Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1797
(1797)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTafereelen van de Staatsomwenteling in Frankryk. Derde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1796. In gr. 8vo. 225 bl.Telkens, wanneer ons iet schoons, en teffens Vaderlandsch, in ons vak, wordt ter hand gesteld, leggen wy, zonder marren, alles neder, om onze leesgraagte te voldoen, en zo spoedig mogelyk onze Leezers deelgenooten van dit ons genoegen te maaken. Nieuwheid eens Werks heeft hier een billyken voorrang; doch kan ook een vervolgd Werk met vrugt na denzelven dingen. Men verwondere zich des niet, dat wy geenzins verwylen, om het Vervolg der met een fiksche hand geschilderde Tafereelen van de Staatsomwenteling in Frankryk, of het Derde Deel deezes Werks, aan te kondigenGa naar voetnoot(*). De By- of Opschriften der hier voorgehangene Tafereelen zyn: Verandering des Konings. - Moed der Parysche Burgers. - Verschyning des Konings te Parys. - Woelingen van den Adel. - Vestiging van den Nationaalen Moed, tot bescherming der Vryheid. - Werkzaamheid der Nationaale Vergadering. - Zegepraalende Terugkomst van necker. - Deeze zyn opgecierd door de Kunstplaaten van de Kanonnen van Parys na Montmartre gebragt. - De Teregtstelling van foulon op de Plaats de Grève. - Bezenval overgebragt op het Kasteel te Brie-Comte-Robert. En de Afbeeldingen van le chapelier, le camus, sieijes en rewbell. | |
[pagina 120]
| |
De uitvoerigheid belet ons een geheel Tafereel voor 't oog onzer Leezeren op te hangen. Uit een en ander mogen wy slegts een gedeelte, of een hoofdbeeld, overneemen. Slaat het oog, Leezers, op de algemeene Schildery van de Woelingen des Adels. ‘Veelen derzelven waren zy, die, in hoogen staat gebooren, de gewaande rechten van den Adel veel te hoog bereekenden, veel te grondwettig keurden, dan dat zy die immer zouden afstaan aan een, in hun oog laag, gepeupel, het geen, door de Natuur alleen tot arbeid en onderwerping verordend, door de Maatschappy, alleen uit genade, tot het genot van eenige geringe verkwikkingen was toegelaaten. Beledigde eer, geschonden trotsheid, en teleurgestelde hebzucht, waren de gronden, waar op zich de geduchtste zamenspanning vestigde. En, ofschoon niet alle Edelen zich even dwaaslyk op het aangebooren trots verhieven , ofschoon zommigen liever hunne gewaande voorregten vaarwel zeiden, dan het gansche Land aan loutere wraakzucht of te offeren, veelen echter waren reeds te zeer verbasterd om niet van elken tegenstand eenige hoop op herstel te vermoeden. Deezen voegden zich gereedlyk met hun, die eerst onlangs, by eenen gekogten titel, uit den tot hier toe verachten burger-kring tot den adeldom waren verheven. Zy, de onhandelbaarsten van alle Grooten, vervloekten onophoudelyk de Omwenteling, om dat, by haaren voortgang, de titels hunnen schyn verliezen, en waare verdiensten, de pligten van een rechtschapen en nuttig Burger, in de plaats zouden gesteld worden. Zy waren het, die aanhoudend schreeuwden van het gevaar in de Kerk, van de vernietiging van den Godsdienst, van de ontbinding van den Staat, van eene volslaagene Regeeringloosheid, waar by de mindere aan den meerderen gehoorzaamheid weigert. Met deeze begrippen poogden zy den afkeer aan te stooken tegen eene nieuwe orde van zaaken, welke de gelykheid van Regten en Pligten tot haaren grondslag leggen zou. Van hunne zwakheid bedienden zich allen, die in verwarring alleen de bereiking zogten hunner onzuiverste oogmerken. Niet slechts binnenlandsche oproeren; maar ook buitenlandsche aanhitzingen van allerleijen aart, waren hier toe bevorderlyk.’ | |
[pagina 121]
| |
Trekken van Menschkunde doen zich by menigte op, en behaagen, om de zaak zelve, en den schoonen voordragt. Men leeze, ten staavenden voorbeelde, de afmaaling der uitersten van den Algemeenen Geest der Vryheid. ‘De bedaarde Vaderlander geeft ligtlyk gehooraan voorstellingen van gemaatigdheid en uitstel; de min verlichtte alleen wil uitwerkzel daar hy oorzaak ziet. Alleen geleid door het onbedrieglyk gevoel van regt, dat tot zyn hart spreekt, ziet hy 't gewigt over 't hoofd, dat Staatkundig beleid in eene trapswyze herstelling vindt. - Hoe ligtlyk zyn dan ook die uitersten te verklaaren, die, midden in de ontwaaking van den edelsten geest, de beginzelen der Fransche Staatsomwenteling zoo jammerlyk hebben bezoedeld! De min verlichtte Burger, de ketens afschuddende, die hem zoo lang gekluisterd hielden, vloekte een noodlot, dat hem nog langer tot slaaverny mogt doemen. Omringd van onderdrukking en onderdrukkers, haastte hy zich, om zelf zyne ketenen te verbreeken, zyne vyanden te straffen. Hoe schierlyker zich het bezef zyner verongelykingen ontwikkelde, zonder dezelven te zien afgeweerd, des te geduchter en schriklyker was ook het oogenblik van den opstand. De edelste van alle driften, welke den mensch tot zyne eigenlyke waarde verheft, barstte welhaast in eene volle alles verwoestende vlam uit, wanneer zy, aan zich zelve overgelaten, het geleide van den Staatsman miste, wiens wysgeerte de dwaaling te regt brengt, den doolenden tot zyne goede beginzelen menschlievend te rug voert. Daar haare werkzaame kracht onvoldaan blyft, staat zy bloot voor allerlei uitersten. Het beledigd gevoel ontlast zich in wraak, zoo dra het zich op den duur onbevredigd vindt. Tegenstand verheft haar tot woede, en hy, in wien zich de vryheid en het regt eenen manmoedigen verdeediger voorspeld hadden, wordt, met de waardigste gevoelens , derzelver openbaare wederstreever. Zyne woede barst los op alles, wat hem tegenstaat!’ - Voorbeelden, treffende voorbeelden, hier van worden ten toon gehangen. En daar op deeze zeer overneemenswaardige Staatsles gegrond: ‘Dat vry het menschlyk hart voor deeze boosheden gruuwe, zy zyn en blyven eigen aan elken onverlichten hoop, die, getergd door onderdrukkingen, en de slapheid van het openbaar bestuur, eindelyk tot het woeste recht van den sterksten zyne toevlucht neemt, om zich | |
[pagina 122]
| |
aan een verraad te ontrukken, waarvan het denkbeeld zelfs in elke vrye ziel ondraagelyk is! Aan zoo groote tegenstrydigheden blyft de menschelyke natuur dikwerf onderhevig, dat het edelst gevoel aan den eenen kant door de onwaardigste handelingen aan de andere zyde wedersprooken wordt! De wysheid alleen van het Staatkundig bewind is hier vermogend, om deeze uitersten af te keeren. Aan haar staat het, de misdryven te verhoeden door de kloekzinnigste besluiten. De zaak der Vryheid, zonder aanzien van persoonen, handhavende, - de bloedzuigers en staatsverraaders straffende, waar het behoort, - toegeevend in kleenigheden, om naderhand, in zaaken van belang, standvastig en onverschrokken te zyn, - eindelyk, elken stap zorgvuldig afmetende naar de gevolgen, die, volgends het gewoone beloop der dingen, onmisbaar te verwagten zyn: deezen zyn de vaste gronden, waar op zich de Bewindsman alleen verlaaten kan, om de allereerste weldaad der vryheid, de openbaare veiligheid voor ieder Burger, onschendbaar te handhaven, wanneer duizende belemmeringen haar belaagen - Van u, derhalven, die in tyden van Staatsomwenteling in 't bewind geplaatst zyt - van u hangt het af, om, met bevreediging van de eischen der menschelyke natuur aan de eene zyde, het tegenovergestelde geweld te ontwapenen!’ Misschien maaken wy ons door deeze aanhaalingen aan het verwyt schuldig, dat wy Staats- en Regeeringslessen, by het vermelden deezer Tafereelen, uitdeelen. 't Zy zo. Deeze komen 'er in voor, en zy hebben, nevens veele andere, ons getroffen. Zo is ook de schets der lafhartigen, die, ten tyde der Omwentelinge, in de uitersten, welke 'er plaats greepen, een schynbaaren grond aantroffen om hunne werkloosheid te regtvaardigen. ‘Zwakke zielen, aan eenzelvigheid, vooroordeel en gemak gehegt, bejammerden reeds den doodslaap der dwinglandy, uit vrees, dat ook de onlusten, die van elke Staatsomwenteling onafscheidbaar zyn, tot hunne stille wooningen mogten naderen. In hun slakkenhuis op de gewoone wyze langzaam voortkruipende, haalen zy schierlyk het hoofd te rug, zoo dra slechts een ongewoone schok hun teder bestaan schynt te bedreigen, en roepen liever den ouden slender, hoe wanordelyk, in, verklaaren zich liever voorstanders van het oude, dan, met eenen moedigen stap, | |
[pagina 123]
| |
éénen steen by te draagen tot dat gebouw, het geen alleen, door volstandigen yver en medewerking van allen, voltooid kan worden. Uit hunne lafhartigheid neemen juist de vyanden der Natie de onzaligste aanleidingen tot het zaaijen van tweedragt, het schynbaar voorwendzel, om het kwaad, dat zy zelven stichten, aan eene verkeerde oorzaak toe te kennen, ten einde daardoor en het Volk, en eene Vryheid, te lasteren, welker ontwaaking zo verschriklyk is. Maar zy, wier kunde en moed hen, als 't ware, voor deeze omwenteling geschaapen hadden, wier verlichting en ernst met het tydperk van onrust aangewakkerd, wier fierheid en heldenmoed, door de nog versche ondervinding van den trots van groote en kleene tirannen, nog gestadig was aangevuurd, waren boven deeze leevenloosheid van een staatkundig slakken-bestaan zeer verre verheven. Zy kenden de les der ondervinding, dat 'er geen geluk is, het geen niet de slaaverny vergiftigt, geen onheil, dat de Vryheid niet verzagt, dat de wanorden, ofschoon zy ook de menschlykheid doen beeven, slechts een oogenblik duuren, en niet ongelyk zyn aan den stortregen, die, ofschoon het graan te nederwerpende, de lucht van haare dampen op eenmaal ontlast, om daarnaa den verkwikkenden zonneschyn met zo veel te weldadiger invloed te doen uitbreeken, en dat het zevenhoofdig monster der dwinglandy zich alleen door zyne eigen woede vernielt.’ De poogingen, om 's Lands uitgeputte schatkist te styven, vermeld hebbende, laat de Tafereelschilder volgen: ‘Doch alles was vrugtloos. De vermogenden, alleen door winzucht gedreeven, en geleid door handeldryvende woekeraars, die geen ander doel hebben, dan zich te verryken, al is het ook ten koste van den Staat, hielden hunne schatkisten geslooten, onder voorwendzel van den wankelbaaren grond, waarop de Geld-heffing berustte. Door deeze onwilligheid, verkreeg het nationaal vertrouwen eenen schok, waarvan de geheele volgende geschiedenis ons het nadeelige ten vollen zal bevestigen. Dus bleek de schadelykheid van het verzuim der eerste oogenblikken, om zich van de heerschende geestdrift van deezen, van de vrees van geenen, van de goedwilligheid van anderen, ten gepasten tyde te bedienen, terwyl deeze vruchtbaare oogenblikken, in eene zaak als deeze, nimmer wederkeeren, zoodra de | |
[pagina 124]
| |
eerste drift bekoeld is, zoodra het zich zelf zoekend belang eene veilige schuilplaats in de vertraaging gevonden, en de moed der Bewindslieden, om het land krachtdaadig te herstellen, zich van eene twyffelagtige zyde heeft doen kennen. - Zoo bleek het, dat, om in de algemeene Staatsbehoeften te voorzien, niet enkel eene bespiegende geldbereekening, maar beoefenende kennis van alle de deelen des Bewinds, niet enkel een beroep op de edelmoedigheid, maar ook de werking van persoonlyk belang, in aanmerking komen; dat niet de zwakheid, maar de moed, van het Bestuur, in zaaken van deezen aart, vermag; en dat niet een enkel gedeelte der Staatkundige huishouding het schranderst toezigt vordert; maar dat alle de raderen van het gebouw, zoo wel eene zorgvuldige richting der huishoudkunde, als de kracht der wet, zoo wel de wysheid der Hoofden, als de Vryheid-min der Vaderlanders, zoo wel de zwakheid van onedelmoedigen, als de onwilligheid van Staatsvyanden, gezamenlyk tot één eenpaarig doel behooren gewyzigd te worden. Zoo gevaarlyk, in de daad, was deeze vrugtlooze onderneeming, dat van haaren uitslag reeds het inwendig verraad zich maar al te veel goeds belooven kon, en dat zelfs alle vestiging der Vryheid van dat oogenblik verlooren scheen, zo niet de Staatsregeling zelve zich gegrond had op de eeuwige Rechten van den Mensch en Burger, die hunne voorspraak vinden in ieder eerlyk hart, dat niet geleerd is de waarheid moedwillig te verguisen.’ Het ontbreekt in de hier opgehangene Tafereelen niet aan Characterschetzen. Wy zouden kunnen ophangen die van Mr. chapelier, van Mr. le camus, van sieijes; doch wy hebben geen plaats; allen kunnen my die inruimen voor de korte van jean rewbell. Aanschouwt hem dus afgebeeld: ‘Ook gy, edelmoedige rewbell, die, met een helder verstand, waarheid van dwaaling, den schyn van het weezen der dingen, wist af te zonderen - die, boven allen vooroordeel verheeven, de uitspraak van het gezond verstand, de waarde der menschheid, ten allen tyde eerbiedigdet, ontvang de vereeuwiging der kunst, door uwe alhier geplaatste beeldtenis (wy hebben reeds, de Plaaten in dit Deel voorkomende opnoemende, het Portrait van rewbell gemeld,) omdat gy, de vriend van waarheid en regt, haare eischen manmoedig voorstondt, omdat gy, de ge- | |
[pagina 125]
| |
lykheid van regten en pligten tot eenen grondslag leggende van Staatkundige hervorming, de praktyk zoo na mogelyk aan het beschouwelyke verbondt, en geen grooter genoegen smaaktet, dan in vrye Burgers gelukkig te helpen maaken, dan in vrye Volken te verbroederen. Ook uw naam zal, in de Geschiedboeken van Frankryk, en van het Bataafsch Gemeenebest, altyd met luister praalen, omdat gy met eenen vasten tred de loopbaan vervolgdet, waar op de stem uwer Medeburgers u te recht geplaatst hadt, omdat gy, menschen kennende en waardeerende, hunne waare belangen altyd leevendig hadt voor uwen geest, en, ofschoon aan den dwang der tyden en omstandigheden moetende toegeeven, de eerste gelegenheid waarnaamt, om alle grieven te herstellen, en de billykheid te doen zegevieren. - Ja, deeze uwe gevestigde menschenliefde, door echte Staatkunde gewyzigd, zal, by de verlichting der Natien, uwen naam met edeler roem verkondigen, dan immer de grootste helden op het slagveld hebben kunnen verwerven.’ Alle Tafereelen zyn niet vatbaar voor dezelfde schildering; dat van de Werkzaamheid der Nationaale Vergadering mag gezegd worden eenige min treffende partyen te hebben. Dan het wordt vervangen door het zeer leevendige, 't welk ons de zegepraalende Terugkomst van necker op eene treffende wyze schildert. |
|