soortig toeval aan het Dyebeen: en het vierde van eene aanmerkelyke versterving (Necrosis) van het Scheenbeen; 't geen ten gevolge had de afscheiding van byna het geheele scheenbeen, zodanig echter, dat, gelyk in zulke gevallen meermaalen gebeurt, door de gunstige werking der Natuur, weder een nieuw scheenbeen, van dezelfde kragt als het voorige, wierd voortgebragt, zodat de Lyderesse, in den daarop volgenden winter, even vaardig, als voorheen, op schaatsen kon ryden.
De tweede Afdeeling handelt over eenige langduurige gezwellen en verstyvingen der Gewrigten, en geeft voornaamelyk op, de geneezing van eene geweldige opzetting en verharding van het kniegewrigt, alleen volbragt door het einde van een zestiendikke linnen lap, van veertien of zestien duimen lengte, doornat te maaken in kalkwater, waar in wat Sal Ammoniac was ontbonden, en daarmede het lid by aanhoudenheid te slaan.
In de derde Afdeeling wordt, tegen het gevoelen der meesten, betoogd, dat heete geesten en uitdroogende poeders voor de ontbloote Beenderen zeer nadeelig, en daarentegen vette ettermaakende middelen zeer voordeelig zyn; 't welk alles met een aantal van keurige Waarneemingen wordt bevestigd.
De vierde Afdeeling handelt over de nuttigheid van het Trepaneeren van het Scheenbeen, en bevat twee aanmerkenswaardige gevallen, in welker eene, na langduurig zukkelen, op het opgezwollen en ontaard scheenbeen vier Trepaanen wierden geplaatst, en door de ineengewerkte gaten, behalven veel bedorven merg, twee groote stukken bedorven been wierden uitgehaald, 't geen eene byna volkomene geneezing te wege bragt; terwyl dit oogmerk, in een tweede minder zamengesteld geval, door middel van twee trepaneeringen, ten vollen wierd bereikt.
In de vyfde Afdeeling spreekt de Schryver over den tyd, plaats en wyze, om verstorven deelen af te zetten: in dezelve komen verscheidene leerzaame voorbeelden voor, ten betooge, dat men zich in deezen niet moet verhaasten; maar dat men, door een wel beredeneerd uitstel der konstbewerking, de Lyders dikwyls voor zeer veel smerten en gevaar kan bewaaren.
De zesde Afdeeling handelt, in het breede, over de ontwrigting van het Dyebeen, gelyk ook over eenige ontaardingen, die in het heupgewrigt plaats kunnen grypen, en toe-