vergezellen, welker veele eenige overeenkomst hebben met die der besmettelyke Veepest; 't welk ook niet vreemd is, dewyl dit Vuur, even als de Veepest, eene soort eener kwaadaartige Rotziekte is. Ondertusschen zyn 'er genoegzaame tekenen van onderscheid, om deeze kwaalen niet met elkanderen te verwarren, dewyl dit Vuur, zo niet de Dieren in den eersten aanval omkomen, zeer kennelyk is, uit aanmerkelyke, met bedorven wey gevulde, Gezwellen. Voorts bepaalt deeze kwaal zich niet, gelyk de Veepest, by het Koejengeslagt, maar tast insgelyks aan, de Paarden, Schaapen, Zwynen, Honden, en zelfs het Pluimgedierte. De Veepest loopt af binnen elf dagen; doch het Vuur is meestal veel eerder doodelyk. Een Dier, 't geen van de Veepest is hersteld, wordt 'er niet weder door aangetast; doch het Vuur keert wel eens weder, enz.
Slegt voedsel, eene belette uitwaasseming, gebrek aan beweeging, en eene verhitting door bedorven lucht, enz. zyn, volgens des Schryvers oordeel, de voornaame afgelegene oorzaak deezer Ziekte, die wel van een ontstooken, doch teffens van een roosachtigen, aart is, en daardoor ligt tot versterving, en niet wel, gelyk in eene waare ontsteeking zo menigmaalen gebeurt, tot verettering overgaat. Wat de besmettelykheid deezer Ziekte aangaat, de Schryver stelt dezelve veel geringer dan doorgaans geschied; doch ontkent dezelve echter niet ten vollen.
Op p. 82 gaat de Schryver over tot de Geneeswyze deezer Ziekte, en raadt, in de eerste plaats, zo het Dier jeugdig en volsappig is, zo 'er eene merkelyke verhitting is voorafgaan, en de Ziekte noch in haar begin is, eene Aderlaating van drie of vier ponden bloed, voor een groot beest. Zomtyds herhaalt hy de Aderlaating, zo de aanwyzingen, die dezelve vorderen, dringend zyn. Doch zo de omstandigheden van een tegengestelden aart zyn, vooral zo de Ziekte reeds een tyd lang heeft geduurd, en de zappen reeds tot bederf overhellen, dan keurt hy, met reden, de Aderlaating nadeelig.
Na het aderlaaten raadt de Schryver het overvloedig gebruik van een Drank uit een aftreksel van Maluwenbladen, enz. met Salpeter, Azyn en Honig; hoedanig een Drank hy ook gebruikt tot verkoelende clysteeren. Met den vierden dag der Ziekte, doch niet eerder, vindt hy een gepast afgangverwekkend middel noodig; dit bereid hy, door twee of drie oncen Vaarenwortel.