kunnen begrypen, dat eene bepaalde toevallige oorzaak, alhier het Smetgift, op verschillende wyzen met verschillende voorbeschikkende oorzaaken, als het verschil der Zaizoenen, enz. verbonden, in aart merkelyk verschillende ziekten kan voortbrengen. Het smet der Kinderpokjes, by voorbeeld, aan iemand, onder de gunstigste omstandigheden, medegedeeld, verwekt tien of twaalf pokjes, zonder eenig onaangenaam toeval, hoe genaamd; hetzelfde vergift aan een anderen medegedeeld, onder een zamenloop van de ongunstigste omstandigheden, veroorzaakt kwaadaartige zamenvloeijende pokjes, die hem met een reeks van geweldige en verschrikkelyke toevallen ten grave sleepen. Zal wel iemand, die zyn gezond verstand bezit, kunnen staande houden, dat de aart of hoedanigheid dier beide ziekten dezelfde is geweest?
Veel zoude men kunnen aanmerken, aangaande het geen, na het oordeel des Aanmerkers, gerapporteerd zoude zyn geweest, zo men de Commissie had opgedraagen aan een gemeenen Boer, of aan een gewoonen Doctor in de Medicynen, niet voorzien met de hooge Professorale Wysheid; doch om ons met zulke niets betekenende uitweidingen niet op te houden, gaan wy liever over tot pag. 26, alwaar hy den Professor van ongeleerdheid beschuldigt, om dat hy, een wezenlyk onderscheid tusschen deeze en de voorige Veeziekte willende aantoonen, geene andere dan slechts toevallige byzonderheden opgeeft, die alleen uit bykomende oorzaaken ontstaan. Heeft de Schryver deezer Bedenkingen, zo als wy even toonden, het Pathologisch onderwys nog hoognoodig, niet minder dienstig zoude voor hem zyn het hoogwys Onderwys, van den een of anderen Hoogleeraar, in de Semeiotica, of kennis van de Tekenen der ziekten. De Heer brugmans zegt immers, dat de Pols in deeze ziekte niet zo zeer zwak was, dan in de voorige Epidemie, ja zelfs zomwylen eenigzins hard. Had nu onze Aanmerker zyne Semeiotica richtig geleerd, hy zoude de eigenschappen des Polsslags niet gebragt hebben onder de toevallige byzonderheden, dewyl de Polsslag in de Tekenkunde der ziekten de hoofdrol speelt, en vooral in de Catarrhale ziekten wel voornaamelyk den meerderen of minderen graad van kwaadaartigheid moet beslissen.
Verder redeneert de Schryver der Bedenkingen vry omslagtig over de eigenschappen der Catarrhale ziekten,