zy komen dikwyls zo oneigen voor, als ware des Schryvers oogmerk met hun dezelve in den mond te leggen eniglyk geweest om voor zich ene geschikte aanleiding tot het volgende te vinden. Deze en gene bedenkingen, welke wy tegen de byzondere denkwys van hazeu over sommige merkwaardige gebeurtenissen of handelingen, welke hy aanhaalt, onder het lezen van zyn Werkje gemaakt hebben, willen wy, om niet wydlopig te worden, liefst verzwygen. Alleen kunnen wy niet voorby iets te zeggen omtrent hetgeen hy aanmerkt over den inhoud van het 5de art. in de afgekondigde Verklaring der Rechten van den Mensch en Burger. Dit art. verklaart: ‘dat ieder Mensch het recht heeft om God zodanig te dienen, als hy wil, en niet wil, zonder daarin op enigerlei wyze gedwongen te kunnen worden.’ Hierop geeft hazeu deze aanmerking: ‘dat iemand een vrye wil heeft, om God al of niet te dienen, in zoo ver hy voor zich zelven leeft, is waar; maar of men een die God niet wil dienen, onder een Christelyke Maatschappy kan inlyven, komt my zeer bezwaarlyk voor; maar dit is zeker, (naar myn gevoelen) dat geen een Christen geestlyk persoon, dit Artikel kan bezweeren, wyl hy, met eenen Eed, aan zyn Gemeente verbonden is; om wel toe te zien naar de grondregels dier Leer en Gemeente, dat zyne leden zoo, en niet anders, God dienen, en dus verpligt is hen ernstig te vermaanen, zoo zy daarvan afgaan.’ Hoe gebrekkig is deze gansche redenering! Vooreerst wordt in het art. niet eens gesproken van God in het geheel al of niet te dienen, maar alleen het recht bepaalt van een ieder om God op zodanige wyze te dienen, als hy daartoe al of niet verkiest. En hoe duidlyk bewyst verder het denkbeeld van inlyving in ene Christlyke Maatschappy, dat 's mans geest met het oude stelzel der vereeniging van Kerk en Staat geheel is ingenomen. De Christen heeft, als zodanig, ene afzonderlyke betrekking, welke met zyne burgerlyke betrekking gene
rechtstreeksche gemeenschap kan of mag hebben. De grondregels van den Staat verbinden ons als burgers, niet als belyders en aanklevers van byzondere Godsdienstige beginselen. Laat de Godsdienstleeraar voor het stelzel zyner Kerk vry waken! Laat hy naarstig toezien, dat de leden zyner Gemeente zich houden aan de gedane belydenis huns geloofs. Maar kan hy daarom niet erkennen het recht, (de zedenlyke vryheid) aan ieder mensch als mensch, aan ieder burger als burger, toekomende, om God naar het licht van zyn geweten te dienen? Zonder ene strafbare zucht naar overheersching van het gemoed, of een zeer gebrekkig inzien in het wezen der zaak, achten wy, dat niemand dit onvervreemdbaar recht zal kunnen ontkennen. - Na den afloop zyner Gesprekken en algemene leringen, geeft hazeu nog ene afzonderlyke verklaring van de woorden Vryheid, Gelykheid, Broederschap, welke, schoon niet geheel