Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize in de Binnenlanden van Afrika, langs de Kaap de Goede Hoop, in de Jaaren MDCCLXXX tot MDCCLXXXV gedaan, door Le Vaillant. Uit het Fransch door J.D. Pasteur. Met Plaaten. IIIde Deel. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, en te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 332 bl.Wanneer men eens genoeglyk en leerzaam met iemand gereisd heeft, verheugt men zich, dus een Reisgenoot, schoon het lang daar naa zy, aan te treffen. Genoegen schiepen, leerzaam onderhoud hadden wy in overvloed, den onverschrokken en vreemde avontuuren zoekenden vaillant vergezellende langs de Oostkust van de Kaap landwaards inGa naar voetnoot(*). Thans worden wy uitgenoodigd om hem langs de Westkust tot het Land der groote Namaquas te vergezellen. Van welken tocht dit Derde Deel een aanvang maakt. Herhaalen zullen wy niet, 't geen wy ter boven aangetoogene plaatzen, wegens den Reiziger en diens Reisverhaal, gezegd hebben. Alleen kunnen wy niet voorby, met den aanvang deezes Berigts, eene oordeelvelling, die le vaillant van zyn eigen werk geeft. Eenen uitstap gedaan hebbende, verklaart hy (bl. 83). ‘Hoe men dit (myn) werk ook noemen wil, daar behoeft geene schoolsche orde in te heerschen, en het is hier geene konst, die ik vertoonen wil; maar het is waarheid, duidelykheid; ik praat met myne vrienden, en ben in 't geheel niet bezig eene rol op het letterkundig toneel te speelen.’ En (bl. 329.) eenige byzonderheden van zyn Aap Kees vermeld hebbende, schryft hy: ‘Deeze byzonderheden zullen misschen beuzelagtig voorkomen aan veele myner Leezeren, die myn werk slegts leezen om het te berispen, als zy het nog eerst leezen; maar mogelyk zullen zy voor veele anderen nuttiger zyn dan die ver- | |
[pagina 693]
| |
veelende beschryvingen, die omstandigheden zonder eind, waar mede men hen maar al te dikwyls ophoudt by gelegenheid van een Insect, van een gedeelte van een Insect, van de ontelbaare afmeetingen van een Dier. Het is voor my zeer aangenaam myne Reis dus andermaal aan te vangen, weder te denken en te gevoelen alles wat ik gezien, gedagt en gevoeld heb. Ik laat het voor groote vernuften over die beuzelingen te veragten, en ik schep 'er des te meer behaagen in om dat zy my juist op myne eigenlyke hoogte houden. Ten minsten zodanig is altyd myn plan geweest; wat zeg ik, ik heb geen plan; ik heb zelfs geen denkbeeld van de weetenschap, welke in 't maaken van een boek gelegen is; maar myn boek, als het een boek is, zal altoos, dunkt my, een groot voordeel hebben, dat is dat het niet met opzet gemaakt is, en dat is ook de reden dat ik 'er zelfs niet eens aan wil denken. Ik heb myne Reizen zo dikwyls verteld, dat het my niet moeilyk valt die te schryven, en iemand onder myne Vrienden, die een goed geheugen en het verhaal van my gehoord hadt, zou dezelve gemaklyk op dezelfde wyze in myne plaats kunnen schryven; dit is al wat ik 'er my op laat voorstaan.’ - Nederig genoeg waarlyk. En zou die nederigheid den Heere le vaillant beter staan, indien dezelve niet gepaard ging met versmaading van anderen, in het vak der Natuurlyke Historie, op eene andere wyze, ten algemeenen nutte werkzaam. Dit laat de Vertaaler niet onopgemerkt aan den voet van bl. 331. Dan des genoeg. De Inleiding is belangryk door de byzonderheden de Kaap betreffende, en het gedrag der Franschen aan dien uithoek. Wie onthoudt zich van lachen als hy van de oefening der Hottentotten in den Wapenhandel leest. ‘Heeft iemand op een kermis aapen gezien, die onder de zweep van een hansworst de exercitie verrigten, zich door verkeerde beweegingen stooten, verkeerd draaijen, springen of op hunne hurken gaan zitten als zy marcheeren moeten, of eene beweeging moeten ter uitvoer brengen, dan zal hy een denkbeeld hebben van de krygsoefeningen van onze halve Wilden. Naardien geen hunner zyne regterhand van zyne slinker kon onderscheiden, kan men denken hoe zy aan het commando van den officier gehoorzaam- | |
[pagina 694]
| |
den. Alle hadden zy met een mal gezigt de oogen strak op hem gevestigd; maar naauwlyks gaf hy een commando, of het was of zy alle te gelyk een stuip kreegen, en elk deedt eene verschillende beweeging. Alles wat men hun leeren kon was in eene linie en digt tegen elkanderen geschaard te blyven staan. Misschien hadden zy, als zy dus in een lichaam en van een zekeren afstand uit zee gezien werden, voor eenige oogenblikken voor het Engelsch Esquader eenige vertooning kunnen maaken; maar die dwaaling zou niet lang geduurd hebben. Op den eersten kogel, en zelfs slegts op den eersten slag van het kanon, zou de troep als eene vlugt spreeuwen uit een gevlogen zyn, en nooit zou men hen weder hebben kunnen verzamelen.’ Een daad van onverschrokkenheid door onzen Nederlandschen Zeebevelhebber staring, op de Kaapsche reede het commando voerende, kunnen wy niet nalaaten hier af te schryven. ‘Daar was een schip onder Deensche Vlag in de baai van de Kaap komen ankeren, en men had meer dan eene reden, om te vermoeden, dat het of een Engelsche Spion, of ten minsten een Transportschip met Oorlogs ammunitie voor den vyand was. Staring, die het commando over de ree voerde, meende, dat het, in die hoedanigheid, zyn pligt was zulks zelf te gaan onderzoeken, en met dat oogmerk bemande hy zyne sloep, en ging aan boord van het schip om het te onderzoeken. Dat was juist het geen de Deen vreesde. Naauwlyks zag hy den Kapitein in zyne magt, of hy gaf bevel om het anker te ligten, gong onder zeil en wilde zee kiezen. Maar staring, die dit verraad voorzien hadt, had ook, voor hy de haven verliet, voorzorgen gebruikt om het te beletten. Hy gaf van het verdek van het schip een afgesprooken sein, en op 't zelfde tydstip gong de westlyke battery, die hy hadt laaten aanleggen, en die zynen naam droeg, los, en vuurde op het schip. Te vergeefsch vaart de Deen tegen hem uit, en dreigt hem, als hy geen strydig teken geeft, en het vuur van de battery doet ophouden, hem aan de groote mast te binden, en hem bloot te stellen om door het kanon, dat hy doet afvuuren, dood geschooten te worden; niets maakt hem vervaard, en, verre van het lafhartig voorstel in te willigen, herhaalt hy zyn sein, dat een verdubbeld vuur veroor- | |
[pagina 695]
| |
zaakt. Op dit gezigt wordt het scheepsvolk woedend; men valt op hem aan, men mishandelt hem, men bindt hem aan de mast; maar staring steekt in het midden der gevaaren nog den spot met zyne moorders. Gy weet niet wat gy doet, zeide hy hun al lachende: Hoe! ziet gy dan niet dat die kogels op myn last komen, dat zy my kennen, en my geen leed zullen doen? Zyne spotterny werd gelukkig bewaarheid. De kogels vloogen rondsom hem heenen, en hy werd niet geraakt. Maar het schip werd zo gehaavend, dat men het welhaast zag stryken, en schandelyk komen ankeren onder de battery, die het beschooten hadt. Ondertusschen deedt deeze onderneeming, die byna in een oogenblik beslist was, den Held, die haar bestierd hadt, veel eer aan, naardien het in de daad een smokkelaar was, die goede prys verklaard, en, zoo ik geloof, ten voordeele der Maatschappy verkogt werd. Men sprak geduurende eenigen tyd aan de Kaap niet dan van de onverschrokkenheid van staring’ wiens volgend lot en dood hier vermeld wordt. Voorts meldt ons deeze Inleiding eenige belangryke Waarneemingen de Natuurlyke Historie betreffende, met welke le vaillant zich eenigen tyd aan de Kaap onledig hieldt. By den aanvange der Reize zelve vinden wy een verslag van de Bezorging zyns Kabinets ten huize van den Heer boers, in een Museum veranderd. Naa het vermelden van eenige byzonderheden, zyne voorige Hottentotsche Reisgenooten betreffende, doet hy eerst een klein Tochtje rondsom de Kaap, door Hottentotsch Holland en den Franschen Hoek. Hoe treffend is de beschryving deezer Fransche Afstammelingen! en hoe naleezenswaardig op welk eene wyze het in dien oord met de Landvergunningen toegaat! Dan wy kunnen 'er ons niet by ophouden. Plaats moeten wy inruimen voor de beschryving der streek van de Vier-en-twintig Rivieren, volgens 's Reizigers getuigenis, ‘zonder tegenspraak, de aangenaamste van geheel de Hollandsche Volkplanting. Zy is haaren naam verschuldigd aan de meenigvuldige beeken, waar door zy besproeid wordt; men kan aan den overvloed van haar water gemaklyk oordeelen hoe vrugtbaar en aangenaam de grond is. Nog meer, de voornaamste kanaalen brengen, door schrander | |
[pagina 696]
| |
aangelegde aftappingen, den overvloed en de vrugtbaarheid tot op de beploegde landen van alle de boeren-wooningen in den omtrek; de boeren weeten met veel beleid de hoeveelheid van dat water, dat zoo goed is voor het veldgewas, te vermeerderen of te verminderen. Nergens in de Volkplantingen vertoonen de weiden zulk een schoon groen; daar heerscht eene aangenaame frisheid, welker gezigt alleen, in dat verzengd land, het oog van den reiziger streelt, zyne verbeelding bekoort en zyne vermoeienissen wezenlyk doet ophouden. De Vier-en-twintig Rivieren zyn het Paradys van Africa; men wandelt 'er door boschjes van oranje- citroen- en pompelmoesboomen; de geur der bloemen doet den reuk op eene aangenaame wyze aan; eene ligte schaduw noodigt tot rust, tot mymering, tot overdenking. Alles, wat die betoverende tuinen omringt, vermeerdert nog de beguicheling; het oog weidt van verre over een pragtig verschiet; een kring van heuvelen verfraait en verleevendigt die verschillende vakken, die eindelyk bepaald worden door hooge bergen, welker kruinen zich in de wolken verheffen. In die betoverende streek ontmoet men alles wat tot de behoeften en aangenaamheden des leevens dient. Naauwlyks doet zich de aanloklykheid dier plaats gevoelen of men zou 'er wel voor altoos zyn verblyf willen vestigen: de wooningen staan 'er digter by elkanderen; het wordt 'er ongevoelig vol van; en ik heb hoop dat zy welhaast eene tweede Stad in de Volkplanting vertoonen zullen, en dat eindelyk de Valei der Vier-en-twintig Rivieren nog eens het rykste en meestbevolkte land van de ommestreeken van de Kaap zal worden.’ Op dit onderwerp komt onze Reiziger vervolgens weder, en brengt redenen by, die zyn hier uitgeboezemde hoop doen zinken. Hy schryft: ‘door den overvloed van weiden in de streek der Vier-en-twintig Rivieren zou men 'er eene groote menigte Vee kunnen fokken. Dat vrugtbaar en door de natuur begunstigd land zou ook veel timmerhout leveren, aangezien de boomen in die streek zoo veel niet te lyden hebben van de hevigheid der Zuid Oosten Winden, en dus zeer wel zullen groeijen, als men slegts de moeite nam om 'er goede plantsoenen aan te leggen. De Saldanha-baai zou ook tot stapelplaats kunnen dienen voor het geheel gedeelte van | |
[pagina 697]
| |
het Zwarte Land, dat 'er aan grenst, en zou te verre van de Berg-Rivier afzyn om de graanen in dezelve te doen afzakken; deeze stapelplaats zou zelfs, behalven het nut, dat zy de Volkplanters van de binnenlanden zoude aanbrengen, tot een weezenlyk voordeel zyn voor de schepen van alle natien, die, door de winden gedwongen, de Tafel-baai niet kunnen bereiken, en de Saldanha-baai aandoen zouden; verzekerd zynde van 'er de noodige ververschingen te zullen vinden. De wensch, dien ik hier vorm, tot gemak van de Volkplanters en het algemeen voordeel van alle zeevaarers, zal zonder twyfel nog lang nutloos zyn; want heeft de handeldryvende staatkunde der bevoorrechte Maatschappyen ooit haar byzonder belang met het belang van alle geweeten te verbinden, daar die brandende goud dorst, die de kooplieden van alle natien zo sterk bezielt, hen zo kragtig beveelt hun eigen belang alleen te behartigen, en zich te verzetten tegen alles wat niet strekt om de voordeelen te vergrooten, welke hunne greetige gierigheid verwagt? Het is dan zeer waarschynlyk dat de Maatschappy nimmer de hand zal leenen tot deeze inrigting.’ Hoogst characteristiek is vaillant's beschryving van de Volkplanters of Boeren van de Kaap, door hem in drie classen verdeeld - die in den omtrek van de Kaap tot op een afstand van vyf of zes mylen woonen - die verder af en in de binnenlanden gezeten zyn - en die, nog verder af leevende, zich op de uiterste grenzen der Volkplanting onder de Hottentotten bevinden; dan het moet in het Werk zelve geleezen worden. Men zal, het geleezen hebbende, met ons uitroepen: Menschen! overal Menschen! inzonderheid by het opmerken van den beurtlings elkander vervangenden gezwollen trots en kruipende laagte by de eerstgemelden. De beraamingen om den Heer boers met zich na het Kafferland te krygen, het aanvangen der Reize, het wederkeeren, het scheiden van boers by diens vertrek na 't Vaderland, levert alles belangryke Tooneelen, en onder deeze zeer aandoenlyke. Op dit alles volgt de Tocht na den Tafelberg; onder veele andere door hem waargenomene byzonderheden, hadt hy het geluk om getuigen te zyn van een belangryk Ver- | |
[pagina 698]
| |
schynzel, dat de nieuwsgierigen dikwyls getragt hebben op den Berg te zien, doch zich niet altoos met dezelfde pragt aan het oog der waarneemeren vertoont; de vorming, naamlyk, van eenen van die Zuid-Oostlyke Stormen, die voortgebragt worden door de opstapeling der wolken op de kruin van den Tafelberg, en die men gewoonlyk de Paruik noemt. De beschryving is treffend, en wordt het verschynzel wel beredeneerd. Zyne onderrigtingen wegens den Leeuwenkop, en den valschen Leeuwenkop, zyn voor de zeevaarenden belangryk. Op deezen Berg, ‘misschien, gelyk hy schryft, op de gunstigste plaats van de aarde voor de grootsche tooneelen, die de natuur oplevert, geplaatst, had ik aan myne regterhand den Atlantischen Oceaan, aan myne slinker de Indische Zee, en regt voor my de Zuidzee, die, met gedruisch voor myne voeten breekende, de keten der bergen scheen te willen sloopen, en geheel Africa scheen te willen inzwelgen. Om de verheeven uitwerking van dat tafereel nog pragtiger te maaken, had ik nog maar eenen wensch te doen, naamlyk van getuigen te mogen zyn van eenen dier Stormen, die het voorgebergte zynen eersten naam (van Storm-Kaap) deeden verkrygen. Ik had 'er eenige uuren hoop op, op hetzien van die strooken mist, welke de wind van de oppervlakte der zee deedt opryzen; maar ik wierd welhaast in myne verwagting bedroogen, en de lucht wierd zo zuiver en stil, dat ik aan de Oostlyke punt van Baai Fals zeer duidelyk die vermaarde Kaap Aguillas onderscheidde, die de Stuurlieden, als zy het ongeluk hebben zich in de rekening van hunne Lengte te vergissen, aan eene zekere schipbreuk blootstelt.’ Dan de stille lugt gaf hem gelegenheid tot andere hier geboekte waarneemingen. Welke hy voortzette op zyn reisje na de Barak by Simonsbaai, die hy vol vermoeienis, doch niet zonder nutte waarneemingen, volbragt. Dus verre deedt onze Reiziger slegts kleine Tochtjes. Nu bereidde hy zich tot den grooten. Alle de toerustingen, waar in hy met veel bereidvaardigheids van allen werd geholpen, moeten ons verbaazen. Hy hadt, om van den verderen Reistoestel, hier breed beschreeven, niet te reppen, by zich ‘negentien Persoonen, dertien uitgezogte Honden, één Bok en tien Geiten, drie Paarden, drie Melkkoeijen, zes en dertig Ossen, als | |
[pagina 699]
| |
voorspannen voor zyne drie Wagenen, veertien Wisselossen, en twee om het goed van zyne Hottentotten te draagen.’ Wy moeten wegens den optocht en voortgang, van den beginne af met ongelukken vergezeld, tot het Werk zelve wyzen, waar van de Reis na den mond van de Olyphants-Rivier het overige gedeelte deezes Deels beslaat. Nimmer verloor onze Reiziger, onder veele moedbeneemende omstandigheden, het hoofddoel zyns Tochts, de uitbreiding der Natuurlyke Historie, uit het ooge; telkens als hy eenig nieuw voorwerp aantrof was hem zulks een schat, geschikt om zyne verzameling te vermeerderen. Wy zouden te lang worden met alles van dien aart over te neemen; doch willen, ten voorbeelde zyner Dierbeschryving, het berigt plaatzen van een fraaijen door hem nieuw ontdekten Vogel. ‘Deeze was omtrent drie voeten hoog. Zyn kop en zyne keel, geheel vederloos, waren bedekt met eene huid van het schitterendst rood, omzoomd met eenen band van fraai citroengeel, die het kaal van het gepluimd gedeelte afscheidt; de dekvederen der vleugelen, met breede streepen van eene schoone paersche kleur, die fraai gewolkt is, gestreept, hebben eenen band van witte franje, welker dikke zydachtige baarden, afzonderlyk van elkander staande, volmaaktlyk eene ryke franje vertoonen: de pennen der vleugelen en de staartpennen zyn groenagtig zwart, met een paerschen of purperen weêrschyn, naar zy het licht min of meer schuinsch ontvangen; de overige vederen zyn fraai wit; de bek is lang, wat krom, en geel van kleur, gelyk ook de pooten. Deeze Vogel behoort tot het geslacht van de Ibissen.’ Eene onderneeming, die vaillant zelve buitenspoorig noemt, om de Olyphants-Rivier over te trekken, doet ons voor 't verlies van 's Reizigers leeven vreezen, en wordt, schoon in 't eerst grappig, in 't vervolg met alle de akeligheden beschreeven, en verheugt zich de Leezer in de ontkoming des dreigenden gevaars van den waagzieken Reiziger, by het verlies van zo veel Vees, en een reeks van bedroefde voorvallen, die hem noodzaakten drie wagens te verlaaten, en zyn Volk met het hem nog overgebleeven Vee in 't veld agter te laaten, om te midder van veel ongemaks, en steeds vol vrees voor Boschmannen, ergens een verblyf van Menschen, en wel | |
[pagina 700]
| |
die van klaas baster, in deezen verlaaten oord te vinden. In 't einde, naa het uitstaan van veelvuldige moeilykheden en gevaaren, treft hy de half Hottentotsche Hollanders, Broeders, klaas en piet baster, aan, die hem gul ontvingen, Hollandsch spraken, en op zyn Hollandsch de hand gaven, door een vriendelyk onthaal het voorig leed verzagtten, en ter hervatting zyns tochts in staat stelden. Met genoegen zullen wy het onthaal leezen, hem door onze Landgenooten aangedaan. Natuurlyk verlangen wy te weeten, hoe deezen daar in eenen zo afgescheiden oord kwamen; als mede haare Zuster, die op 't onverwagtst hier ook op 't tooneel komt, die nog eene Vryster was, en in eene Horde verre van die haarer Broederen woonde, en, door deezen verwittigd van vaillant's aankomst, na die haarer Broederen snelde, geheel op de wyze der Hottentotten gekleed. Hy beschryft haar in deezer voege. ‘Zy zag 'er zeer fraai uit; zy had, wel is waar, noch die losse gestalte, noch die eenvoudige openhartigheid van narina (die het voorgaande deezer Reize geleezen hebben is deeze Schoone nog niet vergeeten); een weinig lyvigheid hinderde de vlugheid haarer beweegingen. Maar zy had in Coquetterie en aanvalligheid alles wat de bewustheid van eene hoogere afkomst geeven kan; want zy was geen wilde van geboorte, en zy dagt ongetwyfeld dat zy van eene oneindig veel verheevener natuur was.’ - Eene verdere beschryving stelt haar, die vaillant op allerlei wyzen aanhaalde, en hem, zo zy zeide, fraaijer vondt dan den fraaisten Hottentot, in deezer voege voor: ‘Ik vond haar zeer fraai voor het land daar wy waren, en zy was in de daad de Venus van de landstreek: haare wat dunne kleederen lieten een groot gedeelte van haare schoonheden bloot; maar zy gebruikte niet meer onbetaamelykheid in dezelve te toonen, dan zy schaamte zou gesteld hebben in dezelve te verbergen. Een man, minder ingetoogen dan ik, zou geene gunst hebben behoeven te vraagen, en zou ook voor geene weigering hebben behoeven te vreezen.’ - Vervolgens meldt hy eenige trekken van haar verstand en geestigheid. Natuurlyk, schreeven wy, verlangen wy te weeten, hoe deeze half Hottentotsche Hollanders daar kwamen. Vail- | |
[pagina 701]
| |
lant geeft dit berigt. ‘Hun Vader was een Europeaan, die in zyne jeugd na de Kaap was overgestooken, en die, eerst een Boerenknegt, vervolgens in dienst der Maatschappy, door arbeid en nyverheid zo verre gekomen was, van zich vyf-en-twintig uuren verder, aan den oever der Groene Rivier, eene vry aanmerkelyke wooning te stichten. Eerst had hy met eene Hottentotsche Vrouwe huisgehouden, en het was uit deeze vereeniging dat klaas baster, piet baster en hunne Zuster, gebooren waren. Maar trotsch geworden zynde naar maate hy ryk wierd, had hy zich over zyne Vrouw geschaamd, en zich van haar gescheiden om eene Blanke te trouwen. Deeze had hem verscheide kinderen gegeeven, onder welke twee Jongens, die, de een twintig en de ander twee en twintig jaaren oud zynde, met hunnen Vader op zyne wooning woonden, en die, zo wel als hunne Moeder, zyne vyanden geworden zynde, hem het leeven ongelukkig maakten. - Deeze jonge lieden hadden zich niet alleen geschaamd, dat zy Broeders hadden, die Mulatten waren; maar zy hadden hen zelfs zoo vervolgd en zoo gekweld, dat die ongelukkigen genoodzaakt geweest waren te vlugten. De Zuster had zich onder de Hottentotten van de Horde van haare Moeder begeeven. De twee basters, door vriendschap aan elkanderen verknogt, en die elkaêr niet wilden verlaaten, hadden zich meer zuidwaards in de vlakte ter nedergezet. Zy hadden reeds twee zeer goede gronden, den een na den anderen, ontgonnen, en telkens waren zy door hunne Ouders met openbaar geweld van daar gejaagd, die ook een gedeelte van hun Vee gedood hadden; zy hadden zelfs verscheiden reizen de wreedheid gehad klaas te slaan, want het was voornaamlyk op hem dat zy gebeeten waren. - Om zich aan hunne woede te onttrekken, was hy zich met zyn Broeder in het hoog gebergte komen nederzetten, daar hy zich vleide gemaklyker verborgen te zullen kunnen blyven. Beiden met Hottentotsche Vrouwen getrouwd, maakten zy met hun gezin, en het volk dat zy by zich hadden, en die alle hunne nabestaanden waren, eene Horde uit, bestaande uit vyftien of achttien Hutten. Klaas leefde egter in eene gestadige ongerustheid, altoos vreezende door zyne wreede Broeders ontdekt en verrascht te zullen worden, 't welk de oorzaak was van de verlegenheid, | |
[pagina 702]
| |
die hy had laaten blyken toen ik hem met myne bende genaderd was.’ Het aanbod van vaillant, om hun met de Broeders en Ouders in Namero, waar hy door moest trekken, te verzoenen, wees klaas geheel van de hand, en verzogt hem, geheel niet van hun te reppen, en te verbergen dat hy hun gezien hadt. Genoeglyk was het verblyf by deeze Broeders; een Olyphants-jagt en vangst gaf een heerlyke uitspanning, en vaillant gelegenheid tot Aanmerkingen over de Olyphanten hier en op Ceylon, en wel byzonder over die men Poeskoppen noemt, een Ras dat geen slagtanden heeft. Doch wy moeten, de breedheid van ons verslag, uit het verlokkende des Werks gebooren, bemerkende, des even min overneemen, en ook de anders door ons beoogde plaatzing van den Klipspringer, een nergens beschreeven Dier, agterwege laaten; met de betuigde hoope van eerlang in staat gesteld te zullen worden om weder Reisgenooten van le vaillant te weezen. |
|