Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijR.L. Bouwens, Lid van de geweezene Commissie van vier en twintig, tot onderzoek na het Politiek en Financieel gedrag der Leden en Ministers van het voorige Bewind, aan zyne Committenten. Te Amsterdam, by C.N. Guerin en W. Vermandel, 1797. In gr. 8vo. 630 bl.Met de Verantwoording van den Burger g. paape, Lid van dezelfde Commissie als bouwens, op den Tytel van het thans aangekondigd Stuk vermeld, en door ons beoordeeldGa naar voetnoot(*), staat het Boekdeel, thans voorhanden, in eene naauwe betrekking; waarom ook de Burger bouwens, aan de Burgers van Amsterdam, zyne byzondere Committenten, verslag doende van de vernietiging der hun opgedraagene Commissie, en het Werk, 't geen hy hun aanbiedt, schryft: ‘Ik zal, Medeburgers! om aan ulieder gemanifesteerden wil, billyken eisch en afvordering te voldoen, my aan die Verantwoording, welke gy van my begeert, ja eischt, niet onttrekken, maar aan dezelve, zo veel mogelyk, beantwoorden - even als myn geweezen Medelid g. paape; die, in zyne Verantwoording aan zyne Committenten, de Burgers van Dordrecht, zegt, dat hy ook maar gedeeltlyk, voor zo verre hy in die Commissie werkzaam is geweest, het door hem aangetekende mededeelt, echter niet twyfelende of zyne geweezen Medeleden denken daar over als hy, vertrouwende, dat, zo zy hunne aantekeningen en afschriften desgelyks publiek maaken, het Volk van Holland als dan een vry goed geheel zal bekomen. Ik zal dan aan Ul. voorleggen, het geen door my aangetekend is geworden; uit welke Annotatien het volgend Rapport, zodanig als het door my in 's Haage is gesteld geworden, en aan myne Medeleden ter beoordeeling overgegeeven is, ten einde daar uit over te neemen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 629]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het geen in 't groot Rapport moest komen, en zo als het zelve door ons gezamenlyk aan de Provisioneele Representanten van het Volk van Holland, op den 11 Jan. 1796, is overhandigd. Gylieden zult daar uit ontwaaren, dat wy alle de Staats-Resolutien, naar ons beste weeten, gerangschikt hebben onder diversche Capittels, welke by ons geheele Committé aangenomen waren; zo als men dezelve vinden kan in de algemeene inleiding tot het gedeeltlyk Rapport in de Verantwoording van den Burger paape, na welke ik ulieden verwyze, om onnoodige herhaaling te vermyden.’ De Burger bouwens beklaagt zich, dat de Provisioneele Representanten de Commissie in 't midden van haare werkzaamheid uit elkander heeft doen gaan, en daar door veroorzaakt, dat zy nooit een geregeld Rapport heeft kunnen uitbrengen, te meer, daar zy reeds door de Propositie van den Burger olivier zo merklyk verkort was in den tyd, die haar allernoodzaaklykst was, om uit alle de losse en separaate Staatsstukken en Aantekeningen een geheel te kunnen formeeren. ‘Hier door,’ schryft hy, ‘ben ik en zyn alle myne Medeleden buiten staat, om aan Ulieder billyke begeerte, van onderrigt te worden omtrent onze verrigtingen en werkingen in deeze Commissie, niets anders te kunnen voorleggen, dan een ruuwe schets van Aantekeningen, zo uit de Notulen van hun Ed. Groot Mog. en uit die van hun Ed. Hoog Mog. voor zo verre wy die hebben kunnen magtig worden, als uit eenige stukken en papieren van bentinck, en zommige andere raakende den geweezen Raadpensionaris l. van de spiegel, getrokken - en dus niets anders dan eene party ruuwe bouwstoffen, uit welke het generaal groot Rapport, (indien wy by den anderen hadden gebleeven,) met gemeenschaplyk overleg, hadt moeten te voorschyn komen en opgebouwd worden. - Deeze stukken nu niet aan elkander hangende, zullen minder voldoen, ja zommige zullen beschouwd worden als onnoodig en overtollig, en als niets afdoende, of geene genoegzaame beschuldigingen tegen de Regenten en Ministers van het voorig Bestuur inhoudende, of aan den dag leggende; doch welke stukken echter door ons moesten aangevoerd worden, om niets over 't hoofd te zien, en het Committé van alles grondig te onderrigten, 't welk daar uit zyne gevolgtrekkingen en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 630]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschuldigingen tegen dezelve Regenten en Ministers had kunnen haalen.’ De stukken, waar toe de Commissie, in 't eerst, haar onderzoek oordeelde te moeten bepaalen, waren, op dat wy dezelve verkort opgeeven, (1) Het naspeuren wie de oorzaaken waren van en opstookers der oproerige beweegingen in den Jaare 1787. (2) Wie de Persoonen waren, die de inrukking der Pruissische Troepen bewerkten. (3) Na te gaan met hoe veelerlei soort van Belastingen en Geldafpersingen men de goede Ingezetenen bezwaard hadt. (4) Te onderzoeken, wie de geenen waren, die, door de zaak van den Stadhouder de hunne te maaken, en den oorlog met Frankryk te voeren, het Land op zodanig eene enorme uitgave van Penningen gejaagd hebben, en (5) In 't algemeen eenige bedenkingen op te geeven, betrekkelyk de verdere politieke gedraagingen der Leden van het voorig Bestuur, in verscheide voor den Lande zeer gewigtige opzigten, zo het binnenlandsche als het buitenlandsche betreffende. Waar by zy vervolgens meenden te moeten voegen alles wat maar eenigzins betrekking hadt tot eenigerlei aart of soort van bezwaar, en dit aan de Natie te moeten openbaaren. Breedspraakig is het onderzoek omtrent het gebruik van 's Lands penningen, geduurende het bekende Tydvak van zeven jaaren; sterk de aanwyzingen van gepoogde en deels gelukte verdonkeringen in deezen, 't welk op den voorgrond komt, en naderhand nog meer byzonder aan den dag gelegd wordt in de ontvouwing der aangeduide hoofdzaaken. - Veel bekends komt 'er noodwendig in voor; de Verzameling der Stukken by de chalmot, de Zaaken van Staat en Oorlog by allart, bragten reeds veel aan 't licht, en de Schryvers van het Vaderlandsch Huisboek hebben, wat ten bezwaar des Stadhouders en diens Partye kon dienen, goeddeels opgezameld. Meer zouden deeze Onderzoekers hebben kunnen leveren, indien geene Papieren voorbedagtlyk verdonkerd, of hun by het doen des onderzoeks onthouden waren, waar over herhaalde en gegronde klagten in den loop deezes Rapports worden uitgeboezemd. Met dit alles komt 'er veel in voor, 't geen of geheel onbekend, of niet zodanig ontwikkeld was, als wy het hier aantreffen; de overvloed van stoffen van deezen aart is zo veelvuldig, dat wy het optellen en aanwyzen niet durven onderneemen, vooruitziende, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 631]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat wy tot eene verveelende lengte zouden vervallen. Met stilzwygen kunnen wy niet voorbygaan de Annotatien uit de Papieren van den geweezen Griffier fagel, de gedraagingen ontvouwende van den Raadpensionaris van de spiegel, van den Griffier fagel, van welderen, brantsenburg, van lynden van blitterswyk, en andere Staatsleden. Zy loopen van 8 Dec. 1787 tot 18 May 1788. In deeze ten eigen gebruike en herinnering opgestelde Aantekeningen komt zeer veel voor 't welk toelicht, zeer veel 't geen men 'er niet in zou verwagten. Hoe zeer ons de lust bekruipt om 'er niet weinig uit over te neemen, moeten wy ons tot een enkelen trek bepaalen. 1 January 1788, schryft de jonge Griffier fagel. ‘Niet lang geleden zeide de Raadpensionaris (v.d. spiegel) tegen myn Grootvader, dat 'er twee partyen aan 't hof waren, de eene van den Prinse, en de andere van de Prinsesse; en dat men zich moest wagten van de eene zo wel als de andere te mishaagen; dat de Prinses zeker eene Vrouw van verstand was, die fermiteit bezat, en orde hieldt in de zaaken, welke zy behandelde; maar dat, met dit alles, men zich wel wachten moest haar te verheffen op de puinhoopen van den Prinse; en dat deeze, niettegenstaande alle zyne gebreken en zwakheden, moest gehandhaafd en ondersteund worden; want eindelyk, voegde de Pensionaris 'er by, is hy toch altoos de geene die Prins van oranje is, het Volk bemint dien naam, en eene Prinses van Pruissen moet ons niet regeeren. - Het is opmerkelyk dat eenige Patriotten geduurende een tyd lang dezelfde taal gevoerd hebben.’ Laag zette van de spiegel hier zyne Hoogheid; doch in een Gesprek, op 31 Maart 1788, vinden wy iets meer uit den mond van dienzelfden Raadpensionaris, die, als 'er van den Prins en diens Character gesprooken werd, zeide: ‘Hy is al een zeer raar Heer, en die geenen, die zich verbeelden dat hy geen systhema heeft, zo als veele menschen denken, bedriegen zich zeer; hy heeft wel degelyk een systhema; maar het is een systhema van verwarringe en desordre. Zyne Politique is van de dingen zo veel in de war te helpen als maar doenlyk is.’ In de daad, een Vorst, die door de hand zyner Vrien- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 632]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den dus wordt afgemaald, heeft geen vyandig penceel noodig om ongunstig getekend te worden. Verders komen, volgens dit Onderzoek, veelen van 's Prinsen Voorstanders en Gunstelingen, benevens hunne afhangelingen, 'er mede gansch ongunstig af. Eene menigte van Bylagen vergezellen dit Werk, doormengd met aanduidingen van gepleegde misdryven. Eene Recapitulatie van Tien Staaten willen wy nog plaats geeven.
Ten aanziene van de som door willem den V medegenomen, vinden wy 'er by aangetekend; ‘doch waar aan wy weinig of genoegzaam geen geloof kunnen slaan, dat het zo veel zou hebben kunnen beloopen; aangemerkt de uitgeputheid en den slechten staat, waar in 's Lands kassen zich bevonden, zo als wy uit de Resolutien, te dier tyd genomen, hebben kunnen ontwaar worden.’ |
|