vrouw. Doch hy vond zyne Roosje, aan welke hy vóór zyne afreize verloofd was, weder; maar in allerdroevigste omstandigbeden, alzo zyn Vader, op 't aanstaan van Godfried's Stiefmoeder, haar uit zyn huis, waar in hy haar, arm doch deugdzaam zynde, had opgenomen, had moeten verstooten, en hulpeloos aan haar lot overlaaten. Niet zonder tegenstand van zyne Stiefmoeder, die hem eene ryke Wederhelst had toegedagt, trouwde hy met deeze, en leefde, zo lang hy haar ter Vrouwe had, gelukkig met haar, om dat zy spaarzaam en deugdzaam leefden; doch, ongelukkig voor hem, stierf zy in 't tweede kraambedde, en liet hem éénen Zoon (want het laatste was dood ter wereld gekomen) na. Hoewel in 't eerst ontroostbaar over dit verlies, werd hy, de droefheid door den tyd bedaard zynde, overgehaald om een tweede huwelyk aan te gaan, met eene vrouwe, die wel ryk, doch geheel door de weelde bedorven was, en haaren Man medesleepte, en zyn geld in weelde deed verspillen. Eindelyk moest hy, op haar aanraaden, na een Regentsplaats staan; werd Scheepen, en daarna Kerkmeester: naa eerst zyn eigen vermogen verkwist te hebben, tastte hy ook de hem toevertrouwde kerkelyke penningen aan, en toen hy daar van rekening doen moest, was hy, geldeloos, daar toe buiten staat; zo dat hy, op aanraaden van zyn ondeugend Wyf, zich schuldig maakte aan huisbraak, waar op hy gevat en ter dood veroordeeld werd. De goede grondbeginzelen, in zyne jeugd in hem gelegd, deeden wel, geduurende zyne gevangenis, een waar berouw in hem gebooren worden; doch zyn vonnis was geveld; hy werd ter strafplaats geleid, en verwagtte den doodlyken slag; maar in dat oogenblik verkreeg hy pardon. - De kinderen, die hem uit zyn laatste huwelyk gebooren waren, en in alle dartelheid opgevoed, vervielen tot alle losbandigheid, en daar door in 't verderf, - maar Jacob, de vrugt van zynen eersten echt, bleef der deugd en braafheid getrouw, en werd van elk bemind. - In een der
gesprekken, die Godfried, toen hy den dood te gemoet zag, met deezen hield, zeide hy: ‘Spiegel je toch aan myn ongelukkig voorbeeld. Ik was eens een eerlyk man en goed christen. Maar van myn tweede vrouw liet ik my tot ydel heid verleiden. Ik wou boven myn stand zyn, en toen begon myn ongeluk. Het weelderig leeven sleepte my voort. Ik dacht weinig aan god, verliet hem geheel, en werd daarom voor een tyd ook van hem verlaaten. Door strafoeffeningen heeft hy my nu weêr tot hem terug gebragt.’
De Uitgeever heeft dit Werksken opgedraagen aan de Maatschappy Tot Nut van 't Algemeen; en daar behoort het ook waarlyk te huis, en verdient met het volste regt haare en onze aanpryzing.