| |
Prysverhandelingen, over den invloed der Naarstigheid. Uitgegeeven door de Maatschappy: Tot Nut van 't Algemeen. Te Amsterdam, by H. Keyzer, C. de Vries en H. van Munster, 1796. In 8vo. 226 bl.
Onder de menigvuldige Vragen, welke de loflyke Maatschappy: Tot Nut van 't Algemeen, aan hare kundige Landgenoten, die tevens hunne talenten ten algemenen nutte wenschen aan te wenden, van tyd tot tyd ter beantwoording voorstelt, verdiende zeker gene geringe aanmerking de Vraag, door haar in den Jare 1793 opgegeven: ‘welken invloed heeft de naarstigheid, zo op den voorspoed en het waar geluk van ieder mensch in 't byzonder, als op het welzyn der Maatschappy in 't algemeen? En welke zyn de meest geschikte middelen, om dezen pligt, door lieden van allerleien rang, meer en meer te doen betrachten?’ Van de vier ingekomen Antwoorden op deze Vraag werden twe Verhandelingen, die thans in énen bundel het licht zien, op den 11den van Oogstmaand 1795, door de algemene Vergadering bekroond. De eerste Verhandeling, aan welke de Gouden Ereprys werd toegewezen, was geschreven van wylen wiltetus bernardus jelgersma; eertyds Phil. Doctor en Predikant te Boxum en Blessum, in Friesland; naderhand Secretaris der Representanten van Friesland; doch vervolgends, tot smart van allen, die hem in zyne uitgebreide kundigheden, in zynen werkzamen aart, en in zyn edel karakter, enigzins kenden, op
| |
| |
den 22sten van Sprokkelmaand 1796, te Amsteldam overleden. De Verhandeling, met den Zilveren Penning bekroond, is van den Amsteldamschen Burger johannes van laar. Beide Verhandelingen hebben wy met veel genoegen en goedkeuring voor onszelven gelezen. By vergelyking nogthans schynt ons de eerstbekroonde het verr' te winnen, zodat wy de keuze der Prysuitdelers in dezen zeer moeten billyken. Het Antwoord van jelgersma is waarlyk een geheel voortreflyk Stuk. Het bevat zovele vruchtbare waarheid, zodanigen rykdom van juiste en treffende denkbeelden, in zulk ene schone orde, zo net en naauwkeurig, en tevens met alle die duidlykheid en op dien echten toon van overreding voorgedragen, welken de behoefte van den minvermogenden Burger volstrekt vordert, dat wy niet weten, in welke van de genoemde opzichten hetzelve den meesten lof verdient. De Verhandeling zelve is in drie Hoofdstukken afgedeeld. In het eerste geeft de Schryver, volgends de orde, welke hy zich in de behandeling zyns onderwerps had voorgesteld, de nodige opheldering van den pligt der naarstigheid. Om zyne lezers aangaande den aart en de uitgestrektheid van dezen pligt bepaald en juist te leren denken, stelt hy enige voorbeelden, zeer geschikt eensdeels ter waarschuwing voor de gemeenzaamste misvattingen omtrent denzelven; anderdeels om het onderzoek der naarstigheid zo niet geheel te voldingen, ten minste gemaklyk te maken. De gevolgen, uit elk dezer voorbeelden afgeleid, kortlyk byeentrekkende, bepaalt jelgersma zelf de naarstigheid in dezer voege: ‘De naarstigheid bestaat niet alleen in eene geduurige inspanning van onze ziel- en ligchaamsvermogens, niet in eene bloote rusteloosheid, en zorgvuldige vermyding van een lui en ledig leven, maar in eene vlytige en volstandige beöefening van die pligten, tot dewelken de mensch op aarde verbonden is. Hy, die zynen yver slechts aan een gedeelte van zyne roeping besteedt, en dien aan
de overige deelen onttrekt, komt, omtrent het voorschrift der naarstigheid, veel te kort; zyne tekortkomingen zyn groover en gevaarlyker, naarmaate de pligten, welken hy dus opoffert, van meerdere aangelegenheid zyn. Eene verkeerde drift, uit misverstand omtrent onze pligten geboren, moet met de deugd der naarstigheid nooit verward worden; zy is, of bloote onbezonnenheid, of snoode verstoktheid.
| |
| |
- De naarstigheid heeft, zo wel als elke andere deugd, haare maat en perken; zo rasch zy deeze te buiten gaat, wordt zy meer of min gevaarlyk, en het duurt niet lang, of men ontdekt aan de eene zyde nadeelen, die de winsten, welken zy aan eene andere zyde veroorzaakte, rykelyk opweegen kunnen. Dit echter belet niet, dat zy in verschillende gevallen ook een' verschillenden trap van levendigheid moge hebben; wy behoeven, by voorbeeld, niet zo naauwgezet te zyn op onze uitspanningen, als op onze Godsdienst-pligten: de natuur en het gewigt der zaaken, waar mede wy ons bezig houden, moet de maate en de werking der naarstigheid bepaalen. Waarheid en liefde vorderen, beiden, onze meeste oplettenheid en vlyt. Wanneer wy deeze van elkanderen afscheiden, en in het benaarstigen van de ééne boven de andere de voorkeuze geeven, wordt onze naarstigheid straks misdaadig, en niet zelden, gelyk wy in het laatste voorbeeld (dat van Paulus vóór zyne bekering) zagen, eene bronwel van de wreedste mishandelingen. - Zonder dat een mensch zyne geheele bestemming overdacht hebbe, en van de natuur en het aanbelang der pligten, tot wier vervulling hy geroepen wordt, behoorlyk onderricht zy, kan hy den pligt der naarstigheid niet naar vereisch volbrengen; hy zal dikwyls of op de onrechte wyze yveren, of zynen meesten yver aan de onrechte voorwerpen en bezigheden besteeden.
Uit alle het bovenstaande (gaat de Schryver voort) blykt dan, dunkt my, zeer klaar, dat de naarstigheid van den mensch en Christen bestaan moet: “in eene algemeene bereidwilligheid en bevlytiging, om alles, wat onze hand op aarde vindt om te doen, vaardig en gelukkig ten uitvoer te brengen.”’ Om voorts aan zyn voorstel alle mooglyke klaarheid te geven, eindigt hy dit deel met de beschryving van een huisgezin, welk den pligt der naarstigheid, zoveel de menschlyke zwakheid gedoogt, naar den eisch volbrengt. Gaarn zouden wy, zo ons bestek dit maar enigzins toeliet, deze uitvoerige, maar keurige, beschryving voor onze lezers van hem overnemen. - In het twede Hoofdstuk komt de Schryver tot het eigenlyk onderwerp, welks opzetlyke behandeling door de Maatschappy van den Dinger naar den Ereprys was gevorderd. Hetzelve handelt over den invloed der naarstigheid op het menschlyk geluk. Om de- | |
| |
zen invloed aan zyne lezers duidlyk voor te stellen, achtte jelgersma het nodig, hun vooraf van het byzonder geluk van elk mensch en van het algemeen welzyn ener gehele Maatschappy rechte en regelmatige denkbeelden te verschaffen. Hy stelde zich daarom voor, eerst het waar geluk van elk byzonder mensch duidlyk te beschryven, in de twede plaats over de welvaart ener gehele Maatschappy te spreken, en eindlyk het vermogen aan te tonen, welk de naarstigheid ter bevordering van deze byzondere en algemene welvaart der menschen bezit. In zyne beschryving van het wezen des menschlyken geluks vermydt hy met opzet een te ingewikkeld betoog. Uit de onlochenbaarste, en voor elk gezond menschenverstand duidlyke, waarheden alléén trekt hy dit algemeen gevolg: ‘Het waar geluk der menschen bestaat in het genot van zulke vermaaken, welken met eene juiste kennis en vlytige vervulling van alle onze pligten bestaanbaar zyn, of daaruit onmiddelyk geboren
worden.’ Deze stelling wordt, ten slotte, met het treffend voorbeeld van Felix ook weder zeer naauwkeurig opgehelderd. In zyne beschouwing van de algemene welvaart van een geheel Volk of Maatschappy bouwt jelgersma evenzeer enkel op algemene, bevatlyke en onbetwistbare, waarheden. ‘Het komt my voor, (schreef hy) dat de beschryving, welke boven reeds van het byzonder geluk van elk mensch gegeeven is, ook over dit stuk veel lichts verspreiden kan. Immers, even gelyk eene Maatschappy of Natie uit een grooter of kleiner aantal van afzonderlyke menschen is te samengesteld, zo bestaat ook het waar geluk der gansche Maatschappy in de geheele som van aangenaame gewaarwordingen, welken het wezenlyk geluk van elk haarer leden uitmaaken, en die, uit kracht van de nieuwe vereeniging en den wederzydschen invloed, welken tusschen alle leden plaats vinden, als het algemeen en onbetwistbaar eigendom van de geheele Maatschappy mogen aangemerkt worden. Het algemeen geluk van veelen is dan van eenerlei aart met het byzonder geluk van elk byzonder mensch. Een geheel Volk en een enkel burger kunnen beiden, slechts op dezelfde wyze, langs dezelfde wegen, en in dezelfde genoegens, hun waar geluk vinden. Intusschen hangt de grootheid van de welvaart eener Maatschappy eensdeels af van het aantal der waarlyk gelukkige leden, welken zy bevat, en anderdeels van de ver- | |
| |
schillende betrekkingen, waarin zy tot andere Maatschappyen staat.’ Deze denkbeelden worden vervolgends nader ontwikkeld, en voor alle enigzins opmerkende verstanden aanschouwlyk gemaakt. Om nu elk een', als in een ogenblik, den invloed te doen kennen, dien de naarstigheid op het byzonder geluk der menschen en op het algemeen belang der Maatschappyen heeft, behoefde jelgersma zyne lezers slechts de opgehelderde denkbeelden nogmaals te herinneren. De deugd der naarstigheid, volgends zyne bepaling, gelegen zynde ‘in eene algemeene
bereidwilligheid en benaarstiging, om alle pligten, tot wier vervulling wy op aarde geroepen worden, vaardig en geregeld ten uitvoer te brengen,’ terwyl het hoogst geluk van byzondere personen en ook de meeste voorspoed van gehele maatschappyen bestond ‘in een overvloedig en aanhoudend genot van zulke vermaaken, welken met eene stipte pligts betrachting bestaan kunnen of verbonden zyn,’ trekt hy uit deze beide stellingen dit rechtmatig gevolg: ‘Een mensch en Volk zyn dan gelukkiger, naar maate zy zich meer beyveren om de geneuchtens en voorrechten der verlichting en der deugd te bezitten, en naar maate zy tegen alle overmaat der zinnelyke genietingen, - tegen eene schadelyke verfyning van smaak en zeden, en tegen het heilloos genot van onstuimige hartstochten, zorgvuldiger op hunne hoede zyn. Maar deeze yver en behoedzaamheid zyn echte vrugten der naarstigheid; zonder haar verslauwt of feilt de mensch in beiden spoedig; luiheid en averechtsche bemoeijingen zyn voor der menschen deugd en welzyn even doodelyk; de naarstigheid is dan voor beiden volstrekt noodzaaklyk, en heeft op het geluk van menschen en maatschappyen eenen zeer wezenlyken invloed. Naarstigheid en welvaaren zyn altyd en overal elkanders gezellinnen, gebrek aan naarstigheid sleept alom verval en rampspoed naar zich.’ Dit kort en duidlyk betoog hebbende laten voorafgaan, ontvouwt hy verder den weldadigen invloed der naarstigheid in de volgende byzonderheden.
1. De naarstigheid bevordert de ontwikkeling en volmaaking van 's menschen ligchaams- en zielsvermogens.
2. Door naarstigheid trekt de mensch de meeste winsten uit zyn onzeker en kortstondig leven.
3. Door naarstigheid wordt de deugdzaame man ge- | |
| |
vormd, en door haar verkrygt zyn Character die vastheid en waarde, waarvan de mensch en ook de maatschappy zich, billyk, de grootste voordeelen mogen belooven.
4. Door naarstigheid worden de bezigheid en geneuchtens der onsterflyken vervroegd; de naarstige man verheft zich, reeds aan deeze zyde van het graf, tot den rang en het genot der Hemellingen.
In het derde Hoofdstuk, dat over de hulpmiddelen der naarstigheid handelt, maakt de Schryver aanstonds de aanmerking, dat deze hulpmiddelen, in 't gemeen beschouwd, van tweërleien aart zyn. ‘Zommigen, zegt hy, staan haare belangen met daaden voor, anderen zyn haar slechts met woorden behulpzaam. Die van het eerste soort behelzen alle zulke voorschriften, inrichtingen en gewoontens, welken in eene welingerichte Maatschappy kunnen plaats vinden, en van dewelken men eenen gewenschten aanwas van naarstigheid by haare burgeren mag verwachten. Het laatste soort bestaat enkel in redeneeringen of beweegredenen, ingericht om lieden van allerleien aart op de naarstigheid en haare winsten te doen verlieven.’
Onder de eerste, de daadlyke hulpmiddelen der naarstigheid, betrekt hy
1. Zulke wetten, waardoor de naaryver ontvonkt, en de naarstigheid tot eenen onvermydelyken burgerpligt gemaakt wordt, terwyl luiheid en beuzelaary daardoor, op de nadrukkelykste wyze, worden te keer gegaan.
2. De opvoeding en het onderwys der kinderen door hunne ouderen en leermeesteren.
3. De openbaare feesten en verlustigingen der Natiën.
4. De waare verlichting.
Eindlyk deed de verdienstlyke jelgersma zelf ene treffende poging om zyne lezers de kracht dier hulpmiddelen, welke hy woordlyke noemt, te doen gevoelen, en aan dezelve enen gewenschten invloed op hunne harten te schenken. De nadruklykste voorstellingen en vermaningen ter betrachting der naarstigheid, zowel die algemeen voor ieder mensch geschikt zyn, als die meer byzonder voor de verschillende betrekkingen voegen, waarin hy zyne lezers, in onderscheiden klassen afgedeeld, beschouwt, geven een uitmuntend slot aan zyne schone Verhandeling.
| |
| |
Het twede Antwoord, dat van den burger johannes van laar, is in vier Hoofdstukken verdeeld, waarvan het eerste beschryft: ‘wat in het gemeen naarstigheid is; waarin de hier bedoelde naarstigheid niet, en waarin die al, bestaat.’ Het twede Hoofdstuk handelt, ‘over den invloed der naarstigheid op den voorspoed en 't waar geluk van ieder mensch in 't byzonder.’ Het derde, ‘over den invloed der naarstigheid op het welzyn der maatschappy in het algemeen.’ Eindlyk bevat het vierde, ‘de meestgeschikte middelen om den pligt der naarstigheid door lieden van allerleien rang meer en meer te doen betrachten.’
De beschryving van den pligt der naarstigheid, welke van laar tot zynen grondslag legt, is deze: ‘de naarstigheid is die werkzaamheid, waardoor men in alle zyne verrichtingen den toeleg heeft, om, zo veel mogelyk, bevorderlyk te zyn, zo aan zyn eigen belangen, als aan het algemeen belang der gansche maatschappy der menschen.’ Om het duidlyk te maken, wat de bedoelde naarstigheid niet, en wat die al is, bedient hy zich mede van enige, waarlyk gepaste, voorbeelden. Met de bepaling van den voorspoed en 't waar geluk van ieder mensch houdt hy zich niet lang op. ‘Als uwe kinderen, (zegt hy) gezond zyn en wel groeien, dan zegt gy: ze zyn voorspoedig; als gy uw werk, of uwe onderneemingen, wel ziet gelukken, tot uw voordeel, dan zegt gy terecht: 't gaat voorspoedig. Maar (vervolgt van laar) wat is waar geluk? of liever: wat is het, hier, in de Vraag, bedoelde waar geluk? Dit is, in verband met den voorspoed, en in opzicht tot de naarstigheid, in betrekking tot de geheele Vraag, myns achtens, tydelyk geluk, 't welk daarin bestaat, dat men zich in zynen staat, stand en beroep, oprecht, eerlyk, braaf en yverig gedraagt, en tevens te vreden leeft: of, met andere woorden: Het waar geluk van een mensch is gelegen, - in naar pligt te bestaan, te handelen, vergenoegd te zyn.’ Na voorts den invloed der naarstigheid op de verkryging van aardsche goederen, als daar is geld en goed, ere en achting, gezondheid en vergenoegdheid, kortlyk te hebben aangewezen, schetst hy dezen invloed breder en meer byzonder door zyne lezers voor hunne aandacht te brengen de voorbeelden van een naarstig Huisvader, ene naarstige Huismoeder, een naarstig Jongeling, een naarstig Meisjen, een Dienstknecht,
| |
| |
een Ambachtsman, een Landman, een Veeman, een Winkelier, een Koopman. Deze personen met daartegengestelde karakters vergelykende, geeft hy hun gelegenheid daaruit het eigenaardigst besluit te trekken. Daar van laar den invloed der naarstigheid op het welzyn der maatschappy in het algemeen beschouwt, spreekt hy bepaaldlyk met opzicht tot ons Vaderland. Hy schetst deszelfs wonderbare opkomst, spoedigen aanwas en vroegen bloei, als vruchten, uit den voorbeeldigen vlyt der ingezetenen grotendeels voortgesproten. Hy toont aan, dat alleen door de verenigde werkzaamheid der onderscheiden standen dit Land weder in zyn' vorigen bloei geraken, en alzo kan blyven bestaan. - Tot de meestgeschikte middelen, die van invloed kunnen zyn op de betrachting der naarstigheid, brengt van laar de opvoeding der jeugd tot werkzame en naarstige burgers, het bezorgen van wezenlyk eigendom aan allen, zelfs aan den geringsten inwoner, de bevordering der huwlyken, en eindlyk dat vermogenden aan eerlyke en werkzame behoeftigen, 't zy ambachtslieden of handelaars, die, by gebrek aan een genoegzaam fonds, niet voort kunnen komen, voor niet, of voor ene geringe intrest, het nodige geld lenen. De aanwyzing van het eerste middel geeft den Schryver in het byzonder gelegenheid tot schone uitweidingen, nuttige bedenkingen, en het doen van voorslagen, die zeer verdienen in aanmerking te komen. Voorts besluit hy met het loflyke der naarstigheid en het verachtlyke der luiheid voor zyne lezers te schetsen.
Wy wenschen hartlyk, dat ene algemene lezing en behartiging dezer beide Verhandelingen aan het edel doel der Schryveren, en dat der Maatschappy tot Nut van 't Algemeen, zeer moge bevorderlyk zyn. |
|