| |
Nederlands Zedenbederf, de bronnen van hetzelve en de middelen tot verbetering en hervorming, voorgesteld by wyze van eene Bededags Redenvoering, door A. Ledeboer, A.L.M. Phil. Doct. en Rustend Predikant te Haastrecht. Te Amsteldam, by M. de Bruyn, 1797. In gr. 8vo. 64 bl.
‘Is het voornaame oogmerk, waartoe algemeene Bededagen worden uitgeschreven, om op de hervorming van zeden aan te dringen, en zal de uitschryving van zo eenen dag in ons Nederland denkelyk in dit jaar geen plaats hebben: ik dacht, (schryft de Eerw. ledeboer) dat het, om aan de begeerte van zeer veelen in deezen eenigzins te gemoet te koomen, niet onvoegzaam zoude zyn, hun dit Geschrift, by wyze van eene Bededags-Redenvoering, ter ernstige overweging, en ter beoefening van de daar in voorgestelde pligten, aan te bieden. - Ik zal eerst den toestand van ons Vaderland, ten opzichte van deszelfs zedelyke gesteldheid, aantoonen, - dan de bronnen van het zedenbederf zoeken op te spooren; - en eindelyk de middelen tot verbetering en hervorming aan de hand geeven.’
Na dus het oogmerk zyner Verhandeling te hebben opgegeven, gewaagt de verdienstlyke Schryver eerst kortlyk van Nederlands zonden in het gemeen; waarna hy voords in het byzonder gaat aantonen, in welke opzigten onze zedelyke gesteldheid, meer dan die onzer Vaderen, verbasterd is, en dat die verergering zodanig is, dat, indien de bronnen van dezelve niet gestopt worden, wy onvermydelyk onzen ondergang bewerken, en te gemoet snellen. - Onze meerdere verbastering acht hy gesproten te zyn uit de Weelde, het Ongeloof, de Ontrouw, Haat en Wraakzucht. Opmerklyk is hetgeen onze Schryver hier van het Ongeloof zegt: ‘De Openbaring, het kostelykste geschenk, waarmeede God ons land begunstigd heeft, en welkers licht zo helder op onzen kandelaar scheen, wordt veracht, bespot, verguisd. ...... Onze eeuw is te verlicht om met het domme gemeen op de- | |
| |
zelfde wyze te denken. Onze hedendaagsche Vernuften hebben, door hunne meerdere schranderheid en dieper doorzicht, den weg gevonden, om de banden te slaaken, en zich te bevryden van de kluisters, waaraan de menschen door het geloof aan eene Openbaring zich zo slaafachtig geboeid hebben. Nieuwe tegenwerpingen tegen de Openbaring, vooral geestige slagen tegen dezelve te doen, hoe ontbloot ook van wezenlyke kracht, zyn de grootste bewyzen van vernuft.’ Tot zoverr' hebben wy nog niets aan te merken. Maar nu .... ‘Dan hoeverre ook de Geest van het Deïsmus in onze eeuw toegenomen zy, hebben evenwel veelen van onze hedendaagsche Vrydenkers begreepen, dat hetzelve geen stand kan houden. De schynredenen en tegenwerpingen, die zy tegen de Openbaring hebben ingebragt, zyn te duidelyk wederlegd, en het laffe, het zoutelooze, van hunne spotternyen te klaar ten toon gesteld; daar te boven alle verpligting tot Godsdienst los te maaken, en daar door het onderscheid tusschen zedelyk goed en kwaad weg te nemen, is al te onbestaanbaar met de
inspraak van ons geweten. Men heeft daarom eenen anderen weg uitgevonden: men geeft voor, hoogachting te hebben voor het Euangelie, en aanklevers te zyn van den Christlyken Godsdienst, maar dat men tracht de leere van het Christendom van alle onnnutte en schadelyke byvoegselen te bevryden, en dezelve tot haare eerste eenvouwigheid weder te brengen; maar intusschen monstert men niet alleen uit de bybelrolle uit alle verborgenheden, waardoor men de Openbaring uit de Openbaring wegneemt, maar men bestrydt ook de meeste wezenlyke Leerstukken der H. Schrift, als de Val van den mensch - de algemeene natuurlyke Verdorvenheid en Erfzonde - de Verzoening door den Middelaar - de inwendige Genadewerkingen van den H. Geest - de Eeuwigheid der straffen, en meer andere; en terwyl evenwel alle deeze Leerstukken in de Schrift duidelyk geleerd worden, zo verklaart men geheele gedeeltens van de Schrift voor onecht, of men wil, dat de Schryvers niet in al hetgeen zy ter neergesteld hebben onfeilbaar geweest zyn, maar zich geschikt hebben naar de vooroordeelen van hunnen tyd, of men verdraait den zin der Schrift, en geeft een geheel andere uitlegging aan denzelven.’ Hoezeer wy ook van dit alles voor een gedeelte de waar- | |
| |
heid inzien, komt het ons evenwel duidlyk voor, dat des Schryvers vrome yver hem ten minste tot ene hevigheid vervoerd hebbe, welke den Kristenleeraar, wiens pligt het is de dwalingen van anderen, zoveel hy kan, verschoonbaar uit te leggen, niet zeer betaamt. Hoe! zouden allen, die tegen hem en zyne geloofsgenoten de onderwerpen bestryden, welke hy opgeeft als wezenlyke Leerstukken der H. Schrift, zodanigen zyn, die alleen voorgeven hoogachting te hebben voor het Euangelie, en aanklevers te zyn van den Kristlyken Godsdienst? Wy kennen 'er onder hun, die Jesus diep in hunne harten eerbiedigen, zyne lere naarstig onderzoeken, en oprechtlyk pogen de voetstappen van dezen hunnen geliefden Heiland te drukken. Hartlyk wenschen wy, dat de
Eerw. ledeboer, die zich in het algemeen zo wel voordoet als een man van gezond verstand en verlichte denkbeelden, spoedig in zoverr' van alle vooroordeel zal ontheven worden, dat hy zodanige vereniging van den oprechtsten eerbied voor God en Jesus met hetgeen in zyn oog dwaling, ja misschien wezenlyk, zelfs grove dwaling is, niet langer als ene openbare tegenstrydigheid zal behoeven aan te merken. - Na verder het onbetaamlyke der genoemde ondeugden en het gevaarlyke van ons bestaan met nadruk betoogd te hebben, gaat de geachte Schryver over tot het onderzoek der bronnen, waaruit onze zedelyke ongesteldheid is voortgevloeid. Hier brengt hy vooreerst in aanmerking onze inwendige verkeerde gesteldheid, onze natuurlyke traagheid tot het goede, en overheerschende zinlykheid; dan de Opvoeding, de kracht der Verleiding, Navolging van slegte voorbeelden, en schadelyke Boeken. Tot de middelen ter verbetering overgaande, merkt hy te recht aan: ‘Het moeten geene dwangmiddelen zyn. Redelyke en vrywerkende wezens kunnen niet gedwongen worden; het is geen waare deugd, welke niet uit een inwendig beginsel door vrye neigingen van den wil, volgends de overtuigende redenen des verstands, geoefend wordt. Menschen met het zwaard te bekeeren, is eene vruchtelooze onderneming geweest van het doldriftig bygeloof. Eene rechtbank op te werpen, waarin men eene burger straffe, om dat hy niet erkentelyk - niet mild - niet edelmoedig genoeg geweest is, enz. is een herssenschim, omdat dit den Rechteren aan oneindige moeilykheden zou onderwerpen, en zo is het ook gelegen met alle andere
| |
| |
middelen van dwang. - Het moeten geen onuitvoerlyke middelen zyn. Men kan hier fraaie plans opgeeven, aangenaame schilderyen ophangen; maar kan het niet in het werk gesteld worden, is het vruchtelooze moeite; echter mag men middelen voorstellen, van welken men voor uit kan zien, dat ze niet ligtelyk zullen gebruikt worden; omdat dezelve ten minsten den een' of ander kunnen opwekken, om ze te betrachten.’ Dit vooraf gesteld hebbende, geeft hy eerst op de byzondere middelen, welke een ieder voor zich zelven te betrachten heeft, en dan de openbare of meer van buiten aankomende middelen. Tot de eerste brengt hy in het algemeen de Verlichting des Verstands, en de Verbetering der Wilsneigingen, en hetgeen onze Schryver hieromtrent in de 17de § zyner Verhandeling zegt is in de daad der aandachtige lezing en naauwkeurige beoefening overwaardig. Onder de openbare middelen betrekt hy zowel de byzondere als openbare Opvoeding, de Catechisatiën, de Predikatiën, de Huisgodsdienst en de Voorbeelden. Zeer gezond wordt hier over deze onderwerpen gesproken, zodat wy alle reden vinden om deze Verhandeling van den Eerw. ledeboer vrome en godsdienstige harten aan te pryzen. Nieuws zal men juist in dezelve niet veel aantreffen. De Schryver zelf verklaart openhartig, dat hy zyne waarheden veelal uit andere Schryveren ontleend, en met hunne bewoordingen voorgesteld hebbe, omdat hy dezelve krachtiger oordeelde, dan de zyne. Niet te min zyn de voorgestelde waarheden gewigtig en van een algemeen belang, en de voordragt houden wy volkomen geschikt voor die lezers, op welken ledeboer by de bearbeiding van dit Stukje alleen kon en moest denken. Voor 't overige heeft zyn Werkje nog dit eigen, dat in hetzelve geen de minste zweem van haatlyke partyzucht te vinden zy. Hoe
weinige Bededags-Redenvoeringen hadden, vooral in de laatstverlopen jaren, deze schone verdienste! Mogt het modél van onzen waardigen Schryver vele Kristen - leeraren over hunne onbedagtheid en schadelyke driftvervoering beschaamd doen staan! Mogt het hun tegen het toekomende meerder gematigdheid en behoedzaamheid leren! |
|