in den Jaare 1795. Wy sloegen dit naa, en bevonden dat ons geheugen ons niet bedroog. Hy komt daar in voor als geweezen Notaris en Procureur te Delft, in den Jaare 1788 Secretaris aan de Zaan ‘doch in den Jaare 1794, uit hoofde van het kwaad gebruik dat hy van 's Lands en Bans penningen gemaakt hadt, 't welk de Banne eene aanzienlyke somme kost, gedemitteerd’ bl. 79. Voorts vinden wy hem te zyner schande, onder andere, vermeld, bl. 107. 130. 211. 212. Aan diens schurksheid valt dus geen twyfel.
De twee andere Persoonen, in dit Stukje met naame genoemd, hooren aan de Zaan in zo verre t'huis, dat de Burger g[.]ukema, een Pensioentrekker, aan geen onbemiddeld Zaandamsch Meisje getrouwd is - en willem eygeman weleer Leeraar was in de Hervormde Gemeente te Oostzaandam, en hier beschreeven als een Ryk man, die, nog geen vyftig jaaren bereikt hebbende, Emeritus verklaard is om voorgewende Lichaamszwakheid, en, ondanks zyn Rykdom, het Staaten Tractement uit het Geestlyk Comptoir trekt. Wat hier van zy weeten wy niet bepaald te zeggen; wel dat hy thans te Haarlem als Lid der Municipaliteit fungeert; dit doet hy, naar het Stads Regeerings-Reglement, Gratis.
Toevallig hebben wy deeze toelichtingen kunnen geeven aan een Brief, die anders den bynaam van Belangryk wel zou hebben mogen agterlaaten; dan alleen in zo verre, dat het van philaletes, zo tekent zich de Schryver, wel gedaan is, dat hy een Man als zwaanshals in zyne onwaarde en snoodheid doet kennen.