Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 671]
| |
Vaderlandsch Huisboek, of de Verklaaringen, Betuigingen en Beloften, van den Stadhouder der Vereenigde Nederlanden, vergeleeken met zyne Daaden, meestal getrokken uit echte Stukken, en verrykt met de Characters der voornaamste Persoonen, die in de Staatsgeschillen den byzondersten rol gespeeld hebben. Door een Genootschap van Liefhebbers der Vryheid. Vde Deel, 1793. In gr. 8vo., 741 bl.Dit Vyfde en grootste Deel deezes WerksGa naar voetnoot(*) behelst by den Aanhef een korte en treffende Schets van de Omwenteling in den Jaare 1787. De Schryvers onderzoeken, of door de weldenkende Leden der Hollandsche Staatsvergaderinge; door de Staats-Commissie te Woerden; door de Commissie ter Verdediging van Amsterdam, alles gedaan is om den ramp der Omwentelinge van de Republiek af te weeren? - Een onderzoek, waarin alles, wat ter verdediging dienen kan, wordt bygebragt. In 't byzonder wordt beweerd de regtmaatigheid dat deeze Party geene Omkooping heeft in 't werk gesteld. Ten deezen aanziene vinden wy het volgende vermeld. ‘Dikwyls heeft men de voornaamste Staatsleden hooren beschuldigen, om dat zy zich van het middel van Correspondentie en Omkooping, zo binnen als buiten 's Lands, niet bediend hebben. Dan, gesteld eens, dat zy het middel van Correspondentie aan de vreemde Hoven, zonder Omkooping, niet beproefd hebben, volgt dan daar uit nog, dat zy daar toe in de mogelykheid geweest zyn? Of waren niet alle onze buitenlandsche Ministers, behalven de braave d. van lynden, door toedoen van den Stadhouder en zynen Aanhang by hun Hoog Mog. of onverschillig omtrent onze waare Vryheid, of meest allen verkogt aan de verdervende hand: en hadden zy geene werktuigen genoeg aan die Hoven, alwaar zy zig bevonden, om de onder- | |
[pagina 672]
| |
handelingen, door de Patriotten, het zy met het zy zonder omkooping, begonnen, te ontdekken en te verydelen? Of wie is zulk een vreemdeling in de Staatkunde van de Hoven, vooral van die, alwaar onze weldenkende Staatsleden werken moesten, dat hy niet weet, dat geene redelyke vertoogen, of zelfs aanbiedingen, hoe groot ook, by de Staatsdienaars dier Mogenheden, dat zelfde zouden hebben kunnen uitwerken, het welk zy, zonder de minste omkooping, gaarne zouden gedaan hebben voor de kabaal, door welkers boosheid te ondersteunen zy ook des te meer de dwinglandy of alleenheersching hunner eigene meesters, en dus ook van zigzelven, die op naam hunner meesters regeerden, hielpen staande houden? En waren niet de Huizen van Hanover en Brandenburg voor hunne eigene Familie-belangen te zeer op de hand van dat van Nassau, dan dat zy zig, het zy dan door eenen welmeenenden, het zy door eenen gekogten raad hunner Ministers, zouden hebben laaten afbrengen van het voorneemen om dat heerschzugtig Huis te handhaaven? - Van binnenlandsche omkoopingen kon onze Party zig even weinig goeds belooven, als van buitenlandsche, om dat schurken om te koopen voor eene goede zaak oneindig moeilyker valt dan voor eene kwaade zaak: vermids zy voor de laatste terstond uit eigene beweeging party kiezen, maar hunne omkooping voor eene goede zaak slechts korten tyd werkt, en hunne vriendschap in tyden van nood nog gevaarlyker is, dan hunne vyandschap. - Hier komt by, dat dit middel voor openhartige en edele zielen byna altyd te laag is, om 'er aan te denken, veel meer dan, om 'er aan iemand een voorstel toe te doen. - Eindelyk zou onze Party zigzelven daar door hebben schuldig gemaakt aan die zelfde godlooze middelen, welke zy zo zeer, en te regt, aan de kabaal verweet. Om niet te zeggen, dat die zelfde omkoopingen, met nalaating van eerlyke middelen, waar van de Patriotten zig ongetwyfeld bediend hebben, en die hen by de kabaal nu als dwaasheden heimlyk verweeten worden, juist aanleiding zouden gegeeven hebben, om die verzonnen leugens en opzettelyke lastertaal te wettigen, die men niet slechts in de gesprekken der Oranjevrienden, maar zelfs openlyk in zoogenaamde Staatsbesluiten, na de omkeering in het licht verscheenen, ongestraft moet | |
[pagina 673]
| |
zien voorkomen; doch alleen toepasselyk zyn op de tegenwoordige overheerschers en hunne werktuigen.’ Even ongegrond keuren deeze Schryvers de verwyting aan de voornaamste Staatsleden, dat zy zich niet op de belofte der Fransche hulp hadden moeten verlaaten, en, zo zy die gewantrouwd hadden, in tyds het oor hadden moeten leenen aan schikkingen. ‘Want omtrent het eerste konde men van vooren niet anders, dan de voldoening van die belofte, verwagten, vermids (om niet te spreeken van de voorige allersterkste toezeggingen dier hulp,) de Heer de bourguin nog op Saturdag den 15 September, de vervulling daar van, uit naam van zyn Hof, aan de Staatscommissie te Woerden kwam bevestigen; vermids de Koning van Engeland door zynen Minister aan het Hof van Brussel, op 24 Sept. en in zyn aanspraak aan het Parlement op 25 November daar na, aankondigde dat de Koning van Frankryk hem kennis gegeeven hadt van zyn voorneemen, om het verzoek van bystand hem door Holland gedaan in te willigen; en vermids eerstgem. daarop eene Vloot deedt uitrusten, en zyne Landmagt vermeerderde, door een Verdrag te sluiten met den Landgraaf van Hessen KasselGa naar voetnoot(*). Of de voldoening aan deeze belofte des Konings van Frankryk, door vrees voor een dubbelen oorlog met Engeland en Pruissen, of door inwendige kabaalen, of door onvermogen en ongereedheid, verhinderd zy, zal altyd wel een geheim blyven voor het PubliekGa naar voetnoot(†). Maar, al hadden die Staatsleden de toezegging dier hulpe niet gehad, of zig daar op niet willen verlaaten, zoude het immers de Burgeryen nergens te beduiden geweest zyn, dat men, uit eenen of anderen hoofde, zig in zulke waarlyk vernederende schikkingen, als 'er geëischt werden, moest inlaaten, daar de hoop der meeste Ingezetenen op Fransche hulp het wantrouwen aan dezelve voor openbaar verraad zoude hebben doen houden.’ | |
[pagina 674]
| |
Fraai, mensch- en geschiedkundig, is de Schets, in 't breede opgehangen, hoe het by Staatsomwentelingen veelal toegaat; de opgave der oorzaaken van het niet slaagen veeler welbedoelde Omwentelingen; en hoe de Oranje Party zich ten onregte beroemt de in 1787 volbragte Omwenteling door wettige middelen daargesteld te hebben. ‘Men zou,’ schryven de Opstellers, naa dit afgehandeld te hebben, ‘nog naar aanleiding van het geen men, nu en dan, van zommigen hoort, kunnen vraagen, of het niet wenschlyker geweest was, dat onze Volksgeschillen geen plaats gehad hadden, dan dat dezelve op eene zo treurige wyze, als wy verhaalen moeten, geëindigd zyn? Indien men deeze vraag enkel beschouwde van den kant der bejammerenswaardige slachtoffers van de Revolutie, zoude geen menschenvriend, of rechtgeaart Nederlander, kunnen nalaaten te wenschen, dat die Staatsgeschillen, indien ze tot zo veele rampen moesten uitloopen, nimmer voorgevallen waren. Maar beschouwd men de zaak uit het wezenlyk gezigtspunt, waar uit alle gebeurtenissen van die natuur behooren bezien te worden, dan kan en moet men, behoudens een billyk afgryzen van de gepleegde ongeregtigheden, dezelven aanmerken, als die donderslagen, blixems, en stormwinden, die de weldaadige Voorzienigheid zo dikwyls op den aardbodem zendt, om de lucht te zuiveren van schadelyke dampen, die aan een groot gedeelte van het menschdom anders het leeven kosten zouden, hoewel zy voor deezen en geenen rampzalige spooren agterlaaten. - Misschien behaagde het aan het alwys Opperweezen, dat thans geene wonderwerken meer doet, om door eene aaneenschakeling van Staatsomwentelingen, waar van de onze slegts een klein gedeelte uitmaakt, het menschdom voor te bereiden tot het verdryven der vooroordeelen van allerleien aart, die de ondeugden der Volksbestierders, en de onkunde en bygeloovigheid van den grootsten hoop der Natien, in eene reeks van eeuwen, voor eeuwige waarheden wilden doen houden en aanzien, en om in de Nieuwe Wereld een voorbeeld te stellen, naar welks modél Europa zig eenmaal vormen zal. - Misschien moest ook onze Revolutie dienen, om de afgryslykheid der heerschzugt, waar van het Huis van Nassau met zyne | |
[pagina 675]
| |
kabaal steeds zyn hoofdwerk maakte, buiten alle tegenspraak te stellen, om zelfs by zyne eigene voorstanders alle verschooning voor zyne misdryven weg te neemen, althans om een groot gedeelte onzer Natie grondig te geneezen van die slaafsche liefde voor een Huis, waar mede veelen vóór en in onzen tyd in de wieg gelegd en ten grave gebragt zyn. - En, zo de Algoedheid dit einde bedoelt, zoude 'er zich veel grooter hoope opdoen, dat wy, of onze nazaaten, de vrugten van alle de geleden, en nog fel drukkende, rampspoeden eenmaal smaaken zullen, dan wanneer, met het niet plaats hebben dier rampspoeden, ook derzelver gevolgen zouden zyn agtergebleeven. In deezen zin behoort nog elk Vryheidlievend Nederlander met zekeren Poolschen Landbode te zeggen: Malo periculosam Libertatem, quam quietem ServitiumGa naar voetnoot(*)! - Men houde dan voortaan op, om de rampzaligheden van Burgerverschillen in het algemeen te wyten aan die geenen, die de oogen der Natien openden, en aan die Natien zelven, die niets te dierbaar agteden, om hunne natuurlyke en burgerlyke regten uit dien algemeenen brand te redden. Maar men wyte die, veeleer, en eeniglyk, aan die wangedrogten, welke door hunne voormaalige bedriegeryen, door hun wederstand tegen billyke hervormingen, of door nieuwe kunstgreepen, onder de gedaante van Engelen des lichts, de volkeren in eeuwigduurende kluisters zoeken te boeijen. - Deeze ophelderingen oordeelden wy hier aan onze waarde Landgenooten nog schuldig te zyn, daar wy hun voor de netten wilden waarschouwen, die voor alle waare Vryheid van alom gespannen worden; daar wy hun een afkeer wilden inboezemen van alle Vaderlandsliefde, die in iedel geschreeuw bestaat, dagelyks van grondbeginzels en form verandert, en alle menschlievenheid, en het waar geluk der Volken, versmaadt, daar wy hun hunne waaragtige Vrienden van hunne valsche vleijers wilden leeren onderkennen; daar wy eindelyk de mogelykheid wilden aantoonen om vry te worden zonder traanen en bloed van onschuldigen, en zonder zelfs in nog on- | |
[pagina 676]
| |
draaglyker boeijen gekneld te worden. - Mogten onze oogen dit ons Vaderland op die wyze eens vry zien, hoe vergenoegd zouden wy ze sluiten, en, over het toekomend lot onzer nazaaten gerustgesteld, ten grave daalen!’ Wy wilden deeze aanmerkingen en bedenkingen wel afschryven, dewyl men zodanige niet zelden ontmoet in dit Werk, en dezelve den anders eenigzins vreemden Tytel van Vaderlandsch Huisboek regtvaardigen. - Voorts vinden wy hier, met veele byzonderheden, vermeld de verrigtingen der Pruissische Troepen. Dit vangt aan met Overyssel, en toont, hoe dit Gewest by den Intocht deezes Krygsvolks wel had kunnen vermyd worden; doch 'er egter in moest deelen. Hoe Gelderland niet vry bleef; dan wel inzonderheid hoe het Holland verging. Gornichems lot. Hier vinden wy opgetekend ‘dat de eerste daad van geweld tegen dat Frontier van Holland door de Gravin van Nassau zo voortreffelyk en aangenaam gevonden werd, dat zy aan eenen van hoey, Officier in Nederlandschen dienst, en zoon van den Gornichemschen Burgemeester van dien naam, een goud Horlogie tot present gaf, om dat hy, zich onder de Pruissischen gemengd hebbende, het genoegen verzogt hadt, om den eersten vyandlyken kogel van eene Pruissische battery op deeze zyne Geboorte-Stad te schieten.’ Wy treffen hier een omstandig Verhaal aan van het gebeurde te Rotterdam, Gouda, Schoonhoven, en Alphen, van 's Hertogs verblyf aan den Overtoom, van de Dankbetuigingen en Eerpenningen den Hertog geschonken. Breedvoerig schetzen de Schryvers de Omwenteling onmiddelyk voorgaande handelingen ter Staatsvergadering van Holland, in al derzelver onregtmaatigheid afgemaald. De byzonderheden van het beleg der Stad Amsterdam worden niet vergeeten. De begeerde Satisfactie van haare Hoogheid in een sterk licht gezet. Hoe de Alkmaarsche Heeren, daar in vermeld, met lof ontslagen werden; hoe carbasius te Hoorn zich gedroeg, en dit gedrag hem waarlyk tot eere strekte. Byzonder staan de Opstellers stil by de Capitulatie der Stad Amsterdam, en de bezwaaren, die Stad, door den Hertog van brunswyk, opgelegd. Jammer is het, dat een Werk van die uitgestrektheid, | |
[pagina 677]
| |
en zulk eene menigte van zaaken bevattende, geen Register of iets van dien aart hebbe, 't welk ons den Inhoud aanwyst. Veele, zeer veele, byzonderheden, die men elders vergeefsch zal zoeken, zouden wy uit dit Vde Deel nog kunnen mededeelen; doch plaatsruimte voor andere nieuwere Boeken doet 'er ons van afzien. - Wy wyzen dan den Leezer tot het Werk zelve. |
|