Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve over de Menschmogelyke Voorwetenschap en de alöude Sterren-Voorzegkunde, als een middel ter uitbreidinge van dezelve; met eenige Tegenbedenkingen op de Verhandeling van den Heere H.J. Krom, Professor en Predikant te Middelburg, over de waarde der Horoscoopkunst; door Paulus Joseph Convenent. Waar achter een Brief van gemelden Heer Professor, in Antwoord aan den Schryver. Te Rotterdam, by N. Cornel, 1796. In 't geheel 287 bl. in gr. 8vo.In het Jaar 1795 werd door den Hoogleeraar krom eene Verhandeling in het licht gegeeven, tegen de gewaande Weetenschap der Astrologie of Sterrenvoorzegkunde, van welke wy voorheen een bericht hebben gegeevenGa naar voetnoot(*). Hoe zeer wy nu dagten, dat niemand de pen zoude opvatten om het door den Schryver gegispte Bygeloof ernstig te verdedigen, zo zagen wy echter, tot onze verwondering, voor weinige maanden een uitvoerig Vertoog voor den dag komen, geschreeven door den Heer convenent, in het welk niets minder beoogd wordt, dan de waarheid en echtheid der Astrologische Weetenschappen op een vasten grond te stellen. Gaarne erkennen wy, dat de dwaasheid nooit met een fraaijer opgetooid en de wysheid nabootiend gewaad is ten toneele getreeden, dan in deeze Verhandeling; doch geene der dringendste redeneeringen van onzen Schryver hebben ons eenigzins kunnen doen wankelen in ons geloof, dat de Voorzegkunde uit den | |
[pagina 304]
| |
stand der Sterren zy eene ingebeelde Weetenschap, eene dochter van bedrog en onkunde. Om het gezegde eenigzins te staaven, zullen wy kortelyk eenige der voornaamste gronden van den Schryver, voor de echtheid zyner geliefkoosde Weetenschap, nagaan. Ten dien einde redeneert hy van § 78 tot § 85 uit de Oudheid der Kunst en de Wysheid der Volkeren, welke deeze Weetenschap hebben beoefend; te weeten de vermaarde Egyptische, Oostersche en Grieksche, Volkeren, die tot den hoogsten top van beschaafdheid en kunde gestegen waren. Zodanig eene redeneerwyze schynt noch al iets in den eersten opslag te betekenen, doch is zeer belachlyk in haare toepassing. Moeten wy namelyk aan de Astrologie gelooven, om dat zy door de wyze Egyptenaaren is geoefend: welaan, dan moeten wy insgelyks met hen den gewyden Stier en de Krokodillen aanbidden. Dan mogelyk zal de echtheid der Voorweetenschap uit de Sterren meerder grond bekomen uit dat geen, het welk de Schryver beweert van § 87 tot § 90; dat namelyk de Astrologische Onderstellingen van dien aart zyn, dat zy niet hebben kunnen ontstaan, dan uit vaste Waarneemingen aangaande de gevolgen van den stand der Hemellichten. Indien dit waar was, zouden wy geene zwaarigheid maaken, om de echtheid der gedagte Weerenschap te erkennen; doch wy houden tot hier toe en waarneemingen en hypothesen beide voor zaaken van dezelfde waarde, te weeten voor voortbrengsels van gekreukte herssenen, of voor uitvindingen van bedriegers. Wy gelooven niet dat de Knoopen van de Maan, of Caput en Cauda Draconis, by goede Planeeten van eene goede en by booze Hemellichten van eene booze betekenis te houden zyn, om dat wy even weinig aan eenig onderscheid van goede en booze Hemellichten gelooven, als aan de mogelykheid, om door het werpen van een weinigje Lapis Philosophorum eene kroes vol gesmolten lood, of zilver, in goud te veranderen. Wy denken even gunstig over den gevloekten Saturnus, als over de gezegende Jupiter en Venus, om dat wy niet gelooven, dat een van hun allen iets met onze Geboorte en Lotgevallen te doen heeft. De Schryver redeneert in dit Betoog, gelyk men het noemt, per circulum, en houdt dat geen voor beweezen, 't welk zyne tegenpartyders voor volstrekt valsch houden. Geen minder vertrouwen stelt de Schryver op zyn | |
[pagina 305]
| |
bewys, afgeleid uit de algemeene overeenstemming der deelen der waereld (Harmonia Mundi), en uit de oude stelregel, dat Hemel en Aarde en derzelver deelen in eene naauwe overeenstemming staan; en dat wie die overeenstemming kon ontdekken, ook uit de Sterren konde voorzeggen. Het is waar, 'er bestaat eene wonderlyke overeenstemming tusschen de byzondere Hemelsche lichaamen, die ons Zonnestelsel uitmaaken, onder welke wy ook onzen Aardkloot tellen, dewyl wy geene reden zien, waarom wy denzelven niet even goed in den Hemel mogen plaatsen, dan de Zon en de verdere Dwaalsterren. Deeze lichaamen werken alle op elkanderen, volgens de onkreukbaare wetten der algemeene zwaarte, waar uit wy meenigvuldige veranderingen in hunne loopbaanen bespeuren, die men zelfs Sterrekundig kan berekenen. Doch dat daar uit zoude volgen, dat die lichaamen eenige betrekking hebben op onze lotgevallen, daar toe vinden wy geen de minste reden. Nader zoekt intusschen de Schryver deeze leer aan te dringen uit de leere van leibnitz, aangaande de Harmonia Praestabilita, de Monaden, en de wyze, op welke de voorafbestaande menschelyke ziel uit den staat van duistere denkbeelden geraakt, tot dien van opgehelderde. Indien alles, wat dienaangaande door leibnitz is geleerd, volkomen zeker was, kunnen wy noch niet begrypen, hoe men 'er door eene regelmaatige wyze van redekavelen de Voorweetenschap uit de Sterren uit zoude kunnen betoogen. Dan, al moest het laatste een noodzaaklyk gevolg van het eerste zyn, zo blyft het noch steeds eene misselyke redeneertrant, eene bloote Wysgeerige onderstelling te willen gebruiken, om daar uit de waarheid eener Weetenschap te betoogen. Edoch kan de Schryver ons niet overtuigen met gewoone Redeneeringen, hy zal zulks mogelyk kunnen verrichten door de magtspreukige Vraagen, welke hy in § 105 opeenstapelt. Zou het dan niets te beduiden hebben, in wat stand zich het Heelal op dat oogenblik (dat der Geboorte) bevind, en in wat stand zich die voornaame en gewigtige stippen, zo als Zon, Maan en Sterren zyn, zich opdoen? Zyn die standen voor het gebooren menschelyk schepsel onverschillig? - Weg dan vry met de voldoende rede van den stand des eenen tot den stand des anderen dings. Weg dan met de algemeene Overeenstemming. Weg zelfs met den geheelen Nexus rerum; en dan ook | |
[pagina 306]
| |
weg met de orden van het Heelal, het voornaamste betoog, niet alleen der Goddelyke Wysheid, maar ook van deszelfs Bestaan! Wy erkennen met den Schryver eene wonderbaarlyke orde en overeenstemming in het Heelal, wy gelooven met hem dat dezelve zy eene der beste bewyzen voor het bestaan en de volmaaktheid der Eeuwige Wysheid: doch wy gelooven, dat die overeenstemming haare paalen hebbe, en geenzins moet worden uitgebreid tot zaaken, tusschen welke het gezond verstand geenerlyen zamenhang kan ontdekken; als daar zyn de geaartheid en lotgevallen van een denkend wezen, en de verschillende stand van verre afgelegene Hemelsche lichaamen. Indien de onderlinge stand van lichaamen, die het eerstgebooren kind omringen, deszelfs lotgevallen moet bepaalen, waarom juist de voldoende redenen van dit alles by de verre afgelegene Dwaalsterren en oneindig verre afgelegene vaste Sterren gezocht? Waarom zich niet bepaald tot de Kraamkamer, om in dezelve te onderzoeken den onderlingen stand van stoelen, tafels en andere meubelen? Waarom niet naauwkeurig gemeeten de onderlinge hoeken dier zelfstandigheden, om daar uit gelukkige of ongelukkige Adspecten te berekenen? Ten minsten zo 'er eenige kragt ligt in de drangredenen des Schryvers, voor de gegrondheid der Hemelsche Astrologie, kan men dezelve met even goed recht tot het bewyzen der gegrondheid en zekerheid van zodanig eene Kamer-Horoskoopkonst gebruiken. Zo de inrichting der waereld in het groot, en deszelfs stand, een getuigenis moet geeven aangaande de toekomende lotgevallen des eerstgeboorenen, zo moeten het noch meerder doen die dingen, welke hem het naast omringen. Wy kunnen niet ontkennen, of de Heer convenent heeft veele zwaarigheden tegen de Sterrenwichelarie, met groote behendigheid, opgelost. Onder anderen, ook deeze, welke getrokken wordt uit het verschillend lot van hen, die op één tyd en plaats gebooren zyn, en uit het verschillend Character van Tweelingen: by voorbeeld van Jacob en Esau. De voornaame oplossing van deeze belemmerende zwaarigheden (zie p. 174.) steunt hierop, dat 'er zeer weinig kinderen op dezelfde plaats op één tydstip gebooren worden, dat in de geboorte van Tweelingen ten minsten vyf minuten tusschen de beide geboorten verloopen, en dat in dien tyd de stand der Hemelsche lichaamen zodanig kan veranderen, dat | |
[pagina 307]
| |
'er geheel andere resultaaten uit voortvloeijen. Intusschen moeten wy hier op aanmerken, dat de geboortetyden zelden op vyf of tien minuten na kunnen worden aangegeeven; waar uit dan moet volgen, dat byna alle Horoskoopen, al was de konst op zich zelven gegrond, wegens de gebrekkige opgave van het oogenblik der geboorte, onzeker, ja valsch, moeten zyn. Waar door dan ook het voornaamst bewys voor de waarheid der Sterrenwichelarie, ja wel het eenige, 't geen, zo het wezendlyk op grond steunde, iets bewyzen zoude, dat is de proefondervindelyke overeenkomst tusschen de lotgevallen der menschen en hunne voorafbereekende Horoskoopen, zyne voornaamste kragt verliest. De bygevoegde Brief van den Heer krom bevat veele geleerde en aanmerkenswaardige reflexien. Alleen verwondert het ons, dat Z.H. Gel. thans de Sterrenwichelarie niet volmondig, als ongegrond, durft verwerpen, daar hy (p. 34.) van dezelve spreekt, als een kunst, die op zyn best genoomen zeer onzeker gaat - die in veele opzichten ydel is, enz. De twyfelachtige uitdrukkingen van mannen van invloed by hunne tydgenooten zyn altoos gunstig voor het Bygeloof, het geen door geene te scherpe en nadrukkelyke wapenen kan worden besprongen. |
|