| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
De Psalmen. Naar het Hebreeuwsch. Door Ysbrand van Hamelsveld. Te Amsterdam by M. de Bruyn. 1793. In 2 Stukken, in gr. 8vo. De Vertaaling, 462 bl. de korte Aanmerkingen, 455 bl.
Aan het publiek, zo wel als aan den geleerden van hamelsveld, moeten wy verschooning vraagen, voor de, zints eenigen tyd, opgeschorte aankondiging van dit verdienstelyk Bybelwerk. Bezigheden, die met de Letterkunde in geen onmiddelyk verband staan, verhinderden onzen geagten medearbeider in het volvoeren der opgenomene taak. Thans gaan wy dat verzuim, op de best mogelyke wyze, vergoeden, door kort op een volgende berigten.
Het gedeelte des Bybelwerks, waar mede wy den afgebroken draad onzer aankondigingen zamenknoopen, bevat het Boek der Psalmen. Zie hier het kort beloop van hamelsveld's gedagten over dat Boek, by manier van Inleidinge, aan het hoofd der korte Aanmerkingen voor Ongeleerden geplaatst.
De Psalmen, zo veel als Lofzangen, of Lofliederen, om dat de lof der Godheid daar van het groot onderwerp uitmaakt, volgens de gemeene telling 150 in getal, zyn eene Anthologie, of Bloemleezing, van liederen van vermaarde Dichters onder de Jooden. De hoofdverzameling, onzeker door wien geschied, bestaat uit twee Afdeelingen, van welke de eerste de 72 eerste, de andere de overige Psalmen bevat. Naderhand zyn ze in vyf Boeken verdeeld, in overeenkomst met de Boeken van moses, op de volgende wyze.
Eerste Boek, Ps. I-XLI. - Tweede Boek, Ps. XLII-LXXII. - Derde Boek, Ps. LXXIII-LXXXIX. - Vierde Boek, Ps. XC-CVII. - Vyfde Boek, Ps. CVIII-CL. Het getal van 150 is niet juist. De eerste Psalm is slegts eene Inleiding. Verscheiden Psalmen komen, met eene kleine verandering, tweemaal voor.
| |
| |
Eene juiste tydorde is door den Verzamelaar niet in agt genomen, hoewel zulks over veele Psalmen groot licht zou verspreid hebben. Hamelsveld heeft, in zyne Aanmerkingen, dit mangel, zo veel doenlyk, aangevuld. De Opschriften, aan het hoofd der meeste Psalmen geplaatst, meestal, hoewel niet altyd, juist, leeren ons den Dichter, de Zangers, de Muzykinstrumenten, de wyzen, op welke de Liederen in Muzyk gebragt waren, en de aanleidende gelegenheid. David, hoewel van de meeste, ook eenige naamlooze, was, egter, de Dichter niet van alle Psalmen. Van zommigen zyn als Opstellers bekend asaf, heman, ethan, of Jeduthun, salomo, en moses. David, van der Jeugd aan een beminnaar van zang- en speelkunde, zal, hoogstwaarschynlyk, toen hy in Bethlehems landsdouwe het herdersleeven leide, Psalmen gedicht hebben. Wat hiervan zy: ‘Zyne lotgevallen, (schryft hamelsveld) zedert zyne komst aan sauls Hof, zyne omzwervingen, op zyn vlucht voor dien Vorst, zyne Oorlogen, en andere merkwaardige gebeurenissen, gaven hem menigvuldige aanleidingen aan de hand tot het opstellen van gezangen; maar byzonder de toneelen, welke de opstand van zynen zoon absalom voorgingen en vergezelden. Deze roerden het aandoenlyk hart van dezen, waarlyk grooten, man zoodanig, dat geen onderwerp vruchtbaarer geweest is voor zynen Dichtgeest. - Zyne liefde voor de edelste der kunsten, Poëzy en Muzyk, deedt hem, den troon beklommen hebbende, byzondere zorge dragen, voor de Muzyk, by de plegtigheden van den Godsdienst, ten welken einde hy zelve verscheiden voortreflyke Liederen opstelde, terwyl verscheiden andere Dichters, op 's Konings voorbeeld, zich verëenigden, om den Godsdienst, door hunne gezangen, staatlykheid en luister by te zetten. - Het is echter (vervolgt
hamelsveld) door hen, die smaak hadden, zeer wel opgemerkt, dat david meer in het roerende en tedere, dan wel in het verheven soort, als Dichter, uitmunt; zelfs in die Psalmen, in welke hy zich meer dan gewoonlyk verheft, houdt hy dat vuur, die verhevenheid, niet gaande tot het einde toe; en konden zyne gezangen, daar hy 'er zoo menigvuldige heeft gemaakt, wel doorgaands verheven zyn? Doch met dit alles, zy zyn, over het geheel, schoon, en voeren den Lezer met zich, om te klaagen, daar de Dichter
| |
| |
klaagt, met hem te bidden in zyne wederwaardigheden, met hem te juichen, wanneer hy juichte; met hem de stille, of de geduchte, Natuur te beschouwen, en zich te verheffen tot den lof en verheerlyking van den Vader der menschen.’ De waarde der Psalmen stelt hamelsveld boven alle tegenspraak: deels als Dichtstukken van een der oudste Volken, doorgaans eenen geest van verhevene Godsvrugt ademende; deels, en byzonder, wanneer men overweegt, ‘dat david, door hooger geest gedreven, dikwerf van zynen grooten Zoon, den messias, en deszelfs lotgevallen, en koningryk, gezongen heeft, zoo dat hy de eere van eenen Propheet te zyn, welke de Ouden aan hunne Dichters toekenden, in waarheid verdient. - Jammer is het, (schryft hamelsveld te regt,) dat men, in dit punt, nog niet tot vaste grondstellingen en bepaalingen gekomen is, en dat men hier, aan den ééen of den anderen kant, gewoon is, te verre te gaan. Ik kan my, zegt hamelsveld wyders, zonder wydlopig te zyn, hier niet breeder verklaaren. Dit zy genoeg, het komt my voor, dat men hier alles als een geheel behoort te beschouwen, en den messias doorgaands aan te merken in zyne betrekking tot zyne verlosten, zyn ryk en onderdaanen, en hen weder in betrekking tot Hem.’ Voorts erkent onze Geleerde Schryver zyne verpligting aan den arbeid van de Hoogleeraaren muntinghe en van der palm, vooral aan den eerstgenoemden, tot zo verre, ‘dat ik (schryft hamelsveld) toen de Heer muntinghe zyne schoone Vertaaling der Psalmen in 't licht gaf, aan het aarzelen gebracht werdt, omdat ik byna wanhoopte, hem zelfs eenigzins op zyde te komen. Evenwel,’ (voegt hy 'er nevens, tot blydschap van alle hoogschatters van 's Mans werk)
‘kon ik in myne ondernoomen Bybelvertaaling niet wel eene zoo groote gaaping overlaten, anders zou ik misschien verkozen hebben, myne Lezers tot 's mans vertaalde Psalmen te verwyzen.’ Tot slot deezer Inleidinge laat hamelsveld nog volgen eenige Uitlegkundige Regels, door Prof. muntinghe voorgesteld, en het gebruik daarvan door hem gemaakt. Ziet hier de Regels: I. Wil men de Psalmen verstaan, en derzelver schoon gevoelen, men zy dan vooral voorzichtig in het gebruik der Uitleggers. II. Men zoeke by elken Psalm, voor alle dingen, welke deszelfs Schryver, en de gelegenheid zy,
| |
| |
by welke by gedicht is. III. Men verplaatze zich met zyne gedachten in den tyd, wanneer, en het land, waarin, de Heilige Dichters schreeven. IV. Men behandele deze gedichten, als werken van smaak en genie. Om een algemeen denkbeeld te geeven van de uitvoering deezer Vertaalinge, moeten wy, 't geen hamelsveld omtrent het gebruik, welk hy van deezen Regel heeft gemaakt, berigt, overneemen. ‘Geheel doordrongen (schryft hy) van de waarheid van dezen regel, heb ik het gewaagd, om de Psalmen, schoon tevens genoegzaam woordlyk by het oorspronglyke blyvende, in myne Vertaaling, in gebonden, hoewel rymloze, Verzen over te brengen, van verscheiden voetmaten en schikking, naar mate het onderwerp derzelven my scheen te verëischen. - Gevoelende, (vervolgt hamelsveld) hoe stout deze onderneming was, heb ik 'er aan Kunst vrienden eenigen van voorgelezen, en hunne goedkeuring en aanmoediging heeft my opgespoord, om dezelve te vervolgen. - Myne ongestudeerde Lezers zullen daar door ook eene beste gelegenheid krygen, om den zin der Psalmen, en derzelver waare gesteldheid, te kunnen vatten.’ Een gelukkige inval, voorwaar, als daar door niet slegts de zin van veele Psalmen verduidelykt, maar ook het leezen aanmerkelyk veraangenaamd, wordt. - Nu volgen nog deeze Regels: V. Men houde tevens wel in 't oog, dat de Psalmen oorspronglyke Dichtstukken zyn, en dus niet naar nieuwe Theörien moeten beoordeeld worden. VI. Men denke in het lezen, uitleggen, beöordeelen van de Psalmen, vooräl, dat zy Oostersche Dichtstukken zyn. Niet
onopgemerkt mogen wy voorbygaan, dat hamelsveld aan het einde deezes Werks geplaatst heeft een Tafel der Psalmen, de naamen der Dichters, indien zy bekend zyn, benevens de gelegenheid, waarby ze gedicht wierden, vermeldende. Een zeer nuttig Aanhangzel tot beter verstand van veele Psalmen.
Uit de Vertaaling en Aanmerkingen zullen wy nu nog iets ter proeve voordraagen; waar omtrent wy, evenwel, om het reeds medegedeelde, ons zullen moeten bekorten. Tot het eerste valt onze keuze op den schoonen negentienden Psalm, volgens hamelsveld één dier Gezangen, door david in zyn Herdersleeven gedicht, op een aangenaamen morgen, by het ryzen der Zonne, toen hy zvne verlustiging vondt in de beschouwingen der schoone Natuure; maar nog meer in het overdenken en betragten
| |
| |
van de Godlyke Wet, welke beiden den opmerkzaamen tot de kennis en vereering van het weldaadig Opperweezen opleiden, doch de Openbaaring voortreflyker, en onderscheidener, dan de Natuurkennis. Men bewondere het ryk vernuft des oorspronklyken Dichters, en, nevens de kunde, den goeden smaak van den Geleerden hamelsveld, in de volgende Vertaaling.
2.[regelnummer]
‘Ja de hemel meldt Gods glorie!
't Luchtruim roemt zyn Almagts-werk.
3.[regelnummer]
D'eene dag roept aan den andren,
Nacht aan nacht die wysheid toe!
4.[regelnummer]
Dit 's geen taal, dit zyn geen woorden,
Onverstaanbaar voor den mensch!
5.[regelnummer]
Neen, die toon klinkt over 't aardryk!
Wordt door 't gantsch Heel al gehoord!
Zelfs, daar hy de Zon haar tente
6.[regelnummer]
Heeft gespannen; waar uit zy,
Als een bruigom uit zyn slaapzaal,
Treedt te voorschyn, om haar' baan.
Als een held ten eind' te spoeden!
7.[regelnummer]
Daar z', aan 's hemels oosterkim,
's Morgens ryst, tot daar zy 's avonds
Haaren ommekring voltooit,
Is 'er niets voor haare straalen,
Niets verborgen voor haar gloed.
8.[regelnummer]
Nog volmaakter is jehova's
Wet die hart en ziel verkwikt;
Gods getuig'nis is onfeilbaar,
Schenkt eenvouwigen verstand;
9.[regelnummer]
Billyk zyn jehova's rechten;
Blydschap storten s' in het hart!
Zuiver is jehova's voorschrift,
Het verlicht ons duister oog!
10.[regelnummer]
Heilig is jehova's Godsdienst,
Eeuwig blyft die Godsdienst staan!
Waarheid is jehova's uitspraak,
Gantsch en al rechtvaardigheid!
11.[regelnummer]
Meer zyn zy dan goud te schatten
Meer dan 't fynste goud op aard',
Zoeter zyn zy zelfs dan honig,
Lieflyk meer dan honigzeem.
12.[regelnummer]
Klaar leert hier uw knecht zyn pligten.
Die ze houdt, wordt ruim beloond.
13.[regelnummer]
Doch, helaas! wie kan hier merken,
Hoe hy ligt en dikwyls dwaalt?
| |
| |
Ach! vergeef m', o God! die zonden,
Die ik, zonder weten, pleeg!
14.[regelnummer]
Maar, wil uwen knecht behoeden
Voor opzettelyke euveldaên!
Laat die over my niet heerschen,
Dan blyf ik u steeds getrouw,
Dan blyf ik van grove feilen
Zuiver, rein, en onbesmet!
15.[regelnummer]
Dat myn zang u welgevalle!
Dat myn zielszucht u behaag'!
Gy, gy zyt myn toeverlaat!’
Choorzangen zyn in de Psalmen niet ongemeen; doch deeze, zo min als het onderscheid van voetmaat, laaten zich in onze gewoone Overzetting niet opmerken. Hamelsveld heeft het een en ander zeer gelukkig uitgedrukt, in naavolging van andere Schriftverklaarders. Tot een proeve daar van behoeven wy niet verder te gaan dan tot Ps. XX, gedicht by gelegenheid van eenen Veldtogt, op welken de schaare der Priesteren aan david de overwinning toewenscht, by het slagten van plegtige offers. Door den Koning, zo wel als door het Krygsvolk, wordt dit met gejuich beantwoord, en door het volk al zegenende bevestigd. Dus luidt dit kunstmaatig Zangstuk.
De priesterschap.
2.[regelnummer]
‘In tyden van gevaar, verhoor
Dat u de roem van Jacobs God
Beveilig' in het stryden!
3.[regelnummer]
Hy zend' u hulp uit 't Heiligdom!
4.[regelnummer]
Hy wil, in gunst, all' uw spys-offeren gedenken! } bis.
't Brandoffer, hem gebracht, neem hy genadig aan } bis.
5.[regelnummer]
Hy schenk' u, wat gy wenschen zoudt!
Doe all' uw plans gelukken!
6.[regelnummer]
Dan juichen w' ééns om uw' triumf,
En zingen d'eer van onzen God!
God schenk u al' uw wenschen.
De koning.
7.[regelnummer]
Ja, ik weet, ja, ik gevoel,
| |
| |
D'overwinning schenken zal!
Dat hy hem hoort, ook uit den hemel,
Uit zyn heilig-rykspaleis!
Dat zyn hand, door alvermogen,
Het krygsvolk.
8.[regelnummer]
Laat deze op wagens, die op paarden
Wy roemen onzen God, jehova!
Zy zyn alreeds verschrikt;
Zy zyn gevallen; wy, heldhaftig,
Wy trekken uit, vol moed.
Al het volk.
10.[regelnummer]
jehova! schenk den Koning zege!
Volgens belofte zullen wy nu nog iets uit de Aanmerkingen mededeelen. Daar toe bepaalt zich onze keuze tot den vermaarden Psalm CIX, omtrent welken hamelsveld tot eere van david, en van den Bybel, het volgende schryft. ‘Deze Psalm is doorgaands geheel verkeerd door de Uitleggers verstaan, en even dit misverstand heeft veroorzaakt, dat men de zwaarste en zwartste beschuldigingen tegen david uit denzelven ontleend heeft; uit hoofde van die vloeken en verwenschingen, welke vs. 6-19 voorkomen, en die men hem, als Dichter van dezen Psalm, te laste heeft gelegd. - Die voorstanders van den Godsdienst, welke dezen Psalm in den Profeetischen zin den messias in den mond hebben gelegd, maaken de zaak van veel erger natuur, en hebben den geest van den zachtmoedigen jesus miskend. Maar, gelukkig heeft de verlichting van onze eeuw de laater Uitleggers op het spoor geholpen; zy, zich van vooroordeelen ontdoende, hebben ligtelyk gezien, dat die vloeken, wel verre van door david uitgesprooken te zyn, vloeken zyn, die zyne lasterende en snoode vyanden tegen hem hebben uitgebraakt, en die zyne oprechte en gevoelige ziel, welke, in de daad, menschlievendheid bezat, niettegenstaande al de ruwheid van zyne tyden, en de verleidingen, voor welken de troon is blootgesteld, zoodanig treffen, dat hy deswegens zyne
| |
| |
klagt tot jehova brengt, wien hy zyne zaak aanbeveelt, wiens Voorzienigheid hy met bedaarde onderwerping erkent, en wiens hulp alleen zyn toevlucht is. - Om overtuigd te zyn, (vervolgt hamelsveld) dat deze Aanmerking rechtmaatig en gegrond is, behoeft men slechts te overweegen, dat david, daar hy in dezen Psalm van zyne vyanden spreekt, het meervouwig getal gebruikt, maar vs. 6-19, komt het enkelvouwig getal voor, ten blyke, dat één man daar het onderwerp is, tegen het welk die vloeken worden uitgesproken, en wie dan anders dan david? - Het zal niemand, die eenige kennis heeft aan de schielyke wendingen der Hebreeuwsche Dichters, stooten, dat david deze vloeken van zyne vyanden tegen hem dus afgebroken, invlecht, niets is toch in de Hebreeuwsche Dichtkunde meer gewoon. Ik heb intusschen, in myne Vertaaling, my naar den Westerschen smaak geschikt, door het invoegen der woorden: Dit is hun vloek. - Nog meer, wanneer david vs. 28 zegt: Dat zy vry vloeken - geeft hy duidelyk te kennen, dat niet hy zyne vyanden, maar, dat zyne vyanden hem gevloekt hebben. - Ook is de inhoud van vs. 29, 30, eene duidelyke terugkaatzing van hunne vloeken, vs. 6, 18, 19, welke geen' zin noch kracht zou hebben, ingevalle vs. 6-19, vloeken waren, door david uitgesproken.’
Door dit bygebragte vertrouwen wy den lust van alle Godsdienstvrienden te zullen opgewekt hebben, om in de Vertaaling van den geleerden en beschaafden van hamelsveld nader bekend te worden met de eerwaardige Gedenkstukken der Oostersche Dichtkunde, in welke het verhevene met de waare Godsvereering zich zamenpaart, en zo wel het verstand, ter aankweekinge van zuiveren smaak, als het hart, ter eerbiediging van het alvolmaakte Weezen, ruimen voorraad en kragtige drangredenen zal ontmoeten. |
|