadt gedwongen om het leidzel der Paarden aan te tasten en de wagen te mennen: waar door hy met het Geld te Leyden aankwam. Alwaar het verlies van het Geld wederom naby scheen, aangezien het Volk van mulder by de Zandpoort geslaagen, en zich na Leyden geretireerd hebbende, dit Geld ziende; eene volle betaaling van hunne agterstallige leening eischten, en zulks met zodanig een drift en woede, dat niemand tot hun durfde gaan om hun neder te zetten, waar toe zich nogthans onze pieter adriaansz. aanboodt; doch het Volk hoorende het woord van Uitstel werd zo verbitterd dat ze op hem aandringende zyn leeven dreigden; zo dat hy ter naauwernood uit hunne handen werd gered door den Colonel mulder, die hem in zyne handen nam, en het Volk voorhieldt dat hy pieter adriaansz. de Man was, die hun leven by de Zandpoort hadt behouden. Dit zeggen bragt het Volk tot bedaaren, te meer toen daar by eenig Geld ter rekeninge werd beloofd; zo dat zy met een klein gedeelte genoegen namen.’ Onze van der werf werd in Mey 1573 aangesteld tot Burgemeester der Stad Leyden, waar hy met zyn Broeder adriaan, zo door hun voorbeeld als door hunne aanmoedigingen, verscheide Leydsche Burgers en Ingezetenen overhaalden tot het opbrengen van geen gering Ruitergeld; dan wel inzonderheid stak zyn gedrag in de beide belegeringen dier Stad uit; daaden, door veele hier opgetelde Schryvers vereeuwigd. ‘In deeze benauwende omstandigheden,’ merkt de Leevensberigter op, ‘kwamen hem zeer wel te pas, behalven alle de andere deugden en bekwaamheden, waar mede de goede God hem had begaafd, byzonderlyk zyne groote kloekmoedigheid en zonderlinge bedaardheid van geest, welk laatste hy zonderling deedt blyken, wanneer hy de drift van Secretaris jan van hout (een alzins groot, en der goede zaake met alle mogelyke trouw toegedaan man) gaande geraakt, wegens de zeer gestrenge en gansch ongepaste uitdrukkingen van de Predikanten, tegens het Omschrift van het Papieren Geld, zeer wyselyk te nederzette: daar anderzins de uitvoering van die ontsteeke drift van bittere gevolgen (immers zeer waarschynlyk) zou geweest zyn. - Terwyl ook zyne kloekmoedigheid inzonderheid doorstraalt in dat zeer bekende antwoord aan de muitende Burgers, hem Brood afeischende geduurende de grootste benaauwdheid der Belegeringe, wanneer hy tot hun uitgaande zyn eigen Lighaam ten spyze aanboodt. - In dit beleg ook stak van de werf uit in het manmoedig voorstaan van onze Vryheid en des zuiveren Godsdiensts tegen de listige aanslagen der zich in de Stad bevindende Spaanschgezinden, | |
[pagina 718]
| |
verre boven het laffe en schandelyke gedrag der drie andere nevens hem regeerende Burgemeesteren, en der meeste Leden van den Raad en Vroedschap, onder welker veertigtal in die benaauwde dagen naauwlyks zeven Persoonen wierden gevonden, die, volgens Eed en Pligt, de Stad wilden helpen bewaaren, daar zommigen, welker harten, (schoon ze een uiterlyken schyn van Godsvrugt en yver voor de Vryheid, en voor de Gereformeerde Leering betoonden,) met slaafsche en Pausgezinde denkbeelden waren vervuld, door allerhande listen en heimlyke verwekte muiteryen, alles tragteden te vervaaren, en dus de Stad by een Verdrag aan de trouwlooze Spanjaarden te doen overgaan; terwyl anderen omtrent den Godsdienst en de Vryheid geheel indifferent zich der gemeene zaak niet bekommerden.’ Naa het opbreeken van het beleg betoonde zich van der werf een yverig Voorstander der Regten en Privilegien van de Stad, volgens den pligt van een braaf Magistraatspersoon. Dit betoonde hy: ‘Wanneer de Prins, als Stadhouder, in 1574 de Magistraat wilde veranderen, en het getal der Leden van de Vroedschap verminderen, protesteerde hy, nevens dirk gerritsz. smaling, op het sterkste daar mondeling tegen, 't geen hy naderhand voor de Nakomelingschap in geschrifte stelde.’ Ten blyke welk een vertrouwen men in deezen Vaderlander stelde, werd hy door Staaten van Holland benoemd, en by opene Brieven van den Stadhouder in den Jaare 1574 aangesteld, tot Commissaris Generaal van de Vivres ten dienste van 's Lands Krygsvolk zo te water als te land. En daar men zich op zynen yver en trouwe geheel kon verlaaten, werd hy, zo wel door 's Lands Staaten als door de Vroedschap en Magistraat der Stad Leyden, van den Jaare 1575 tot 1580 gebruikt ten welzyne van de gemeene zaak; het zy in het opneemen en ligten van benoodigde Penningen; het zy in het handelen en verdraagen met de kooplieden, wegens aan den Lande geleverde, en by gebrek van penningen onbetaald gebleeven graanen; het zy in het uitvinden en bezorgen van middelen dienstig ter bylegging van Kerkelyke twisten, tot voorkoming van te duchten scheuringen; het zy in het verkoopen van eenige Lands Domeinen en aangeslaage Geestlyke Goederen ten dienste van den Lande, enz. Zyne bekwaamheden en goede trouwe deeden hem in 1585 plaats krygen in het Collegie van Gecommitteerde Raaden. Met veel nadruks verzogten 's Lands Staaten dien veel betrouwden Man, om met Prins maurits te trekken na Geertruidenberg, en aldaar den Prins met raad en daad te ondersteunen in het doen van een Exploict tegen de Landen, Dorpen en Huizen in Brabant onder 's Lands vyand gelegen. - Twee jaaren laater werd hy door 's Lands Staaten | |
[pagina 719]
| |
afgevaardigd om binnen de Stad Delft en het Quartier dier Stad te helpen op te neemen en schikken de Capitaale zetting, en de aanstaande Verpagting der Gemeene Middelen aldaar. Zo veel deedt die trouwe en werkzaame Man in en buiten Leyden. Schoon hy in de Regeering dier Stad bleef tot den Jaare 1572, werd hy in 1574, wanneer de Prins de Regeering, gelyk vermeld is, veranderde, en hy daar tegen protesteerde, op zyn verzoek van de post van Burgemeester ontslaagen, schoon hy naderhand nog tien maalen het Burgemeesterschap bekleedde, en tusschen beiden het Schepensampt vier jaaren waarnam. Deeze verdienstlyke Man was te Leyden in het Jaar 1529 gebooren, en overleedt in zyne geboorte-Stad in 1604. Hem is een Marmeren Gedeukteken in de Hooglandsche Kerk door zyne kleinkinderen opgerigt. Twee Gedagtenis-penningen zyn te zyner Eere geslaagen. Met recht tekent onze Schryver op: ‘Van de werf's kloekmoedigheid heeft veel toegebragt tot behoud der Stad Leyden, en ook tot verkryging van die gelukkige Vryheid in den Burgerstaat en den Godsdienst: want indien Leyden voor het geweld der Spaansche Wapenen hadt moeten bukken, zo was waarschynlyk geheel Holland verlooren en onder de magt der Spaanschen vervallen geraakt, zo dat men deezen pieter adriaansz., wiens naam in de harten aller braave Leydenaaren eeuwig zal leeven, en nooit dan met den uitersten eerbied kan worden genoemd, niet ten onregt met den naam van vader des vaderlands zou mogen vereeren.’ - Dubbel verdiende hy het openbaar Getuigschrift van de Leydsche Magistraat, by 't welk hy werd erkend te zyn ‘een vroom en eerlyk Man, die het gemeene welzyn des Vaderlands en deezer Stad Leyden, en inzonderheid de zuivere Leer des Euangeliums, naar zyn uiterste vermogen hadt helpen handhaaven.’ Wy namen gaarne deeze gelegenheid waar, om dien Burger aan onze Medeburgeren te herinneren; en kunnen, op hem rugwaards ziende, ons der aanmerkinge niet outhouden, dat Lieden uit den Burgerstand, die kundig en braaf zyn, den Lande van onbeschryflyk grooten dienst kunnen weezen, schoon zy oorspronglyk geenen aanleg hadden om in Stads- of Staatsposten van zo veel gewigts bevorderd te worden. Nog leeven 'er Naazaaten, schoon de Naam is uitgestorven, van dien Braaven. Mogten 'er onder gevonden worden, die zyne voetstappen drukten! Mogt het den Lande nooit aan van der werven in de daad ontbreeken! |
|