Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 387]
| |
en alles wat daartoe verder eenige betrekking heeft. Over het algemeen, is dit Stukje niet kwalyk geschreeven, en uit de beste bronnen byeen geraapt; doch door een Verzamelaar, die geene genoegzaame kunde bezit, aangaande de zaaken, die hy behandelt, waar door verscheiden lompe fouten zyn ingesloopen. Dus vergeet hy, by voorbeeld, in de beschryving der Ballen, de Schedenrok (Tunica Vaginalis), en verhaalt ons, dat die deelen, vóór derzelver doorzakking door de buikringen, in het Darmnet leggen, het geen hy met het Buikvlies schynt te verwarren. De Latynsche Konstwoorden, noch al veelvuldig door den Schryver in dit Werkje gebruikt, zyn insgelyks, volgens het loslyk gebruik der halfgeleerden, deerlyk verminkt. Daar bovendien, over de hier behandelde zaaken, reeds zo veel geschreeven is, gelooven wy dat dit Boek zonder eenige noodzaakelykheid in de waereld is geduwd. Ja, wy gaan een stap verder, en houden dit Werk niet alleen voor overtollig, maar voor zeer nadeelig; dewyl de byzondere Titel, die 'er voor is geplaatst, en de vry zedelooze Advertentien, met welke het in de Nieuwspapieren wordt aangekondigd, genoegsaam te kennen geeven, waarom men dit Werkje heeft in 't licht gegeeven, om namelyk geld te bekomen, door de nieuwsgierigheid der jonge Lieden van beide Sexen gaande te maaken, en hen dit Werk te doen koopen; zonder zich te bekreunen over de nadeelige gevolgen, welke, uit de ontydige opwakkering der ontluikende driften, in de Jongelingschap, kunnen ontstaan. Mogelyk hebben de Uitgeevers zelve dit ook begreepen, om dat 'er geen naamen van Schryver of Drukker, maar alleen van Uitgeevers, voor zyn geplaatst, 't geen hun gedrag noch onverschoonlyker zou maaken. Onzes bedunkens behoorden stoffen van deezen aart alleen verhandeld te worden in de taale der Geleerden; kunnende, zo wy meenen, het gering nut eener meer algemeene bekendheid, van het geen tot deeze zaaken betrekking heeft, geenzins opweegen tegen het gewigtig nadeel, 't welk de zamenleeving lydt, uit de ontydige aanvuuring der vleeschelyke driften in de Jongelingschap, welke daarvan een noodwendig gevolg moet zyn, en aanleiding geeven tot allerleye dwaasheden en euveldaaden. |
|