Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 269]
| |
Reizen door Noord- en Zuid- Carolina, Georgia, Oost- en West- Florida; de Landen der Cherokees en Muscogulges, of het Creek- Bondgenootschap, en het Land der Chactaws. Door William Bartram. Uit het Engelsch vertaald, door J.D. Pasteur. 2de Stuk. Te Haarlem, by F. Bohn. In gr. 8vo. 273 bl.Voortduurend en gelykblyvend is de Aanpryzingsstoffe, welke wy vonden, het Eerste Stuk deezer Reize beoordeelende, zo wat het oorspronglyk Werk als wat de Overzetting betreftGa naar voetnoot(*), en daar wy te gemelder plaatze in ons Maandwerk het reeds in druk zyn deezes Tweeden Stuks vermeld hebben, stelden wy de leezing niet uit, noch ook de spoedige plaatzing. De overige Hoofdstukken van het Tweede Boek, en vier van het Derde Boek, zyn in dit Stukje begreepen, welker Inhoud wordt opgegeeven, en zeer veele byzonderheden aanduidt, die men elders vergeefsch zou zoeken: dewyl onze Reiziger, gelyk uit de Aankondiging van het Eerste Stuk genoeg is af te neemen, oorden bezogt, van welke veele niet meer dan in naam by de Europeaanen bekend waren. Tot eene naauwkeurige Plant- en Dier- beschryving, inzonderheid wanneer het voorwerpen zyn elders niet ontmoet en nog nimmer beschreeven, verledigt zich de pen des Reizigers, wiens talent in cierlyk en schilderagtig Plaatsbeschryven wy onze Leezers, in een voorig berigt, leerden kennen. Wy troffen, in den beginne deezes Stuks, daar van, onder andere, dit overneemenswaardig voorbeeld aan. - ‘Wy zagen, terwyl wy de zandheuvelen overtrokken, de holen van de groote Land Schildpad; dit zonderling Dier is nog door geene Natuurlyke Historie-Schryvers of Reizigers beschreeven. De eerste tekenen van het bestaan van dit Dier, als men zuidwaards trekt, vindt men onmiddelyk na men de Savanna Rivier is overgetrokken. Men ziet het alleen op hooge drooge zandheuvelen. Als het volwassen is, is het boven-schild ten naasten by agttien duimen lang en tien of twaalf duimen breed; de rug is zeer hoog, en het schild is van eene zeer harde beenachtige zelfstandigheid, bestaande uit veele regelmaatige afdeelingen, die door naaden vereenigd zyn, op dezelfde wyze als | |
[pagina 270]
| |
by andere soorten van Schildpadden, en met dunne hoornachtige plaaten bedekt. Het onderst of buikschild is groot en overdwarsch regelmaatig in vyf vakken verdeeld; deeze vakken zyn niet te zaamen vereenigd gelyk de naaden van 's menschen hoofdschedel, of het ruggeschild van de Schildpad; maar zyn aan elkander vast door een zeer verheeven hoornachtig kraakbeen, dat hem als hengzels dient, om zyn lichaam, naar goeddunken, in zyn schild op te sluiten. Het voorste gedeelte van het buikschild naar het einde is omtrent van gedaante als een spade, steekt ten naasten by drie duimen na vooren uit, en is omtrent anderhalve duim breed; deszelfs eind is een weinig gekloofd; het agterste gedeelte van het buikschild steekt ook aanmerkelyk naar agteren uit, en is diep gevorkt. ‘De pooten en voeten zyn met platte hoornachtige schubben bedekt; zy schynen niet gekliefd, noch met toonen te zyn, maar bezet met lange platachtige nagels of hielen, eenigzins naar de nagelen van 's menschen vingers gelykende, vyf aan de voorpooten; de agterpooten of voeten schynen als geknot of als stompen van voeten, rondom gewapend met platachtige, scherpe, sterke nagelen, welker getal onbepaald of onregelmaatig is; de kop is van eene middelmaatige grootte; de opperkaak wat gekromd, de tanden hard en scherp; de oogen zyn groot; de neusgaten staan digt by elkanderen en zyn zeer klein; de algemeene kleur van het Dier is ligt asch- of kleikleur, en van verre zou men het over 't hoofd zien, als een steen of een ouden stomp van een boom, ten zy het in beweeging is. Het is verbaazend welk een gewigt deeze Dieren kunnen draagen; zy kunnen gemaklyk een mensch draagen, die op hunnen rug staat, als de grond vlak is. Zy maaken groote en diepe holen in de zandheuvelen, en werpen ongelooflyk veel aarde uit. Zy worden voor een uitmuntend eeten gehouden. De eieren zyn grooter dan een snaphaan-kogel, volmaakt rond en de schaal hard.’ Der meer en min bekende menigte van Dieren, in dit Stuk opgegeeven, en naar eisch van derzelver zeldzaamheid of byzonderheid in 't een of ander opzigt breedspraakiger beschreeven, is groot, en zal den Liefhebberen van dit gedeelte der Natuurlyke Historie stoffe ter Aantekening opleveren. Geen Ryk in de Natuur of het trekt des opmerkenden Reizigers oog en aandagt. Niet ongemerkt mo- | |
[pagina 271]
| |
gen wy zo min als hy voorbystappen een verschynzel in het Ryk der Delfstoffen, 't geen, gelyk hy met reden aanmerkt, overvloedige stoffe tot wysgeerige redenkavelingen voor den weetgierigen Natuurkundigen kan opleveren. Zyn berigt deswegen luidt. - ‘Aan de Georgiasche zyde van de Savanna Rivier, omtrent vyftien mylen beneden Silver Bluff, loopt een groote weg dwars door eene strook van oploopende heuvels van eene ongemeene hoogte, en misschien zeventig voeten hooger dan de oppervlakte der rivier. Deeze heuvels bestaan van drie voeten onder de algemeene oppervlakte der groei-aarde, tot de diepte van twintig of dertig voeten, geheellyk uit bedolven Oesterschulpen, die van binnen van de kleur en vastigheid van wit marmer zyn. De Schulpen zyn van eene ongelooflyke grootte, gemeenlyk van vyftien tot twintig duimen lang, van zes tot agt duimen breed, en van twee tot vier dik, en de holte groot genoeg om een gewoonen menschenvoet te kunnen bevatten; zy schynen alle geopend geweest te zyn vóór den tyd der versteeninge, eene verandering die zy baarblyklyk schynen ondergaan te hebben; zy zyn ongetwyfeld zeer oud, of misschien van voor den Zondvloed. De inwoonders daaromstreeks branden dezelve tot kalk om te bouwen, waar toe zy zeer goed zyn, en zy zouden zeker eene zeer goede mesting opleveren, als hunne landen zulks noodig hadden, alzoo deeze heuvels nu aanmerkelyk vrugtbaar zyn. De hoopen Schulpen liggen op een bed van eene geelachtige zandachtige aarde van verscheiden voeten diepte, op eenen grondslag van zagte witte rotzen, die van buiten het voorkomen van arduinsteen heeft; maar die, als men haar naauwkeurig beschouwt, in de daad een schulpachtig zamengroeizel of mengeling van zand en fyn gewreeven zeeschulpen is; in 't kort, deeze schulpachtige rots koomt in hoedanigheid en voorkomen naby de Bahamasche of Bermudische witte Rots.’ Bartram's gemeenzaame verkeering met de Inwoonderen dier schaars bezogte streeken geeft hem gelegenheid om het groot voorwerp van eens Reizigers bespiegelingen, den Mensch, niet onopgemerkt en onbeschreeven te laaten, en lust het ons van hem het een en ander daar toe betreklyk over te neemen. De Nederkreeks, of Siminoles, geeft hy deeze beschryving van: ‘Zy zyn een zwak volk in getal. Zy zouden met hun alle, denk ik, nog niet talryk genoeg zyn om | |
[pagina 272]
| |
eene van de Steden der Muscogulges te bevolken, by voorbeeld de Stad Uches, aan den voornaamsten tak van de Apalachulca Rivier, die alleen by de twee duizend inwoonderen bevat. Egter bezit deeze handvol volks eenen uitgestrekten grond, geheel Oost-Florida en het grootste gedeelte van West-Florida, die, door de natuur in duizenden eilandjes en heuveltjes en hoogten doorsneden zynde, door de ontelbaare rivieren, meiren, grienten, groote drasvelden en plassen, even zo veele veilige verblyfplaatzen maaken, daar zy zich voor eenigen tyd met der woon onthouden kunnen, en die hen zeer goed kunnen beschutten tegen alle onverwagte invallen of aanvallen van hunne vyanden, en wyl het zulk een moerassig en heuvelachtig land is, levert het zulk een overvloed en verscheidenheid van leevensmiddelen tot voedzel van verschillende dieren, dat ik gerust kan verzekeren, dat 'er geen streek op den aardbodem is daar zo veel wild of dieren, die tot voedzel van den mensch dienen, gevonden worden. Dus genieten zy overvloed van de noodwendigheden en gemakken van het leeven, met veiligheid van hunne persoonen en eigendommen, de twee voorwerpen van de zorg van het menschlyk geslacht. Met de huiden van herten, beeren, tygers en wolven, gevoegd by de honig, wasch en andere voortbrengzelen van den grond, koopen zy hunne kleeding, uitrusting en huisraad, van de Blanken. Zy schynen vry van gebrek of begeerten te zyn. Zy hebben geenen wreeden vyand te vreezen, daar is niets dat hun ongerustheid kan verwekken, dan de trapswyze inbreuken, welke het blanke volk op hun land doet. Dus vergenoegd en ongestoord, schynen zy zoo vrolyk en vry als de vogelen des hemels, en zoo vlug en werkzaam, zoo luidruchtig en zingende, als zy. Het gelaat, de handelwyze, en de gang der Siminoles vormen het treffendst tafereel van geluk in dit leeven; blydschap, te vredenheid, liefde en vriendschap zonder veinsery of bedrog, schynen hun eigen te zyn, of heerschende in hun leevensbeginzel: want zy verlaaten hen eerst met den laatsten leevenssnik. Zy schynen zelfs hunne oude Opperhoofden en Raadsheeren den dwang op te leggen om in hunne raadsvergaderingen eene noodzaaklyke deftigheid en plegtigheid te bewaaren; ja zelfs is de zwakheid en het verval van eenen hoogen ouderdom niet genoeg om deeze jeugdige vrolyke eenvoudigheid uit hun gelaat | |
[pagina 273]
| |
uit te wisschen; maar daar blyft, even als in den graauwen avondstond van eenen helderen en stillen dag, eene verblydende en vervrolykende blos op den Westlyken horizont, na dat de zon onder is. Ik twyfel niet of zommigen van myne landslieden, die deeze berichten van de Indiaanen zullen leezen, welke ik naar waarheid heb getragt te verhaalen, ten minsten gelyk ze my voorgekomen zyn, zullen my van partydigheid of vooringenomenheid voor hun beschuldigen. Ik zal egter nu daartegen hunne ondeugden, de zedenlyke gebreken en onvolmaaktheden, naar myne eigene waarneemingen en kennis, zoo wel als volgens de berichten van de blanke handelaars, die onder hen woonen, tragten aan den dag te leggen. De Indiaanen oorloogen tegens hun eigen geslacht, dooden en vernielen hunne medemenschen: hunne beweegredenen daartoe spruiten uit dezelfde verkeerde bron als by andere Natien van het Menschdom, dat is, uit zugt om hunnen medemenschen een hoog denkbeeld te geeven van hunne persoonlyke nationaale dapperheid, en zich daar door onsterflyk te maaken, door hunne naamen met eer en luister tot de nakomelingschap te doen overgaan, of uit wraakzugt tegen hunne vyanden, om openbaare of persoonlyke beledigingen, of laatstlyk om de grenzen of omtrek van hunne landen uit te breiden. Maar ik kon, op het naauwkeurigst onderzoek, niet vinden dat hunne bloedige oorlogen, in deezen tyd, met sterker vlekken van onmenschlievenheid of wreedheid bezoedeld zyn, dan men onder de beschaafde Natien kan waarneemen; zy villen, 't is waar, hunnen verslaagen vyanden de herssenpan af; maar zy dooden vrouwen noch kinderen van beiderlei Kunnen. De oudste handelaars, zoo onder de Neder- als Opper-Creeks, verzekerden my, dat zy nooit een voorbeeld gezien hebben, dat zy hunne manlyke gevangenen verbrandden of pynigden, schoon men zegt, dat zy voorheen gewoon waren zulks te doen. Ik zag in elke Stad, by de Natie en by de Siminoles, welke ik bezogt, meer of min manlyke gevangenen, van welke sommige zeer oud en vry, en in zoo goede omstandigheden waren als hunne meesters, en alle Slaaven krygen hunne vryheid, als zy trouwen, dat toegelaaten en aangemoedigd wordt, als wanneer zy en hunne kinderen | |
[pagina 274]
| |
op een gelyken voet met hunne overwinnaars zyn. Zy zyn hoerery en overspel overgegeeven; maar niet meer denk ik dan andere Natien. Zy straffen de overtreeders, zo mannen als vrouwen, eveneens, door hun de ooren af te snyden. Deeze is de straf van den Echtbreuk. Eerloosheid en schande wordt voor eene genoegzaame straf gehouden voor hoerery in beide de Sexen. Zy zyn verzot op speelen en dobbelen, en vermaaken zich als kinderen met het vertellen van fabelachtige geschiedenissen, om verwondering te verwekken en te doen lagchen. Zy voeren een eeuwigen oorlog tegen herten en beeren, om voedzel en kleederen, en andere noodwendigheden en aangenaamheden, te bekomen, het geen misschien tot eenen onredelyken en misschien misdaadigen graad wordt uitgestrekt, zedert de Blanken hunne zinnen met vreemde overtolligheden begocheld hebben.’ Wegens de Siminole Meisjes hadt hy voorheen opgetekend, ‘dat zy geenzins ontbloot zyn van bekoorlykheden, om de ruwer Sexe te behaagen, en de blanke Handelaars weeten zeer wel hoe voordeelig het voor hun in zaaken van den koophandel is haare liefde en vriendschap te winnen, en als hunne liefde en achting voor elkanderen opregt en wederzydsch is, zyn 'er maar weinig voorbeelden, dat zy de belangen en voorneemens van mannen, die zy voor een tyd huuwen, verraaden; zy werken en zorgen onophoudelyk voor hun byzonder belang, en ontdekken en voorkomen alle aanslagen en booze oogmerken, welke hunne persoonen mogen dreigen, of hunnen handel of hunne zaaken zouden kunnen nadeelig zyn.’ Gunstig vinden wy onzen Schryver meestal voor de Kunne, en was hy, schoon een Quaker, voor derzelver bevalligheden niet onaandoenlyk. Een schilderytje hiervan zal onze Leezers smaaken, en bartram in een punt vertoonen, waarin wy hem op de geheele Reis niet ontmoet hebben. - Op eene anders reeds beschreeven betoverend schoone plek gronds, ‘huppelden gezelschapjens van jonge onschuldige Cherokeesche Meisjens, of waren druk bezig de welriekende vrugt [Aardbeziën] te plukken, of, haare korfjes reeds gevuld hebbende, onder de schaduwen van bloemryke en welriekende natuurlyke prieelen van Magnolia | |
[pagina 275]
| |
en welriekende Kelkbloemen, zoete geele Jasmynen en hemelsblaauwe heesterachtige Kruipboomen, nederlagen; haare schoonheden voor het flodderend windjen ontblootende en haare ledemaaten in den koelen vloeienden stroom baadende, terwyl andere benden, vrolyker en dartelder, nog Aardbeziën plukten, of haare gezellinnen dartel naaliepen, en haar plaagden met haare wangen en lippen, met de ryke [rype] vrugt, te beverwen. Dit boschtooneel van eerste onschuld was betoverend, en misschien te verleidend voor wakkere Jongelingen, om lang ledige aanschouwers van hetzelve te blyven. Eindelyk de natuur over de reden de overhand krygende, wenschten wy ten minsten een daadlyker deel aan haare aangenaame stoeijeryen te hebben. Eensklaps dit besluit neemende, sloopen wy voorzigtiglyk, zonder ontdekt te worden, tot byna op de plaats van het tooneel zelve. Naardien wy nu niets anders in den zin hadden, dan eene onschuldige vrolykheid met dit dartel gezelschap van Water-nymphen, laaten wy egter elk gevoelig mensch oordeelen, hoe verte onze driften, daar zy dus verre aangevoerd [aangevuurd] en opgewekt wierden, ons zouden hebben kunnen vervoeren, waren 'er geene nydige oude vrouwen by geweest, die in hinderlaag lagen, en, ons merkende, by tyds genoeg waarschuuwden, dat de Nymphen zich konden verzamelen. Wy vervolgden egter een troepjen van haar, dat onvoorzigtiglyk wat verder van haare bewaaksters was afgedwaald, en onderhaalden haar. Zy, zich van de andere afgesneeden ziende, verschoolen zich in een klein boschjen, en ziende dat zy door ons ontdekt waren, bleeven zy daar zitten en loerden door de takken; maar merkende dat wy hun naderden, kwamen zy gerust voor den dag, en traden ons in eene betaamelyke houding te gemoet, haare bloozende aangezigten, waar op maagdlyke schaamte in vuurig rood te leezen stondt, half ontdekkende, en booden ras, met eene aangeboorene onschuld en vrolykheid, haare korfjens aan; ons vrolyk zeggende, dat haare vrugten ryp en gezond waren. Wy namen een korfjen aan, zetten ons neder en vergasteden ons op de lekkere vrugt, terwyl het geheele gezelschap van de onschuldige dartle Bosch-nymphen in | |
[pagina 276]
| |
een kring rondsom ons stondt, en de verschillende troepjens, onder geleide van de oude Matronen, zich in gezelschapjens op de groene grasryke oevers geplaatst hadden. Myn jonge medgezel, de Handelaar, de zaak door verontschuldigingen, en door het verzoeken van verschooning voor onze stoute verrassing, met haar in het vriendlyke afgedaan hebbende, noopte haar haare geplukte vrugten voor eenen bedongen prys by hem aan huis te brengen; waarop wy vriendlyk van elkander scheidden, en nu afscheid neemende van deeze Elyseesche velden, reeden wy de bergen weder op, trokken die schuins over derzelver bloemryke vloertapyten over, en kwamen in de koelte van den avond in de Stad.’ Schoon onze Reiziger soms angstige en kommervolle oogenblikken hadt, gaven de Ontmoetingen van Gastvryheid, en het Onthaal hem aangedaan, hem ruime vergoeding. Naa een derzelven roept hy uit: ‘Geduurende myn verblyf alhier genoot ik de volkomenste en aangenaamste Gastvryheid van deeze gelukkige menschen. Ik meen gelukkig in hunne geneigdheden, in hunne denkbeelden van deugd, met opzigt tot ons maatschappelyk of zedenlyk gedrag. ô Godlyke eenvoudigheid en waarheid! ô Vriendschap zonder valschheid of bedrog! ô Belanglooze, natuurlyke, onbevlekte, gastvryheid, door geene konstige verfyningen bedorven!’ |
|