blinde naavolging der eerste Christen Kerke, welker toestand het verzorgen der behoeftigen tot eenen pligt maakte, en die hieromtrent schikkingen beraamde, welke vervolgens door de Vorsten wierden aangenomen, naa dat deeze het Christendom omhelsd hadden. Dit hieldt stand tot aan de Hervorminge hier te Lande, zedert welke alleen de Lands Kerk verwisseld, doch alle het overige, het Armenbestuur betreffende, op den ouden voet gelaaten wierdt. Nu gaat rogge over tot eene opzettelyke overweeging der tegenwoordige wyze van Armenbestuur, volgens welke ieder Gezinte verpligt is, haare eigen Leden te onderhouden, en het Burgerlyk Bewind daar mede niets te doen heeft. Vooreerst beschouwt hy het als onbillyk, dat Lid te zyn van eenig Kerkelyk Genootschap regt geeft om onderhoud te eischen: om reden dat zulk een Lidmaatschap niet een gevolg van eigen keuze, maar veelal toevallig is, door de beschikking der Ouderen ontstaan; als mede, dat de bedeeling tusschen leden eener zelfde Maatschappye hier door zeer ongelyk wordt, naar gelange van het meerder of minder vermogen der byzondere Armen-Kassen; en verder, dat de lasten, om die Kassen te schraagen, zeer ongelyk gedraagen worden. Uitvoerig worden hierop geschetst de nadeelige gevolgen voor de zeden, uit de tegenwoordige wyze van onderhoud voortvloeiende, daar dezelve de luiheid, baldaadige weelde, laaggeestigheid, bygeloof, huichelary en andere ondeugden, klaarblykelyk in de hand werkt. ‘Zo lang, zegt rogge, de deur tot de bedeelingen voor den arme onverhinderd geopend blyft, zal deze altyd even arm in burgerdeugden als in waereldsch goed blyven.’ Van de nadeelige gevolgen, welke de tegenwoordige inrigting op het algemeene welzyn heeft, wordt eene andere bedenking tegen dezelve afgeleid. Uit dit alles besluit rogge, dat de Armen geene eigendommen van Kerkgenootschappen, maar Kinderen van den Staat, zyn; een
grondregel, zegt hy, zonder welken de Nederlandsche Constitutie een monster zal worden, ‘waarin de woorden Vryheid, Gelykheid en Menschenregten, slechts klanken zyn. Het Bestuur alleen is hun Vader, Verzorger en Opvoeder: dit alleen kan en mag zich met de zorg belasten, om in hun nooddruft te voorzien.’ Twee gevolgen leidt rogge uit het bovenstaande af, welke hy vervolgens nader overweegt. Het eerste is, ‘dat het Bestuur aan alle behoeftigen, die nog tot den arbeid bekwaam zyn,