| |
| |
| |
Beschouwing van de Oorzaaken en Gevolgen des Tegenwoordigen Oorlogs van Engeland met Frankryk. Door Thomas Erskine. Naar den Vyf en-twintigsten Druk, uit het Engelsch vertaald. Te Amsterdam, by J. Yntema, 1797. In gr. 8vo, 147 bl.
Mank, gelooven wy, gaat somwylen de gevolgtrekking, om uit het vertier van eenig geschrift te besluiten tot deszelfs innerlyke waardy, of den heerschenden geest der Natie, die alzo haare gretigheid aan den dag legt. Buiten eenig ons bekend voorbeeld intusschen is het verschynzel, 't geen Tytelblad en Voorreden ons hier aankondigen. Thomas erskine is welbekend als een der meestberoemde onder de Engelsche Rechtsgeleerden. Te meermaalen verzettede hy zich, met kracht van redenen en met den besten uitslag, tegen aanklachten en beschuldigingen, strekkende om de Vryheid, iederen Engelschman toebehoorende, te smooren of te fnuiken. En als Parlementslid behoort hy ongetwyffeld tot die Tegenparty, welke by elke stemming de smartelyke vernedering gevoelt, van te ontwaaren, hoe zwak haare tegenstribbelingen zyn tegen die ministeriaale maatregelen, welke alomme bekrachtigd worden door de goedkeuring der beide Huizen, waarin het gansche Britsche Volk wettiglyk wordt vertegenwoordigd. Met den aanvang deezes jaars schreef erskine het Stukjen 't geen wy nu voor ons hebben, als een geessel voor de Raadslieden des Konings, en als een allervinnigste aanval op hunne verderfelyke eigenbaat en onbestaanbaarheid met zich zelven. Die aanval intusschen trok derwyze de publieke aandacht tot zich, dat, binnen het beloop van negen maanden, het ongehoorde aantal van Een-en-dertig nieuw opgelegde Uitgaaven in omloop geraakte. Eene daadzaak voorwaar, welke ten allersterksten den geest der Natie schynt te kenmerken, als zich ganschelyk voegende by de in de Parlements-debatten altoos zo gehaatte en belasterde Oppositie-party.
De aangeroerde omstandigheden moeten op zich zelve reeds de weetgierigheid onzer Landgenooten uitlokken, om van den inhoud eens zo veel geruchtmaakenden Staatkundigen Geschrifts onder onze Nabuuren en tegenwoordige Vyanden niet onkundig te blyven; en dank zy
| |
| |
den Vertaaler, die deeze moeite wel op zich heeft gelieven te neemen, en zyne taak getrouwlyk volvoerd heeft.
Wat den Inhoud belangt; ter gelegenheid van zyns Majesteits Boodschap van 26 December 1796, wegens de toen afgebrooken Onderhandeling met Frankryk, en de openlegging der byzonderheden daar van aan het Parlement, stelt de Schryver zich voor, het gehouden gedrag van Engeland, van den aanvang der gereezene onlusten af, naauwkeurig te ontleden, en zich daar in bovenal te bedienen van zulke stukken, als door het Ministerie zelf, by het overleggen hunner verrichtingen aan de Parlementshuizen, boven allen tegenspraak gewettigd zyn. - Dit doet hem aanvanglyk te rug treeden tot de voorheen altoos zo overboodige jaloersheid des Engelschen Volks op zynen Regeeringsvorm; byster contrasteerende met de nu zo geringe deelneeming en volkoomenste onverschilligheid. Het doet hem het oog wenden op den Americaanschen Oorlog, als de kiem van den tegenwoordigen; op de overeenkomsten en verscheidenheden van deeze beide twisten, en inzonderheid op de gedraagingen van den eersten Staatsdienaar Pitt; zo als hy, in het eene zo wel als in het andere voorval, een aanmerklyken, maar wydverschillenden, hoofdrol heeft gespeeld. Vervolgens ontwikkelt hy inzonderheid de stappen des Engelschen Bestuurs, van den vroegsten aanvang der Fransche Omwenteling af, zo als eene in Engeland opgerichte Societeit, onder den naam van Vrienden des Volks, en uit een vyftigtal Lieden van rang, bekwaamheid en goed gedrag, bestaande, en verbetering bedoelende in de verregaande ongelyke Vertegenwoordiging des Volks in het Huis der Gemeenten, aanleiding hadt gegeven tot 's Konings Proclamatie van 21 May 1792; om met opschorting der Acte van habeas corpus de alarmkreet te verspreiden tegen alle Fransche beginzels, en tegen allen die op de geringste verandering in de Vertegenwoordiging des Volks in het Parlement loerden. Het hoofddoel des Schryvers in deezen is, niet om Frankryks gedrag te verdedigen, veel min om het beruchte Fransche besluit van 19 November 1792 te
rechtvaardigen; of te willen zeggen dat Engeland zich veilig op de oprechtheid en duurzaamheid der Fransche daaden zou hebben moogen verlaaten; maar het strekt inzonderheid daartoe, om te beweeren, dat 'er tegen
| |
| |
Frankryk meer gezondigd is, dan hetzelve zondigde; dat het door de saamverbonden Mogendheden vroegtydig gedreeven werdt tot maatregelen van buitenspoorigheid, welke anders zouden zyn afgeweerd, en dat het reeds gebeurde, tot na den dood des Konings zelve, geen weezenlyken grond gaf aan Engeland, of tot een oogenbliklyken oorlog, of ter afwyzing van minzaame onderhandeling, tot welk laatste in het Engelsch Parlement meer dan ééne vruchtelooze motie werdt gedaan, en waartoe de Franschen, zo ten tyde des Konings, als by het Republicains bewind, alle wenschelyke gelegenheid gaven, met nadere uitlegging zelfs des Decreets van 19 November, als nimmer toepaslyk op eenige Regeering, door den algemeenen wil des Volks met de daad bekrachtigd. Sterk koomen dus hier op den voorgrond de minlyke stappen en de vriendlyke houding althans, steeds door den Gezant Chauvelin in acht genoomen, zo voor als na den dood des Franschen Konings, om een Vredebreuk te vermyden; hoe men van den kant van Engeland dit met weinig heuschheid beantwoordde; alle handeling ontweek, en eindelyk den 24sten January 1793 hem gebood Engeland te verlaaten; wordende dit bevel uitdruklyk gezegd geschied te zyn, om reden van het jongste snood bedryf te Parys gepleegd; en omdat geenerleye onderhandeling op eenige voorwaarden kon ingewilligd worden.
Tegen het zwakke en onstaatkundige nu van deezen eersten aanvanglyken grond des Oorlogs voert de Schryver meesterlyk aan, veele bedenkingen, die gezond verstand, Historiekennis, en Engelands eigen waar belang hem aan de hand geeven; het ingemengde voorgeeven, als strekte de Oorlog om de zaak des Christendoms te handhaaven, wordt hier niet vergeeten; en alles inzonderheid aangedrongen door eene schets des welvaarens 't geen Engeland door behoud des Vredes zou hebben kunnen genieten, in tegenoverstelling van het in 't oog loopende en dreigende gevaar voor kapitalisten en eigenaars van fondsen, ontstaan uit de tegenwoordige voorbeeldelooze geldverspilling, waar voor de Raadslieden des Konings in allen gevalle zich door hunne ongeneigdheid tot eenige poogingen ter bemiddeling, zyns oordeels, verantwoordelyk gemaakt hebben.
Den oorsprong van den Oorlog dus opengelegd hebbende, gaat de Schryver verder voort om de blindheid en hard- | |
| |
nekkigheid aan te wyzen, waarmede dezelve voortgezet is, in weerwil der gunstigste gelegenheden om dezelve in den aanvang een einde te doen neemen, en niet tegenstaande veele gebeurtenissen klaarlyk beweezen hadden de onbereikbaarheid der oogmerken, waarom 'er in volhard werdt. Dit gedeelte vervolgt naauwkeurig den loop der Britsche Staatszaaken ten opzichte van Frankryk door de Jaaren 1793 - tot het slot van 1796. Het vertoont hoe de Hr. Grey in 1793 reeds in het Lagerhuis een Adres voorsloeg aan den Koning tegen het wangedrag zyner Staatsdienaaren, de Natie zonder eene evenredige noodzaaklykheid in den Oorlog dompelende, met verzoek aan zyne Majesteit om de eerste gelegenheid waar te neemen tot het maaken van een einde aan de vyandlykheden; hoe hy dit in 1795 herhaalde; hoe tastbaar dubbelhartig Pitt en de zynen dit steeds verydelden; hoe 'er voorts in 1796 door Wickham met Barthelemi gehandeld, daarop de zending van Lord Malmesbury naar Parys gevolgd, en in dit alles door het Britsche Ministerie een gedrag gehouden zy, 't welk hunne ernstige begeerte om den Vrede te zoeken duidelyk genoeg logenstrast, en openlyk aan den dag legt de meenigerlye kronkelingen, waar in zy zich hebben moeten draaijen, terwyl zy daar door geheel waggelend en strydig zyn geworden met zich zelven; en de schynbaare gehoorgeevingen aan Verdrag enkel ondernoomen werden om tyd te winnen voor de Geldnegotiatien; zo dat, op het slot van 1796, de Natie, als in vollen tegenspraak met den aanvang des krygs, moest gezegd worden in Oorlog te zyn om Belgium, of de eertyds Oostenryksche Nederlanden.
Is de stof van dit geschrift zo belangryk voor elk die de groote gebeurtenissen in Europa van verschillende zyden onpartydig wenscht over te zien, niet minder heeft de manier der uitvoering aanspraak op de ernstige overweeging van alle onzydigen. De naam van erskine verheft hem reeds verre boven den gewoonen zwerm der Verdedigers of Antagonisten in Staatsgeschillen. Wat men ook gevoele van 's mans denk- of betoogwyze, men mag hem den lof niet betwisten van zyne naspooringen aan het publiek te hebben medegedeeld met kalmte, met deftigheid, met bedaardheid, en, schoon wel op een ernstigen en nadruklyken toon, geëvenredigd naar het belang der zaake, echter zonder eenig inmengzel van die personeele bitterheid, waar door maar al te vaak de
| |
| |
beste voortbrengzels van deeze soort jammerlyk bezwalkt worden. Van hier dat zelfs aan Pitt en Burke de welverdiende lof hunner schranderheid en uitsteekende bekwaamheid in meer dan één opzicht rykelyk wordt toegezwaaid; hunne tegenkanting tegen den Nationaalen welvaart wordt door de natuurlyke zwakheden van het menschlyk hart, hier misschien beter dan ergens, vergoelykt, en van zekere zyde als verschoonbaar voorgedraagen, zo lang zy alleen worden aangemerkt in hun burgerlyk karakter. ‘Op dit burgerlyk karakter (zegt erskine, en hy houdt 'er ten vollen woord in) doe ik geenen aanval. Het staatkundig bestaan des Ministers is de zaak waar het hier om te doen is. En ik gevoel eenen pligt tot het toetzen van zyn gedrag in die hoedanigheid. Myne openbaare onderneeming om hem te keer te gaan staat even open voor de beoordeeling der waereld. Onder de openbaare begunstigers in het Parlement van de maatregelen, waar over ik klaag, en onder de hoogere klasse van Menschen, die dezelve met gelyken yver begunstigden, ken ik 'er veele, zeer veele persoonen van den hoogsten rang, van onbesprooken eerlykheid, en van een helder verstand, hoe zeer ook in dit byzonder onderwerp misleid. Het verstrekt my stof van groote vertroosting, te gelooven, gelyk ik in opregtheid doe, dat, niettegenstaande de hooge vlucht van weelde en bederf, de Natie verlicht en deugdzaam is. Persoonlyken hoon of verwyt zoek ik inderdaad op niemand in het byzonder te laaden, het zy dan amptenaar of burger. Eens ieders byzondere beweegredenen laat ik aan zyn geweeten over, en aan Hem die ze alleen kan doorgronden. Doch deeze gevoelens, welke byzondere eer en openbaare welvoeglykheid gelykerhand van my vorderen, laaten my echter in het volle bezit van het voorregt eens Britschen Onderdaans, 't welk zich onbevreesd zal blyven uitoefenen, door de volkomene uitsluitende en Constitutioneele verantwoordelykheid voor alle de
gevolgen op die Staatsdienaars te laaden, welke, amptshalven, de maatregels aangeraaden en volvoerd hebben, welke die gevolgen daarstelden.’
Van de echte Britsche Constitutie verklaart zich de Heer erskine een driftig bewonderaar te zyn, en ongezind om daar van een hairbreedte aan andere beginzelen
| |
| |
op te offeren; willende altoos de eerste zyn tot derzelver verdediging, als die door Opvoeding derzelver waarde beter dan veele anderen heeft leeren kennen. ‘Maar de deugdlykheid dier inzettingen, (zegt hy) de gemeene verbintenis der Natie by eene zuivere aankleeving aan dezelve, en het openbaar crediet van den Staat, overtuigen my, dat onze behoudenis volstrekt moet afhangen van een spoedigen en opregten Vrede, gezogt in den geest des vredes, en gebouwd op zuiver vreedzaame beginzels. De Natie zou daar by geene vernedering lyden, hoewel de Staatsdienaars in ongenade zouden vervallen. Zonder Vrede, en eenen Vrede op duurzaamen grondslag, kan deeze Natie, met al den Koophandel welken de waereld kan opleveren, haare bezittingen niet handhaaven, en moet, naa een nationaal bankroet, in de klaauwen eener Revolutie vallen. Beuzelachtig en verachtlyk daarom zyn alle de begaafdheden der Britsche Staatsdienaaren tot het voeren van bewind in het groot of klein, vergeleeken met die welke hen bekwaam maaken tot den post van Vredemaakers, en tot Voogdyschap over denzelven na dat hy zal geslooten zyn. Loosheid en trotsheid zyn geene deelen van die bevoegdheid. Tot hunne eigen verhooging hebben onze Staatsdienaars hun Vaderland diep genoeg vernederd. Laaten zy van stand wisselen, en, op dat hun Vaderland nu verhoogd worde, zich zelven vernederen. Daar toch de Vrede alleen Groot-Britannie niet behoeden zou in den tegenwoordigen staat der waereld, zo als de Oorlog dien heeft daargesteld; maar het bovendien onvermydelyke aanstalte moet maaken om zich te ontheffen van zyne lasten, en van dat bederf, 't geen dezelve veroorzaakte, door de edelste daaden van kloekmoedigheid en zelfverlochening, en door het strengste voorschrift van spaarzaamheid.’
't Kan zyn dat aan eenige Nederduitsche Leezers het Geschrift als te droog en niet populair genoeg toeschyne: als geschreeven voor het denkend Gemeen, vervalt echter, onzes oordeels, alle klacht over gezochte duisterheid; inzonderheid wanneer alles berekend wordt naar de geaartheid der Britsche Natie, onder welke zo veelen der geringste Ambachtslieden wel gestemd zyn om over zulke Staatsgeschillen bondig te oordeelen, en den draad te volgen van dat gezet en aaneengeschakeld redeneeren (close
| |
| |
reasoning) waarmede alle overweegingen hier aan hunne ernstigste oplettendheid worden voorgedraagen.
Stelt dus de Nederlander 'er eenig belang in, om te weeten, hoe onder onze vyanden, zelfs door eenige der verstandigsten, over den tegenwoordigen toestand van zaaken geredenkaveld wordt, of wil hy als deelhebber in de Engelsche Fondsen ingelicht worden, of en in hoe verre hy zich over derzelver vastheid met reden bekommere, of 'er alle beschroomdheid over mag wegwerpen; in beide gevallen zal hy hier een aangenaam en gewenscht onderricht bekomen kunnen, en zich der hier aan besteedde moeite in het minste niet beklaagen. Nu de berichten wegens den getekenden Vrede tusschen Oostenryk en Frankryk ook naar Engeland zyn overgebracht, op het eigen tydstip dat het Parlement vergaderen moet, en na den nederlaag der Bataafsche Vloot, wenschen wy hartelyk, dat de in dit Geschrift verspreidde gevoelens hun heilwekkend zaad verder ontwikkelen moogen, en dadelyk vruchten geeven tot zulk eenen Vrede, waar van alle bewooners van Europa de lieflyke vruchten plukken moogen; eenen Vrede welke als geheel geschept kan worden uit deeze eene en allereenvoudigste waarheid, die wy hier nog ten slot met de woorden van erskine afschryven: ‘Frankryks toekomstige meerderheid in de schaal van Europa (hoedanig ook de eindelyke voorwaarden des algemeenen Vredes moogen weezen) moet ten allen tyde van zo veel gewigt zyn, uit hoofde der vrugtbaarheid en uitgebreidheid van deszelfs grondgebied, zyne onmeetelyke bevolkinge, en den werkzaamen aart der bewooneren, dat deszelfs betrekking tot Engeland nooit onverschillig zyn kan. Altyd moet het een allerwenschelykst bondgenoot of een allergeduchtst vyand weezen. Indien wy, inderdaad, vrienden op eerlyke beginzels waren, de oorlog moest eene eeuw lang van de aarde verbannen zyn. Indien wy uit verachtelyke vooroordeelen blyven over hoop leggen, moet de aarde in bloed verzuipen.’
Veel schoons zouden wy uit dit Werkje nog kunnen ontleenen; doch ons Bericht is, onder de hand, reeds breeder uitgeloopen, dan wy ons hadden voorgesteld. |
|