zen verdienstlyken landgenoot doornik aan, de vertaling daarvan op zich te nemen. ‘In zeer weinig stukken (schryft hy in zyne lezenswaardige Voorreden) vond ik het natuurlyke en eenvouwdige, dat altoos bewonderd is en nog word bewonderd in de voortbrengsels der Grieksche Tooneeldichteren, zo sterk als in den Timoleon van chénier. Eene volstrekte éénheid van daad, zonder eenige de minste tusschengevallen (episodes) zonder eenigen den minsten liefdehandel, geeft aan dit Treurspel eene eenvouwdige en waare schoonheid. Deeze ééne daad loopt natuurlyk en als van zelf af, zonder door langwyligheid den verstandigen reezer of aanschouwer te kunnen verveelen, wiens aandacht altoos word bezig gehouden door verhevene denkbeelden en waare republikeinsche taal, altoos juist in het karakter van den geen die spreekt.’ Met deze vleijende getuigenis van den Vertaler stemt ons oordeel over den Timoleon geheel in. Dit schone stuk kontrasteert geheel met de wilde en verwarde samenstellen van een aantal Hoogduitsche, thans algemeen geliefde, Dramaschryvers. De denkbeelden, welke hetzelve voor-stelt, zyn waardig en verheven, de uitdrukking is edel en vol gevoel. Hetgeen wy als ene treffende proeve hiervan aanmerken, den choorzang van het Volk op het einde van het twede bedryf, kunnen wy ons niet wederhouden voor onze Lezers af te schryven. Nadat men het ontwerp der zaamgezwoornen om het opperbewind aan énen in handen te geven gehoord, en met afschrik verworpen heeft,
heft, op het voorstel van Timoleon, de achtbre Rey aldus aan:
ô Zon! gewyde toorts, die 't all op de aard doet groeijen!
Voor ons en voor ons kroost, zweert hier ons aller mond,
Dat vorst noch vorstenvrind ooit weêr dit volk zal boeijen,
Zo lang uw eeuwig licht schynt op deez' vryen grond.
Wy vloeken voor altoos tirannen en verraders:
En, zo, in dit gemeenebest,
Ons kroost den eed ooit breekt, gezworen door zyn vaders,
Ontzeg uw straalen dan aan deeze ontaarde vest.
Corinthe ga ten grond', ten spiegel aller volken.
Op ons geschrei om wraak, kliev' 't bliksemvuur de wolken,
Verzeng' de burgery, verplett' den sterken wal.
Dat, door de beide zeên, verëenend haare golven,
Geheel Corinthe zy bedolven,
En dryve in d oceäan, tot afschrik van 't heeläl!
Hoe zullen onze Fransche Broeders, die edele Enthufiasten, hunne Schouwburgen hebben doen daveren van gejuigch, op het horen van zulke taal! Mogt dezelve ook den tragen Nederlander bewegen, en tot zyner Vaderen deugden kunnen brengen!