zorg voor hem? - Wie geleidt hem in het pad dat hy moet betreeden? - En zo hy afdwaait, wie zal hem te rug brengen?
God is des herders Herder! - Hy is de Herder over alles; - Hy draagt voor alles zorg; - de gansche aarde is zyne schaapskooi: wy allen zyn zyne kudde; - en ieder groen kruid, en elk groen veld, is de weide, die hy voor ons bereid heeft.
De Moeder bemint haar kindje; - zy kweekt het op haare knieën; - zy voedt het lichaam met voedsel; zy vervult het gemoed met kennis: - wanneer het ziek is, past zy het op met tedere liefde; - zy waakt over hetzelve als het slaapt; - zy vergeet het geen oogenblik; - zy onderwyst het hoe het zoet moet zyn; zy verheugt zich daaglyks in het oppassen van het wichtje.
Maar wie is de Vader van de moeder? - Wie voedt haar met goede dingen, en waakt over haar met tedere liefde, en denkt aan haar, ieder oogenblik? - Wiens armen omringen haar om haar voor kwaad te bewaaren? - En, zo zy ziek is, wie zal haar geneezen?
God is de Vader van de moeder; - Hy is de Vader van alles, want hy heeft alles geschaapen. - Alle de mannen, en alle de vrouwen, die in de wyde waereld leeven, zyn zyne kinderen; - Hy bemint ze allen; - Hy is aan allen goed.
De Koning regeert zyn volk; - hy heeft een goude kroon op zyn hoofd, en de koninglyke scepter in zyne hand; - hy zit op een' troon, en zendt zyne bevelen uit; - zyne onderdaanen vreezen voor zyn aangezicht; - wanneer zy goeddoen, beschermt hy dezelven voor 't gevaar; en zo zy kwaad doen, straft hy hen.
Maar wie is des Konings Opperheer? - Wie gebiedt hem wat hy doen moet? - Wiens hand is uitgestrekt, om hem voor 't gevaar te beschermen? - En, zo hy kwaad doet, wie zal hem straffen?
God is de Opperheer van den Koning; - Zyn kroon is van straalen des Lichts, en zyn Troon is tusschen de Starren. - Hy is de Koning der Koningen, en de Heer der Heeren: - wanneer Hy wil, dat wy leeven, dan leeven wy; - en wanneer Hy