re bevordering nasporen. - Ziet daar de drie hoofdvoorwerpen, waartoe wy thans uwe aandacht willen bepaalen, enz.’
Over het eerste merkt de Redenaar in het algemeen aan, dat niemand, die niet geheel bedorven van hart is, ‘vrede en eensgezindheid niet ver weg verkiest, boven twist en tweedragt:’ en weidt vervolgens uit in deeze byzonderheden - dat het t'zamen woonen van broederen strekt ‘ter bevordering van eensgezindheid, van welwillendheid, en alle de deugden des gezelligen leevens, ook in maatschaplyke betrekkingen,’ - dat grootlyks zoude dienstig zyn ‘voor de uitbreiding van de Kristelyke Leer,’ - dat die zamenwooning veel zoude toebrengen ‘om eindelyk eens de waarheid te vinden, en haar ryk overal uit te breiden.’ - Waar uit dan de voortvloeien ‘eene yveriger en getrouwer beleeving van onzen Godsdienst.’ - Hierop volgt eene leevendige beschryving van de hartlykheid, vuurigheid en oprechtheid der Godsvereeringe in de vergaderingen van broederen, die, ‘hoe zeer ook in begrippen verschillend, zich in den dienst en de aanbidding van éénen God en Vader, door Kristus, vereenigen.’ Eindelyk wordt dit gedeelte besloten met de gewichtige aanmerking, waarvan de hoofdsom is: ‘Godsdienst is de grondslag van maatschaplyk geluk. Maar zal hy dit immer worden, dan moeten deszelfs aankleevers zich vereenigen.’
De mogelykheid dier vereeniginge te bewyzen, was de tweede hoofdzaak, welke de Redenaar zich voorstelde. - Hier onderstelt by vooraf, dat men die vereeniging hartelyk wenscht; en merkt met reden aan, dat alsdan de hinderpaalen en beletzelen, waar voor men vreest, in ydelen damp moeten verdwynen - dat de eensgezindheid der Christenen de wil is van onzen éénigen Meester - dat de zwaarigheden, welke voor deezen uit de vermenginge van den Staat met het Kerklyke voortsprooten, thans vernietigd zyn: - dat, misschien, het weezenlyke verschil van gevoelens, by een vredelievend onderzoek van zaaken, veel geringer zoude bevonden worden, dan men zich veeltyds verbeeldt: - dat de vereeniging, in allen gevalle, niet afstand van begrippen, maar alleen onderlinge liefde, vordert: - dat de bedenking van tydelyk belang te laag is om hier in aanmerking te komen, en