zullen wy instellen?’ En, daar men geen Godlyk gezag erkent, volgen spoedig deze natuurlyke bepalingen:
(I) De Godsdienst mag niet in den naam van God spreken.
(II) Hy moet in den naam der rede tot den mensch spreken.
(III) De Godsdienst kan met geen gezag spreken, hy moet bewyzen.
(IV) Uit dezen grond kan geen Godsdienst dwang gebruiken, om zyne stellingen ingang te doen verkrygen, noch in de zeden noch in de leer.
De bepalingen, welke het veronderstelde volk verder aangaande zyne aan te nemen leerstellingen maakt, zyn, in het algemeen, dat zy weinige, vry van alle duisterheid, moeten zyn, en voornaamlyk bestaan in de leer van God als den Algenoegzamen en Algoeden, van de Voorzienigheid en de hope op een beter toekomende. - Omtrent de plegtigheden van den Godsdienst maakt dit volk de volgende vaststellingen:
(I) Dezelve niet enen Godsdienst, ja niet eens Godsverering, liever Godsdienstplechtigheid, of aandachtsoefeningen, te noemen.
(II) Niet te zeggen, dat God dezelve eischt of geboden heeft.
(III) Gene wet daaruit, noch van den Godsdienst, noch van den Staat, te maken.
(IV) Geen mensch naar zyne waarneming of verzuim van dezelve te beoordelen.
Hetgeen eindlyk in deze afdeling over de byzondere inrichtingen voor de openbare Godsverering, en over het ambt der Godsdienstleeraren, gezegd wordt, is, vooral in deze dagen, ene aandachtige overweging waardig. Wy menen, derhalve, gronds genoeg te hebben om dit Werk van den Hoogleeraar villaume, waar van de Vertaling, uitgenomen enige Germanismi, ook vry wel is, den verstandigen ter nadere toetzing aan te pryzen.