Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 214]
| |
Vaderlandsche Historie, vervattende de Geschidenissen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Noord-Americaansche Onlusten, en den daar uit gevolgden Oorlog met Engeland en deezen Staat, tot den tegenwoordigen tyd. Uit de geloofwaardigste Schryvers, en egte Gedenkstukken, zamengesteld. Met Plaaten. Ten Vervolge op Wagenaar's Vaderlandsche Historie. XVde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo.Op welk een voet de Schryver deezes Vervolgs van wagenaar's Vaderlandsche Historie zich voorstelde het gedenkwaardig Jaar 1787 te behandelen, hebben ben wy in de Aankondiging des laatstvoorgaanden Deels, welks twee laatste Boeken tot dat Jaar behoorden, onzen Leezeren ontvouwdGa naar voetnoot(*). Overeenkomstig hier mede wordt dit Werk voortgezet. Het XLI Boek, waar mede dit XV Deel aanvangt, geeft een breed Verslag van het Aanhouden der Prinsesse van Oranje. Eene Gebeurtenis, welke aan den geheelen loop des Burgertwists, tot eenen Burgerkryg aangegroeid, eene wending gaf, niet min onverwagt dan verbaazend. Wat des by de Algemeene Staaten, by de Staaten van Holland en der andere Gewesten, voorviel, wordt hier geboekt, met de rol die de Pruissische Afgezant thulemeyer daar in speelde. De geruststellende verzekeringen van Frankryk en het daar op gegrond vertrouwen der Hollanderen wordt niet vergeeten. Het onverwagt vertrek des Franschen Afgezants, in 't einde deezes Boeks vermeld, ‘veroorzaakte,’ op dat wy dit afschryven, ‘verslaagenheid by allen, die meenden te moeten vaststellen, dat gewigtige redenen hem daar toe bewoogen, en dat waarschynlyk, ja genoegzaam zeker, het vast voorneemen des Konings van Pruissen, om het niet by Vertoogen te laaten berusten, maar den klem der Wapenen daar aan by te zetten, den Franschen Afgezant moest bekend en de oorzaak van zyn vertrek zyn. - Stoffe van vreugde schonk dit heenengaan aan de Party in den Lande, die Frankryks invloed gewraakt, en beweerd hadt, dat hoe zeer ook de Koning van Frankryk, of diens Staatsdienaars, de Gestel- | |
[pagina 215]
| |
tenis van dit Gemeenebest naar hun zin wilden schikken, zy daar toe wel, onder de hand, met raadgeevingen en aanmoedigingen zouden willen medewerken; maar nimmer eenen Oorlog aangaan. ‘De oorzaak deezer Bedrysloosheid hielden zommigen, schoon zy dezelve eer van verre aanduidden, dan met den vinger aanweezen, veel nader aan den Throon dan men vermoeddeGa naar voetnoot(*). ‘Het zal,’ schryft een hunner, die zich diep in deeze zaak gemengd vondt, en betuigt dat zyn vertrouwen op Frankryks bystand, zo stellig en by herhaaling toegezegd, onbepaald was, ‘altyd eene waarheid blyven, dat, toen Frankryk zag, dat eene vreemde Mogenheid ons vyandlyk naderde, daar men zo plegtig, behalven de stelligste verzekeringen van ons niet te zullen verlaaten, verklaard had, nimmer te zullen gedoogen, dat eene andere Mogenheid zich met den inwendigen staat der Republiek zou bemoeijen; dat, zeg ik, toen het Hof van Versailles aan den Engelschen en Pruissischen toeleg niet meer kon twyfelen, men den slag, die ons vermorsseld heeft, hadt behooren te keeren! Frankryk bezeft zeer wel de mogelykheid van te kunnen ondervinden de gevolgen der ontrouw van dien geenen, die zo veel werks gehad heeft om lodewyk den XVI ten onzen opzigte een oogenblik te doen wankelenGa naar voetnoot(†).’ In het XLII Boek vinden wy een zeer leezenswaardig | |
[pagina 216]
| |
Verslag van het oprigten der Vliegende Legertjes, zo genaamd, in Zuid en in Noordholland; - van de gerugten der Toebereidzelen des Konings van Pruissen op de Grenzen, en Engelands medewerking met Pruissen. Gerugten, die by het verflaauwen der gesprekken van Fransche Hulp te lande en te water toenamen, en gevolgd werden van eene daadlyke verzameling, onder den Hertog van brunswyk, op de grenzen; diens Bedryf aldaar, en zamenwerking met den Stadhouder en de Prinsesse, wordt breedvoerig beschreeven, als mede de beraamingen tot den daadlyken Inval in den Lande. De laatste pooging van den Heer mandrillon wordt hier naar waarde vermeld; de Inrukking der Pruissen, met de daarby komende omstandigheden, beschreeven. De on- en ligtgeloovigheid der Patriotten, te midden van dit alles, vinden wy dus geboekt. ‘By het vast naderen der Pruissische Krygsbenden beheerschte Ongeloovigheid aan den eenen, en Ligtgeloovigheid aan den anderen, kant, de Patriotten zodaniger wyze, dat men 'er bezwaarlyk een voorbeeld, daar mede gelyk staande, in de Geschiedenissen zal aantreffen. Men trok de komst der Pruissen niet alleen in twyfel, maar lochende dezelve in 't aangezigt van Persoonen, die verklaarden, deeze krygsmagt op reis ontmoet, en in aantocht gezien, te hebben. Zy, die des verzekering, als ooggetuigen, gaven, hoe zeer anders bekend voor Patriotten, konden verdenkingen en hoonende verwyten niet ontgaan. Van den anderen kant blies men elkander de ooren vol van Fransche hulpe, als niet alleen in aantocht, maar daadlyk op 's Lands bodem, en vondt zulks geloof by de vooringenomen menigte. De Dagpapieren van die dagen kunnen nog tot voldingende bewyzen strekken, hoe men, zo van de Pruissen als van de Franschen, dagt en sprakGa naar voetnoot(*).’ Dan merkt de Geschiedboeker hier by te regt op: ‘Dat het gros der Patriotten eene zo verregaande verblinding beving; dat het zich door voorpraaten liet diets maaken, dat men alles, wat wegens de Pruissen verspreid wierd, voor harssenschimmen, en wat men ten aanziene van Frankryk verzekerde, voor welgegronde waar- | |
[pagina 217]
| |
heid te houden hadt, laat zich nog eenigzins begrypen; dan volstrekt onbegryplyk blyft het ons, hoe Staatsbestuurders, in deezen toedragt van zaaken, onkundig konden weezen van 't lot, 't welk hunne Party dreigend over 't hoofd hing. - Misschien is 'er veel waarheids in 't geen de Heer capellen tot de marsch schryft. ‘Inmiddels hieldt men zich, als naar gewoonte, ter Staatsvergadering van Holland bezig met delibereeren; terwyl het personeel gevaar, en vooral de toeneemende vrees voor hetzelve, waar over men het Cabinet van Versailles met ruim zo veel nadruks onderhieldt, dan over de weezenlyke belangen van de algemeene zaak, in de menigvuldige Secreete Besoignes niet werd vergeetenGa naar voetnoot(*).’ Hoe de geruststellende berigten van het Defensieweezen te Woerden, in het hachlykst tydstip, verwisselden in de ontzettendste verzekeringen, en de gevolgen daarvan ter Hollandsche Staatsvergadering, wordt met leevendige verwen geschilderd; als mede hoe het Staatsbesluit ter Herstellinge van zyne Hoogheid daargesteld wierd. Diens en zyner Gemalinne wederkomst in 's Gravenhage, met alles wat daaromtrent voorviel, is hier breedspraakig geboekt. Gelyk wy ook vermeld vinden de Staatsbesluiten ter vernietiging van de beide Vliegende Legertjes der Vrycorpsen. De rol, welke een Raadpensionaris van bleiswyk, hier nader ontmaskerd, speelde, als mede die van den zeer veranderden Kerkleeraar reguleth, worden niet vergeeten. De vreugdebedryven, slegts kortlyk aangestipt, worden gevolgd van een breedspraakiger verslag, hoe die Staatsomwenteling ten Berlynschen Hove, in Engeland en te Weenen, veel vreugds baarde. De Geschiedschryver, deeze groote Omwenteling beschreeven hebbende, ‘een Omwenteling,’ gelyk hy zich uitdrukt, ‘zo onverwagt als onverhoopt voor de Patriotten, in 't verloop van veertien dagen te wege gebragt, die de Grondwettige Herstelling, waar aan men zo lang en zo veel gearbeid hadt, eensklaps den bodem insloeg, de hoop, de verwagting en de poogingen veeler Vaderlandschgezinden verydelde,’ laat 'er, gelyk de pligt eens Geschiedschryvers medebrengt, om zyn werk tot een Leermeesteresse des Leevens te maaken, op volgen eenige bykomende oorzaaken van het te niet loopen der | |
[pagina 218]
| |
poogingen van de Patriotten; schryvende: ‘Dan, schoon, zonder die gewapende tusschenkomst, deeze Omwenteling haar beslag geheel, of by lange zo spoedig, niet zou gekreegen hebben, deeden verscheide andere oorzaaken veelen duchten, dat het gevaarte der Grondwettige Herstelling zou instorten, eer het voltooid was.’ Deez stelt hy voor, meest met de woorden eens Schryvers, die van den loop der zaaken in die dagen wel onderrigt was, en veel hadt bygedraagen om zyne Landgenooten tot die groote Onderneeming aan te spooren, den Schryver van de Post van den Neder-Rhyn naamlyk; die dezelve vermeldt, om zyne Landgenooten, naa deezen schok, de rampzalige klippen aan te wyzen, op welke zy schipbreuk geleden hadden; opdat zy die by gunstiger tyd en gelegenheid, zo dezelve immer opdaagde, mogten vermyden. - Uit deeze lessen is veel te haalen, nu die dagen, toen nog zo ongezien, met de daad zyn aangebrooken. Het XLIII en laatste Boek deezes Deels vangt, de schryfstoffe vermeldende, in deezervoege aan: ‘Overeenkomstig met het bestek 't geen wy ons voorstelden, hebben wy, in de laatstvoorgaande Boeken, dit woelig Jaar MDCCLXXXVII betreffende, zodanige stukken bygebragt, en zulke voorvallen beschreeven, als tot de groote Omwenteling deezes Jaars den Staat meer algemeen betroffen, of daarop eenen onmiddelyken invloed hadden, en zyn thans gevorderd tot dat gedeelte onzer Geschiedenisse, waarin wy ten oogmerke hebben, meer byzonder te overweegen wat in de onderscheidene Gewesten des Bondgenootschaps meer plaatslyk voorviel. Niet oneigenaartig geeven wy, in dit Geschiedkundig Verslag, den voorrang aan Holland. Het Gewest waar, als in een middenpunt, alles zamenliep, wat de groote bedoelde Staatszaak, de Grondwettige Herstelling, betrof, en het Tooneel waar de reeds beschreevene Omwenteling stand greep, op eene wyze, die zich tot alle de Bondgenootschappelyke Gewesten uitstrekte. Dan, eer het daar toe kwame, eer die groote en als elkander verdringende Gebeurtenissen voorvielen, aanschouwde Holland, de meeste Steden, en veele Plaatzen in 't zelve, eene menigte van Byzonderheden, terwyl zy een aantal Lotwisselingen ondergingen, zo groot, zo veelvuldig, in een zo kort tydsbestek: als onze Vaderlandsche Geschiedenis immer aanboodt, en waar van | |
[pagina 219]
| |
men bezwaarlyk eene wedergade in de Geschiedenis van andere Volken zal aantreffen.’ Geen grootspraak. De aanvang van dit alles wyst reeds de waarheid aan. Immers vinden wy hier vermeld, het Voorstel van Amsterdam ter bepaaling van de Uitvoerende Magt, het bygevoegd Voorstel over den Volks-Invloed, en ten aanziene deezes Voorstels eene byzonderheid opgetekend, welke wy nergens anders vermeld vonden, en veel lichts verspreidt over de aanleidende oorzaak tot dit vervolgens zo veel beweegings in den Lande baarend Onderwerp. - ‘Schoon,’ zegt de Schryver, ‘het Voorstel (over den Volks-Invloed, in eene Regeeringsvorm by Representatie) des onderzoeks van dit stuk, uit den mond der Haarlemsche Afgevaardigden in Hollands Raadzaal gehoord wierd, en 't zelve, ingevolge van deezen uiterlyken toedragt, geheel aan Haarlem wordt toegeschreeven, en ook met den naam des Haarlemschen Voorstels betyteld, allerwegen, voorkomt, is 'er reden om vast te stellen, dat het den oorsprong verschuldigd was aan twee toen ten tyde veel opziens baarende Gebeurtenissen, waar van wy de eene vermeld hebben, en de andere nog moeten boeken. - De eerste was de voor 's Volks Invloed yverende aandrang in 's Gravenhage gedaan, door eene Burger Bezending, wanneer men de Onderhandeling met den Graave van goerts en de rayneval niet vertrouwdeGa naar voetnoot(*). De andere, de stoute stappen te Heusden genomen om 's Volks Invloed in de Aanstelling der Stadsregeeringe te doen gelden, over welke, gelyk wy naderhand zien zullen, zo veel in Hollands Staatsvergadering te doen viel. - Ons is, van goederhand, verzekerd, dat de Pensionarissen eeniger voornaame Steden, over dit belangryk onderwerp zamengekomen, een Voorstel van zo algemeenen aart noodig oordeelden, om zich uit den maalstroom veeler byzondere verzoeken, op eens, te redden, en eene vaststelling te maaken, die overal ten Maatregel diende: waar uit dan dit Haarlemsche Voorstel gebooren, en in verband met dat van Amsterdam voorgedraagen wordtGa naar voetnoot(†).’ | |
[pagina 220]
| |
In dit Boek breedspraakig verhandeld zynde wat 'er in 's Hage te doen viel over de Commissie tot het onderzoek en het bepaalen der Uitvoerende Magt, en eene opgave, met eene beoordeeling van de Concept-Instructien voor den Stadhouder en den Capitein Generaal en Admiraal Generaal van Holland, worden de Handelingen over het Voorstel van den Volks-Invloed, met de daar toe betreklyke Adressen, ontvouwd. Het daarstellen van den Volks-Invloed te Haarlem, wanneer dit lang betwiste stuk Stedelyk verklaard was, vinden wy hier in alle byzonderheden voorgedraagen, en met zeer veel reden, dewyl Haarlem de éénige Stad in Holland was, waar dit werk tot stand kwam; doch binnen kort door den Inval der Pruissen verydeld werd. Wanneer de daar op de Markt vervaardigde Vryheids-Tempel afgebroken, en die voorbeeldelyke Stad in het Patriotisme bykans ten voorbeeld strekte van het schriklykst Oproer. Het algemeene by de Omwenteling voorgevallen vermeld hebbende, vaart de Schryver voort: ‘Dan dit was niets in vergelyking van het oproerig Geweld, waar mede het Gepeupel, op de hervormde Schuttery verbitterd, de Geweeren eischte, van zommigen haalde, aan anderen ontweldigde, met woede in 't water wierp, of in stukken smeet. Losbandigheid holde daar mede langs de straaten, en Jongens liepen met stuk gescheurde Grenadiers Mutzen en uitgetoogen Houwers. Wyven, Karels, dreigden de plundering van eenige Huizen. Hooger zou het geloopen en tot het uiterste van verwoesting overgeslaagen zyn, indien niet de getrouwe Schuttery, aangevoerd door moedige Bevelhebbers, op het luiden der Alarmklok, en het slaan der Trom, ylings in de wapenen gekomen, die ontzinde menigte in den dollen loop gestuit, en, door ontzag te verwekken, te wege gebragt hadt, dat in den avond van een gevreesden nagt zo groot eene stilte op | |
[pagina 221]
| |
de straaten heerschte als of de Stad in de diepste rust gebleeven was, en 'er niets wat naar Oproer zweemde gebeurd ware. - Zo veel vermag een welgewapende en in den wapenhandel afgerigte en met kloekberaaden moed bezielde Burgery, en hadt Haarlem, waar op dien dag de stille Burger verbleekte en beefde, eenigen zich ter vlugt gereed maakten, anderen die daadlyk namen, aan deeze te danken, dat de plunderzieke Bende verstoof; daar het anders, in eene Stad als deeze, geschapen stondt de deerlykste tooneelen van tweespalt te zien vertoonen, en dat Burger tegen Burger, in losgelaatene woede voorthollende, onboetbaare nadeelen wederzyds berokkende.’ |
|