Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKerkelyke en Waereldlyke Geschiedenis der Tyden vóór den Zondvloed. Door S. van Emdre, Predikant te Wageningen, Lid van het Zeeuwsch Genootschap te Vlissingen, Correspondeerend Lid van 't Godgeleerd Genootschap in 's Hage, enz. Met Plaaten. Te Amsterdam, by J. Allart, 1796. In gr. 8vo. 383 bl.De Kerkleeraar emdre behoort onder de onvermoeide Schryvers gerangschikt te worden. Menigmaal vinden wy, in onze Boekaankondigingen, den naam van deezen Man, en hebben wy hem vaak over zynen yver gepreezen. Deezen heeft hy gemeend, op nieuw, te moeten betoonen in het vervaardigen des aangeduiden Werks: waar toe hy betuigt, ‘eenige jaaren geleden, door een der beroemdste Geleerden in ons Vaderland aangezogt te zyn.’ In Twaalf Hoofdstukken deelt hy zynen arbeid af. Het I gaat over de Bronnen, waar uit men deeze Geschiedenis haalen kan. - Het II beschryft de Schepping in 't algemeen. Opgemerkt hebbende, dat de Geschiedenis des Menschdoms, van de Schepping tot den Zondvloed, gevoeglyk in drie Tydperken kan worden afgedeeld, bevat het III H. het Eerste Tydperk, van adam tot de Geboorte van seth. - Het IV H. stelt ons het Tweede Tydperk voor, beginnende met de Geboorte van seth tot de wegneeming van enoch - en het V H. geschikt om het Derde Tydperk te ontvouwen, begint van enochs wegneeming tot het einde van den Zondvloed. In deeze ontvouwing vinden wy het Schriftuurverhaal meer in den ouden trant, dan wy verwagt hadden, behandeld; niet dat wy alles wat oud is afkeuren, verre | |
[pagina 432]
| |
van daar; 'er is zeer goed ouds, maar ook veel versleetens, en veel van dit laatste, 't geen uitgezogt en weggeworpen verdiende te worden, vinden wy hier nog weder verzameld. Met voorbeelden, ter staavinge van deeze aanmerking by te brengen, zouden wy eenige bladzyden kunnen vullen. - Deels komen zy nogmaals, onder eene andere gedaante en schikking, voor, in het VI Hoofdstuk, bestemd om eenige Leevensbyzonderheden op te geeven van voornaame Mannen en Vrouwen, vóór den Water-, of, zo als men gewoonlyk schryft, Zondvloed, 't geen, gelyk de Schryver te regt opmerkt, ‘niet aanduidt, gelyk men uit het eerste Lid des woords zou opmaaken, een Vloed, die wegens de Zonde komt, maar het zelfde is met Watervloed; alzo het woord Sont of Sunt, in 't oud Duitsch, Water betekent.’ Van het VII Hoofdstuk is dit de korte Inhoud. Godgeleerdheid, Godsdienst en Zedekunde der Menschen vóór den Zondvloed. Van God en zyne Eigenschappen. Het bestaan van het Godlyk wezen. De Schepping en Voorzienigheid. De Mensch in den slaat dor Regtheid, en van het Verbond der Werken. Eerste zonden der menschen. Erfzonde en daadelyke zonde. Straffen der zonde. Verbond der Genade en deszelfs Middelaar. De Roeping, 't waar Zaligmaakend Geloof, en de Kerk. Weldaaden des Verbonds, Regtvaardiging, Heiligmaaking, enz. Wetten Gods, waar na te leeven. Sacramenten of Bondzegelen. Staat na dit leeven. Openbaare Godsdienst. Andere Zedepligten. - Hoe veel, hoe gansch veel, van het Systema, hier te passe gebragt en ingeweeven! Hoe veel daar van op eene wyze voorgesteld, die naar dat oude riekt, waarvan wy zo even een woord gemeld hebben! Te regt is het eerste woord deezes opschrifts, Godgeleerdheid; want des is het vol, en wel van die Godgeleerdheïd, welke met den Dordrechtschen Stempel gemerkt is! Uit veele diene het geen de Eerw. emdre van de Sacramenten schryft, om dat het kort is, ten voorbeelde. ‘Men vraagt, zyn 'er vóór den Zondvloed Sacramenten of Bondzegelen geweest? Voorzeker ja, zo in den staat der Regtheid als na den Val. De eerste noemt men Sacramenten van het Verbond der Werken, waar toe zommige verscheiden brengenGa naar voetnoot(*). Het voornaam- | |
[pagina 433]
| |
ste Bondzegel was de Boom des leevens, die aan onze eerste Ouders verzegelde 't eeuwige leeven. Na den Val, had men de Offeranden, deeze waren Sacramenten van 't verbond der genade, en buiten twyfel van eene Godlyke instelling, want hoe zou het ooit iemand in de gedachten hebben kunnen komen van dieren of veldvrugten te verbranden om aan God eenen aangenaamen dienst te doen? en hoe kunnen dan ook menschen anders gezegd worden daar door aan den Heer te behaagen, en in 't geloof te hebben geofferd? Zie Hebr. XI:3-6. Men heeft ook verder, in die Offeranden, (voor zo ver die als schuldofferen kunnen aangemerkt worden, gelyk vervolgens in moses tyd,) alles wat tot een bondzegel behoort, niet alleen eene Godlyke Instelling, die niet onwaarschynlyk terstond na den zondenval heeft plaats gehad, toen onze eerste Ouders bekleed wierden met de vellen der dieren; een zichtbaar teken 't offerdier; eene betekende zaak 't toekomend zaad der Vrouw, als de borg, die voor zondaaren te eeniger tyd zich in den dood zou overgeeven, mitsgaders eene zekere schaduwagtige overeenkomst tusschen beiden, waarvan 't menschdom door Godlyk onderwys zal onderrigt ontvangen hebben.’ Het VIII Hoofdst. handelt over Handwerken, Kunsten en Weetenschappen; Landbouw; Veehoedery; maaken van Klederen; Bouwkunde; Yzer- en Kopersmeden; Koophandel; Regeeringsvorm; Dicht- en Speelkunst; Schryf- en Tekenkunde; Geslacht- en Tydrekenkunde; Hemelloopkunde; Aardrykskunde; Scheepsvaard; Natuurkunde. Deeze onderwerpen worden kort behandeld, en laaten, door gebrek aan volstrekte bescheiden, veel plaats tot gissingen over, en kan men het niet verder dan tot waarschynlykheden brengen. Het toeneemend verderf der Aardbewoonderen vóór den Zondvloed maakt het IX Hoofdst. uit. Wy stemmen met den Schryver in, omtrent veele misdryven, der Eerste Wereld toegeschreeven; doch hy legt 'er hun, onzes inziens, eenige ten laste, waar mede wy de reeds groote lyst hunner Overtreedingen niet zouden verbreeden. Met het X Hoofdst. geeft de Schryver eenige byzonderheden betreffende de Oudheid der Aarde; de Schepping der Engelen; of 'er Menschen vóór adam geweest zyn; in welk Jaargetyde de Aarde is geschaapen; de Taal der eerste Menschen; of zy Vleesch heb- | |
[pagina 434]
| |
ben geëeten; de reine en onreine Dieren; de Langleevenheid der Menschen; de Bevolking der Aarde; of de Zondvloed is algemeen geweest; hoe veel Menschen behouden zyn; of 'er vóór den Zondvloed een Regenboog is geweest. - Wanneer zo veel stofs op 28 bl. verwerkt wordt, kan men niets meer dan eene zeer oppervlakkige voordragt wagten. Het XI Hoofdst. is ingerigt ter verdeediging van de Geschiedenis der Wereld vóór den Zoudvloed; tegen de aanvallen van de vyanden der Godlyke Openbaaring, welke voorgeeven, dat 't Geschiedverhaal van moses geen grond van waarheid heeft, en in de Schriften, die op zyn naam gaan, ongerymdheden worden gevonden. - Hier heeft de Eerw. emdre, over 't algemeen, keuriger Schryvers geraadpleegd dan veelal in de voorgaande gedeelten deezes Werks, en treft hy diensvolgens niet zelden doel; schoon 'er, nu en dan, ja wat veel, van het door ons afgekeurde en by hem omhelsde oude onder loope, 't geen de Verdeediging verzwakt. In niet houbaare Buitenwerken schermutzelt (men verschoone deeze uitdrukking) de Verdeediger. Beter hadt hy gedaan met dezelve op te geeven, en de Vesting zelve te verdeedigen, gelyk zo veele laatere Schryvers over de hier behandelde onderwerpen gedaan hebben. Een toepasselyk Besluit, onder den tytel van Nuttige en Leerzaame Bedenkingen, vult het XII Hoofdstuk. Vyf fraaije Plaaten vercieren dit Werk. Bedriegt ons het geheugen niet, dan hebben wy ze; weinig jaaren geleden, gezien, als Proeven van de Plaaten tot een begonnen, maar niet volvoerden, druk des Bybels. Eene gepaste gelegenheid, om ze niet ongebruikt te laaten, heeft de Uitgeever waargenomen. |
|