De voortreffelykheid van het Leeraarambt geschetst in eene Kerkelyke Redevoering over 1 Timoth. III: vs. 1, en uitgegeven, ten dienste van Jan Scharp, door Gerbrand Bruining. Te Rotterdam, by J. Bronkhorst, enz. In gr. 8vo. 18 bl. behalven het Voorbericht van 8 bl.
De Remonstrantsche Leeraar g. bruining meende, naar den inhoud van het weinig beduidend Voorbericht, uit eene magtige gaaping in de Brieven van den Predikant Scharp over Meijer, ontdekt te hebben, dat hy in de studie, welke voor een hedendaagschen Leeraar noodig is, eene voornaame zaak, welke, by het Academisch onderwys in de Godgeleerdheid, nog niet opzettelyk genoeg pleeg behandeld te worden, over het hoofd zag, en dus geene volledige schets van den pligt eenes Christen Leeraars, die hy beloofd had, zou kunnen leveren, en werd deswegens te rade, deze Kerkelyke Redevoering, ter bevestiging van W.H. van Mazyk, als Leeraar by de Remonstrantsch Gereformeerde Gemeente van Bleiswyk, uit te geeven, en daarvan een exemplaar aan Scharp te zenden.
Na opgemerkt te hebben, dat de woorden, dit is een getrouw woord, tot het voorige Hoofddeel behooren, laat de Leeraar een korte en oppervlakkige schets van de voortreflykheid van het Opzieners- of Leeraarsambt, zoo als dat onder de eerste Christenen werd waargenomen, volgen, en toont vervolgens aan, dat het Leeraarsambt ook thans nog even treflyk is, als in de Apostolische tyden, en dat wel byzonder uit aanmerking van den arbeid en de moeite, die 'er aan vast is, en de uitgebreide kundigheden en onderscheidene bekwaamheden, die 'er, voornaamelyk in onze dagen, toe vereischt worden. Daarop volgt eene Aanspraak aan de Leden van onderscheidene Remonstrantsche Gemeenten, die by het uitspreeken der Leerrede tegenwoordig waren, met aanmaaning, om geene volmaaktheid in hunne Leeraars, en vooral niet in een jongen Leeraar, te vorderen, maar zich derzelver genoeg toereikende bekwaamheden ten nutte