Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReizen door Zwitserland, Italien, Sicilien en de Grieksche Eilanden, naar Konstantinopolen, en van daar terug door een gedeelte van Griekenland, over Ragusa en de Dalmatische Eilanden, in de Jaaren 1787, 1788 en 1789. Door Thomas Watkins, A.M. Uit het Engelsch vertaald. Vierde Deel. Te Haarlem, by F. Bohn, 1796. In gr. 8vo. 151 bl.Zeer afwisselend en vol verscheidenheids is dit Boekdeeltje der opgemelde Reizen. Sicilien, eerst bezogt, wordt in dit DeelGa naar voetnoot(*) in den ouden en hedendaagschen stand beschreeven. By 's Reizigers wederkomst te Napels, waar hy eene Uitbarsting van den Vesuvius, in den | |
[pagina 126]
| |
Jaare 1788, bywoonde, die egter niet onder de ontzettendste te tellen valt. - Te Rome wedergekeerd, herhaalde hy de bezigtiging van Schilder- en Beeldhouwstukken, en beschryft de doorgereisde Steden en Plaatzen op den tocht na Venetien; waar zich een nieuw tooneel opent voor Geschied- en Staatkundige beschouwingen, doormengd met eigene ontmoetingen. - Voorts neemt zyne Reis eene andere wending, daar hy den Venetiaanschen Gezant te scheep na Konstantinopolen volgt en vergezelt, de schaars bezogte Eilanden van den Archipel deels bezoekt of in 't gezigt krygt, en 'er eene beschryving van oplevert, uitwyzens den Inhoud der Brieven. Landstreeken doortrekkende, Plaatzen bezoekende, by de oude Romeinsche en Grieksche Schryvers dikwyls aangetoogen, herinnert hy zich deezer vermeldingen, en vergelykt ze met den tegenwoordigen staat. Dit maakt de Aanhaalingen uit dezelve vry veelvuldig by eenen in die Schriften doorleezenen, en die zyn Rydtuig ‘een volkomen rollende Boekery’ noemt. Ouden, welke hy ter vergelyking vaak raadpleegt, en veelal gelukkig te passe brengt. Dat Latyn en Grieksch, 't welk, te deezer oorzaake, niet schaars voorkomt, behoort voor den Nederduitschen Leezer geen schrikbeeld te weezen; dewyl gelukkig getroffene Vertaalingen aan den voet der bladzyden hem ten Tolk strekken, en deel doen erlangen in kundigheden, welke dikwyls van aanbelang zyn, en ons of de gelykheid des tegenwoordigen staats, of het verschil van dien met den ouden, treffend voor den geest brengen. Als een Bewonderaar der Ouden, valt de Reiziger menigmaal in verrukking, die hem voornaamlyk bevangt aan de Kust van Troijen. Van Venetien spreekende, kan het niet missen, of het Venetiaansch Staatsbestuur, zo geweldig Aristocratisch, krygt zyn bescheiden deel; doch dit bepaalt zich, volgens watkins, tot vroegere dagen. Immers, dus vangt hy den XXIX Brief aan: ‘Van alle plaatzen, die druk bezogt worden, is 'er geene, waar aan de Vreemdelingen zo weinig kennis hebben, als Venetien. Zy meenen, dat 'er alles nog tegenwoordig in denzelfden staat is als voorheen, en uit dien hoofde vertellen zy juist het tegendeel van 't geen 'er thans plaats heeft. Men beschryft de Regeering als de jaloerschste en willekeurigste op de geheele aarde, om dat zy eenmaal zodanig was. Ondertusschen kan ik u verzekeren, dat 'er weinigen meer gemaatigd en toegeeslyk zyn.’ | |
[pagina 127]
| |
Veel schrikbaarends hadt hy 'er van gehoord; bovenal eene Historie, welke hy vermeldt, aan welke hy geloof sloeg: maar die hy, uit het geen hy thans van Venetien weet, voor valsch houdt, als geheel onbestaanbaar met de inschiklyke Characters van hun die aan het roer zitten. Laaten wy hooren hoe watkins zyn tyd te Venetien doorbragt, hoe wel hy daar onthaald en getoefd werd, en wy zullen ons over het gunstig oordeel der Venetiaansche Grooten geen oogenblik verwonderen. - ‘Ik was,’ schryft hy, ‘nooit zoo onvoorzigtig om het Venetiaansch bestuur met ronde woorden te berispen; maar ik sprak, dikwyls, openhartig daar over, zelfs met die van den Adel, welken de voornaamste Regeeringsposten bekleeden: en ik bevond, dat zy vry over het onderwerp spraken. Maar de verkeering in Venetien munt, in de daad, zoo zeer uit boven die van alle andere plaatzen, en de vermaaken zyn 'er zoo verscheiden en aangenaam, dat men zelden in staat is, om over een zoo staatig onderwerp, als het politieke, te redeneeren. Wy hadden brieven medegebragt aan den Ridder giacomo foscarini, en aan den jongen Graaf luigi martinengo. De eerste is Lid van den Venetiaanschen Oud-raad; doch van hoe verheeven rang ook, uit dien hoofde, en schoon van een Geslacht, zoo oud als het Gemeenebest zelve, heb ik nooit zulk een welgemanierd en ongemaakt man ontmoet. Zyne gesprekken en daaden leveren blyken op van zyn doordringend verstand en ongemeene goedhartigheid. Martinengo is van myne jaaren, en een man naar myn hart. My dunkt het is onmogelyk deeze beminnelyke persoonen te kennen, zonder hen hoog te agten: begryp dus, welk een gunstig denkbeeld deeze indruk ons van den Venetiaanschen Adel moet gegeeven hebben. Zy bragten ons in de Opera (volgens de gewoonte alhier) met zoo veele bevallige lieden in kennis, dat wy, om ze te onthouden, hunne naamen en de nommers van hunne logies moesten optekenen; dit echter was niet noodig, om ons de Dames sagredo en venier, de twee grootste schoonheden van Venetien, in het geheugen te doen bewaaren. Aan de eerste heb ik de byzondere verpligting, van de eer te hebben, my onder haare bescherming te bevinden. Zy is niet alleen de schoonste, maar ook altyd de | |
[pagina 128]
| |
fraaist gekleedde vrouw in Venetien, en haare manieren en gesprekken zyn nog bevalliger dan haar persoon. Ik kan u geen juister schildery geeven van de gewoonten deezes Lands, dan door u te verhaalen, hoe wy onzen tyd doorbrengen. Wy staan ten elf uuren op, en ontbyten; tegen twaalf uuren wandelen wy naar de plaats van St. Markus, waar al wat vertooning maakt by een komt. Wy neemen het middagmaal om half drie, en gaan dan een slaapje neemen tot zeven uuren, wanneer wy ons aankleeden, en ons in een Gondel naar de Fresco laaten roeijen. Om deezen tyd van den avond ontmoet de beau monde van Venetien elkanderen op de Guidecca, of Zucca - de wydste van de stads gragten. De Gondeliers beslaan terstond een kring, en roeijen onophoudelyk in 't ronde, zoo dat het gezelschap elkanderen, in 't voorby vaaren, kan zien en groeten. Het duurt zomwylen een tyd lang, eer een vreemdeling de onderscheiden manieren verstaat, op welke zy gewoon zyn met de hand te groeten, en waar van ieder eene byzondere betekenis heeft; maar pocock (dus lang de Reisgenoot van watkins) is, in de kunst, een Venetiaan door en door. Tusschen negen en tien uuren bezoeken wy de Koffyhuizen - de Vergaderplaatzen van alle fatzoenlyke lieden, zelfs van de Dames, die 'er zoo drok verschynen als de Heeren. Deeze gewoonte is byzonder aan Venetien eigen. Wel is waar, dat zy onder een verbod van de Regeering leggen, om in de koffykamers te komen; maar men laat ze in de beneden vertrekken, die altyd vol van vrouwen zyn. Ten elf uuren beginnen de Operaas, alwaar wy den tyd doorbrengen met van de eene loge in de andere te gaan, tot dat zy uitgaan, 't geen doorgaans tegen drie uuren geschiedt. Zy zyn, onlangs, voor dit saisoen, geslooten geworden, en, sedert, bezoekt men de Cassini. Cassino is een fraai verkort woord, in 't Italiaansch, dat een klein huis van vermaak betekent. Alle Venetiaansche Edelen, die ryk zyn, hebben hunne paleizen, maar slyten hun meesten tyd in deeze Cassini, die meestal staan in den omtrek van St. Markus plaats. Het schynt vreemd aan een buitenlander, dat zy deeze kleine krotjes den voorrang geeven boven hunne groote en heerlyke huizen; maar het is zoo. De kamers boven de Gaaneryen van | |
[pagina 129]
| |
St. Markus plaats zyn alle tot zulke publieke Cassini gemaakt. Onder deezen is 'er een van St. Samuel, die verre de meest schitterende is in Venetien. De Dames zyn alleen Intekenaars; ieder van welken een Heer van haare kennis mag medebrengen. Van alle gezelschappen, die ik ooit bywoonde, zyn deeze de aangenaamste. Men vermaakt 'er zich met praaten, kaartspelen, enz., en het onderhoud eener Venetiaansche vrouw, in haaren eigen bekoorlyken tongval, is zeker een onthaal. Eenige avonden geleden, zondt zekere Dame een Heer, van de overzyde van de Cassino-kamer, naar my toe, om te verneemen, welk ongeluk myne Natie was overgekomen, vermits ik zoo spleenGa naar voetnoot(*), een woord dat mon van ons te Venetien heeft overgenomen, scheen te weezen. Een ander ding, 't geen deeze byeenkomsten zoo aangenaam maakt, is de gemaklykheid der Venetiaansche kleeding. Op Feestdagen draagen de Heeren zwarte zyden Dominos, en, op andere tyden, witte, die voor vol gekleed doorgaan. Ik schryve het gunstig onthaal, 't geen wy hier ontmoeten, daar aan toe, dat wy hunne taal spreeken, en ons schikken naar hunne kleeding en gewoonten, 't geen voor eene ongemeene hoflykheid gehouden wordt, inzonderheid vermits weinige Vreemdelingen een van beiden verkiezen te doen. 'Er wordt in Venetien weiniger Fransch gesprooken, dan in eenige Stad van Italien; weshalven de kennis van het Italiaansch onontbeerlyk is voor iemand, die aldaar eenigen tyd wil doorbrengen. Trouwens ik houde het voor onmogelyk, om in eenig land met vermaak te weezen, zonder in staat te zyn, om met de Inboorlingen, in derzelver eigen taal, vlot te spreeken. Op deeze wyze, waarde Heer, brengen wy onzen tyd door in deeze Stad der golven; deezen gelukkigen zetel van veelvuldig en onophoudelyk vermaak;’ - op den tyd dat de opschorting der publieke zaaken den Patriciers gelegenheid geeft om in de Villagatures te gaan, dat is, zich op hunne landgoederen en lusthuizen op Terra Firma (het vaste land) af te zonderen. Dezelfde leevenswyze, eenigzins in een anderen vorm gegooten, wordt hier gehouden, gelyk watkins, Deelgenoot deezer vermaaken, des verslag geeft. | |
[pagina 130]
| |
Watkins Zeetocht geeft, naa de vermelding van Padua, gelyk wy gezien hebben, eene aangenaame verscheidenheid aan zyne Reis, die hy voortzet; het hem zo lustig onthaald hebbend Venetien zo lang mogelyk in 't oog houdende. Aan boord van 's Ambassadeurs Transportschip geen plaats voor watkins zynde om na het Eiland Corfu te vaaren, ging hy afzonderlyk derwaards. Te Corfu wagtte hem de Gezant, om met een Oorlogschip van vier en zeventig stukken de Reis aan te vangen. - Hier was het verblyf van onzen Reiziger het gemaklykste niet. ‘Dagelyks zitten 'er,’ schryft hy, ‘niet minder dan zes en dertig Gasten aan 's Ambassadeurs tafel, die, schoon op zee, met lekkernyen bedekt is. Zyn kajuit is ryk gemeubileerd, gelyk ook zyn kleedkamer en slaapvertrek; doch ik kan niet zeggen zoo wel gehuisd te zyn. Tegenwoordig zit ik te schryven, ter zyde van een twee en dertig ponder, die met zyn roôpaard byna myn geheel klein hokje vult; de geschutpoort is myn vengster, een hangmat myn bed, eenige weinige kaarten maaken myn behangzel uit, en een oude bank dient my tot een sofa. Kunt gy u aangenaamer toestand verbeelden? onmogelyk; dat verzeker ik u: want wy brengen den tyd zoo vermaaklyk als ongevoelig door met leezen, schryven, bezoeken, eeten en drinken, kaart- en schaakspelen, schermen op het halfdek, en met Italiaansche Dichtkunde.’ Met genoegen zal men den Reiziger op deezen Scheepstocht vergezellen, en daar hy op 't een en ander Eiland aan land stapt, en waar hy zich met het bloot gezigt, zoms van verre, moet vergenoegen; te zyner veraangenaaming de oude Schryvers raadpleegende, en hunne berigten met den tegenwoordigen staat vergelykende. Schoon dit gedeelte, in 't oog van het gros der Leezeren, een voorkomen van Geleerdheid hebbe, zullen zy, door gemelde Vertaalingen, des niet worden afgeschrikt, en niet zelden iets veraangenaamends aantreffen, buiten het genoegen, 't welk de vergelyking van zo ouden tyd met den hedendaagschen heeft. ‘Toen ik,’ dit strekke ten blyke van watkins teergevoeligheid voor het oude, ‘des morgens van onze aankomst op Zante, opstond, zag ik een voorwerp, naar welks beschouwing ik wel het meest verlangd hadde. | |
[pagina 131]
| |
Ik zag, ach! laat ik het met curcyf letters schryven, het vaste land van Griekenland, den Peloponnesus; en nooit beschouwde ik eenig land met meer vermaak. Terwyl ik tuurde op de kust van Elis, niet veele mylen van die heilige plaats, alwaar de Olympische Spelen, die kweeksters van Grieksche Deugd en Onverzaagdheid, gehouden werden, maakte de treurige bedenking van haar verwelkten roem voor de vreugde plaats, welke ik in 't eerst gevoelde. Onder het onbeweeglyk staroogen kreeg myne droefheid, op die overdenking, geheel de overhand, en ik borst uit in traanen. Niemand had ooit kennis aan de Grieken, die hen niet boven alle andere Volken bewonderde; hoe kon ik dan hun land beschouwen, zonder te weenen over het verlies van zulke bewoonderen?’ Overeenkomsten met het oude aan te treffen, moet by watkins zeker eene aangenaame aandoening verwekt hebben. Met smaak althans gewaagt hy van de Vrouwen op Melos. Hy schryft: ‘De Vrouwen zyn op dit Eiland, in 't algemeen, welgemaakt en schoon. Heur hair is bruin, en zy hebben groote oogen; schoon ze meer kwynend dan leevendig staan. Zy zyn buitengewoon zwaar en vol van boezem; 't geen my aan de uitdrukking van homerus ten haaren opzigte, die ze βαϑυϰολπος (vol geboezemd) noemt, erinnert; en haare luchtige en losse manier van kleeding doet deeze wellustige vertooning, waar door zy altyd onderscheiden waren, nog meer in 't oog loopen. De Luchtstreek heeft op haar denzelven invloed als op de vruchten, door haar naamlyk tot rypheid te brengen op een trap van jaaren, die in Engeland op verre naa niet als huwbaar beschouwd wordt. Zy trouwen reeds in haar twaalfde of dertiende jaar; immers omtrent dien leeftyd heb ik ze met kinderen aan de borst gezien. Schoon zy vroeg vervallen, worden zy doorgaans zoo oud als elders.’ |
|